Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Königsberg in Galicië. (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Königsberg in Galicië. (Slot.)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vóór het vallen van den avond bezag ik nog de kerk en de nieuwe pastorie. De kerk is de bekende „ijzeren kerk" van de wereldtentoonstelling te Weenen, door Engelschen opgezet, aan de stad Weenen en door deze weder aan de Gemeente te Königsberg geschonken. Er is meer ophef van de zaak gemaakt, dan zij waard was. Eigenlijk is de kerk een houten gebouw, misschien zoo oud als die te Ranischau, en de „ijzeren kerk" van Weenen is haar als het ware als een mantel aangetrokken. De muren en het dak zijn van buiten beslagen met het sterke gegalvaniseerde plaatijzer en van binnen zijn tot steun de bijbehoorende ijzeren draagbalken aangebracht.
Dat is alles. Het ijzer langs de muren is gegolfd en wit geverfd; op het dak van het gebouw en van den toren is het glad en rood. Het geheel maakt eenen goeden en aangenamen indruk, de duurzaamheid laat tot dusverre niets te wenscben over, het inwendige is eenvoudig en net. Eene gemetselde kerk ware wel is waar nog beter, maar voor het oogenblik is deze voldoende en, naar te hopen is, nog voor langen tijd.
De Gemeente toch heeft vele andere behoeften. Het orgel is gebrekkig, het heeft zes registers en geen pedaal; slechts drie registers zijn eenigszins te gebruiken. Een grondig herstel van het werk ware zeer noodig; nu wordt het gezang er meer door gestoord dan bevorderd Ook is eene torenklok zeer gewenscht, vooral voor het meer verwijderde deel van het dorp.
Aan de kerk grenst het kerkhof. Het is niet groot, en er heerscht eene beklagenswaardige wanorde, die in de laatste tientallen jaren is ontstaan. Men heeft namelijk vroeger de graven zonder het in acht nemen van zekere volgorde, gegraven, en weet thans, nu de oudere graven onkenbaar zijn geworden, niet, waar nog ledige ruimte is Misschien is die er wel nergens.
Toen men voor den in 1891 gestorven ouderwijzer Delong een graf tusschen twee boomen groef, stiet men op een geraamte.
Dat gebeurt bijna overal; men zal een nieuw stuk land moeten aankoopen en zal er dan beter orde op stellen. In de nabijheid van de pastorie staat het oude schoolgebouw, eene ellendige houten hut, even ellendig en kleiner nog dan de pastorie: aan de eene zijde twee kamers, aan de andere zijde een donker, laag, dompig schoolvertrek; daartusschen het smalle voorhuis, waar bij gebrek aan eene keuken onder den open schoorsteen gekookt moet worden. Het hout is overal zoo vermolmd, dat de vrouw des huizes eenmaal bijna door den zolder gezakt en in de kamer te midden van de melkvaten terechtgekomen was. Ik sprak de weduwe van den onderwijzer Delong, die na 43 dienstjaren gestorven is. Zij ontvangt niets uit het pensioenfonds, omdat haar man nog geene vijfjaren lid was geweest; uit het Galicische weduwenfonds ontvangt zij 50 florijnen, van de Gemeente niets; zij heeft een eigen huisje en twee koeien, maar heeft ook nog vijf kinderen gedeeltelijk te verzorgen. Het schoolvertrek is, al bedraagt het aantal kindoren slechts 44, veel te klein en zou in een ander land dan Galicië, reeds sinds lang door de overheid afgekeurd zijn. Pastorie en schoolgebouw te gelijk te bouwen, daartoe ontbraken der Gemeente de middelen en de moed. Men heeft eene pastorie gebouwd met eene kamer voor schoolvertrek. Zij staat op eene strook grond naast de kerk, tegenover de oude huizen. Van hout en gebakken steen is het gebouw opgetrokken. Het bevat vier kamers, keuken, provisiekamer, meidenkamer, en, met eenen afzonderlijken ingang aan de zijde, het schoolvertrek met eene voorkamer. Of school en pastorie zich op den duur onder één dak laten vereenigen, moet de tijd leeren; men heeft zich op deze wijze maar eerst zoeken te behelpen. Tot dusver was er geld genoeg voor den bouw, zeide de predikant, maar nu moet er nog geld wezen voor de meubeleering, en een stal gebouwd worden. Graaf Hompesch, die in de nabijheid eenen zaagmolen heeft, heeft voor den bouw voor ongeveer 100 florijnen hout geschonken. Hij is Roomsch, maar een Duitscher.
Er was nog tijd, om eenige huizen binnen te gaan. In het eene troffen wij eene weduwe aan, die bezig was met aardappelen te koken voor het avondeten, in een ander knapte eveneens in het openstaande voorhuis onder den open schoorsteen het vuur onder den pot, — er was echter geen mensch te zien. Burgemeester Metzger troffen wij tehuis. Hij heeft de grootste boerderij (23 juk) en is tevens smid. Het zag er zeer ordelijk uit op het erf, in het huis was alles zindelijk en net. Hij is de