Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

10. Edelen en poorters. (1ste Gedeelte.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

10. Edelen en poorters. (1ste Gedeelte.)

II. Uit de geschiedenis van de regeering der hertogen, graven en bisschoppen. (922—1581).

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wjj hebben reeds vroeger (bladz. 76) gezien, dat uit den stand der vrijen die der e d e l e n voortkwam. Gelijk te voren de Rijksgrooten door de bepalingen van het Leenstelsel ondergeschikt waren aan den keizer of koning, zoo waren de edelen thans afhankelijk van die Rijksgrooten, die onder den titel van graaf, hertog of bisschop souvereine landsheeren werden.
Edelman werd een vrije door eene bediening of waardigheid in den dienst van den landsheer te bekleeden, of door een leengoed van hem te ontvangen. Wel is waar waren er aanvankelijk edelen, die een vrij goed (of allodium) bezaten, doch uit eigenbelang of omdat zij er toe genoodzaakt werden, stonden zij mettertijd allen hunne bezittingen aan den landsheer af, om ze als leen terug te ontvangen.
Dat de edelen een veel aangenamer leven hadden dan de hoorigen of lijfeigenen, zagen wij reeds. Zij behoefden ook niet zooals de gewone vrijen aan den landsheer belasting te betalen, doch waren wel verplicht, hem in den krijg bij te staan.
Zij woonden in sterke sloten, kasteelen of burchten, waar zij veilig waren voor de aanvallen hunner vijanden. Brengen wij in onze gedachten eens een bezoek aan zulk eenen burcht; het is wel het beste middel om ons eene voorstelling van de toenmalige toestanden te maken.
Wij merken op, dat wij ons in eene waterrijke, moeilijk genaakbare streek bevinden. Menig edelman kiest veiligheidshalve juist zulk een oord voor zijne woonplaats uit. In de verte zien wij reeds eenige torens in het zonlicht schitteren.
Daar zijn wij aan den ringmuur. Door de poort komen wij op een groot binnenplein. Welk een eigenaardig schouwspel hier. Wij dachten in het slot te zijn, doch zien nu, dat het eigenlijke slot ala eene vesting in deze ruimte ligt. Wij zijn er nog van gescheiden door eene breede gracht en zullen nu maar eerst eens opnemen, wat zich aan deze zijde van het water bevindt. Welk eene drukte en bedrijvigheid ! Wij hooren hamergeklop en zaaggekras, ja zelfs klinkt ons het dreunen van een aanbeeld in het oor. Wat naderbij gekomen, ontdekken wij de werkplaatsen van eenen smid en eenen timmerman, daarnevens eene bakkerjj en eene brouwerij; ginds zien wij eenen kleermaker en eenen schoenmaker aan hun werk. Al die handwerkslieden zijn het dienstvolk, meest lijfeigenen, van den slotbewoner. Zie, daar ginds in den tuin zijn nog anderen aan het werk. Steek nu dit plein over; daar aan de overzijde staan de graanschuren en veestallen, die u eenig denkbeeld kunnen geven van den rijkdom des eigenaars. Zie intusschen eens naar het kakelend, kwakend en kirrend pluimgedierte en laten ook de pauwen, de fazanten en de valken in hunne hokken uwe opmerkzaamheid niet ontgaan.
Nu naar het slot. De ophaalbrug over en dan in dien hoorn geblazen, die daar aan een koord hangt. Zie intusschen nog eens naar de uit het water oprijzende hooge muren en torens met hunne kleine vensters en naar de zilverwitte zwanen, die het spiegelvlak der slotgracht rimpelen en aan hunnen hals eenen metalen ring met het adellijke wapen dragen. Daar opent de poortwachter een luikje! Het is wèl, wij kunnen binnentreden. Wat zware deur en wat dikke muren ! Eerst worden wij naar de groote zaal geleid. Het is er tamelijk donker; het licht valt dan ook niet door eigenlijke vensterruiten binnen: in plaats van glas, ziet gij hier varkensblaas Als er feestgevierd wordt op het kasteel, dan wemelt het in dit vertrek van gasten, dan zijn vloer en wanden met kleurige tapijten behangen en belegd, en prijken de edelste spijzen en dranken, meest vleeschgerechten en wijn, in het kostbaarste tafelgereedschap op den disch. Komt dat des winters voor, dan brandt er op den haard een reusachtig houtvuur en moeten reeds vroeg de talrijke waskaarsen op de luchters ontstoken worden.
Wij gaan nu naar de nevenvertrekken. Allereerst bezoeken wij de wapenzaal. Schrik maar niet voor dien krijger daar: het is eene rusting zonder meer. Die in zulk eene ijzeren bedekking zich kan bewegen en daarbij het zware slagzwaard weet te hanteeren, die vermag iets op het oorlogsveld! Wat al helmen en harnassen liggen hier als uitgestald. Zie, daarginds schijnt een met metalen platen bedekt strijdros te staan; 't is echter al weêr slechts een harnas: zoo paard als ruiter worden door een samenstel van ijzeren of stalen bekleedselen zooveel mogelijk onkwetsbaar gemaakt. Als gij nu nog even uwe oogen laat gaan over de blinkende zwaarden, lansen, hellebaarden en schilden, die aan de wanden hangen, dan kunt gij u zoo eenigszins eene voorstelling j maken van de wijze, waarop men in het open veld strijdt.
De burchtheer en de hooge vrouwe zijn afwezig, zoodat wij ook in alle overige vertrekken een kijkje kunnen nemen.
Hier is de ruime huiskamer met hare zware eikenhouten meubelen. Wat verder het vrouwenvertrek, waar de edelvrouwfr den tijd doorbrengt met borduren, teekenen of het bespelen van harp of guitaar. Nu nog even eenen blik geslagen in de vrij groote keuken, de luchtige slaapkamers en de werkkamers voor het spinnen der vrouwen, waar overal eenvoud en degelijkheid met elkander wedijveren.
Nauwelijks is de poort weêr achter ons gesloten, of wijhooren in de verte trompetgeschal. Wij spoeden ons naar depoort in den ringmuur, doch voor wij die bereikt hebben,, komt een vroolijke jachtstoet het plein oprijden; het is de heer van het kasteel met de zijnen. Alle onderhoorigen neigen het hoofd. De burchtheer springt van het paard, werpt de teugels aan eenen edelknaap toe en helpt zijne vrouw, die mede op de valkenjacht is geweest, in het afstijgen.
Wij verwijderen ons met eenen beleefden groet en begeven ons thans naar de naastbijzijnde stad.
Het is ons intusschen duidelijk geworden, waarom vele edelen door den landsheer werden ontzien en deze zich gaarne van hunnen steun verzekerde. Er waren er, die uitgestrekte goedereni bezaten en talrijke benden tegen hem of ten dienste van heni in het veld konden brengen. Bovendien muntten velen van hen uit door groote dapperheid en stoutmoedigheid. De oorlog behoorde met de jacht tot de meest geliefkoosde bezigheden van den adel. Met eere den naam van r i d d e r te dragen was het hoogste ideaal van den edelman Tot den ridderstand werd men verheven door den ridderslag van den vorst. Onder eede moest de ridder beloven: te strijden voor,God en de vrouwen, de waarheid te spreken, het recht te handhaven, ongelukkigen te beschermen, hoffelijk te zijn en in ieder gevaar zijne eer te handhaven. Ongelukkig was bij vele edelen slechts een schijn vau deze deugden, en hoe kon het ook anders, daar het licht des Evangelies steeds meer verduisterd werd door de nevelen van bij- en wangeloof, en men deze deugden in eigen kracht zocht te verwezenlijken. Sommige ridders waren echte roofridders en beroofden niet alleen huns gelijken, maar ook weerlooze kooplieden en reizigers.
Op eenen hoogen trap van ontwikkeling stonden de edelen in den tijd, waarvan wij nu spreken, over het algemeen niet; trouwens op kenuis stelden zij ook weinig prijs: velen beroemden zich er zelfs op, dat zij lezen noch schrijven konden en achtten het van meer belang, dat zij eenen grooten beker wijn in één teug konden ledigen. Dat de adel evenwel zoo grooten invloed had, lag aan den tijd, waarin ruwe kracht bij onbedwingbaren moed veel vermocht. In den krijg waren het meestal de goedgewapende ridders, die den doorslag gaven: zij waren welgeoefend, droegen eene wapenrusting, die hen van het hoofd tot de voeten bedekte, en zwaaiden lans, zwaard of strijdkolf.
Het belang van den landsheer bracht natuurlijk mede, een tegenwicht tegen de macht der edelen te zoeken; hij vond dat in den opkomenden vrijen boeren- en burgerstand, dien hij daarom op velerlei wjjze begunstigde, en naarmate deze stand in aanzien toenam, voelde hij zich sterker tegenover den overmoed van den adel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 augustus 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

10. Edelen en poorters. (1ste Gedeelte.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 augustus 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's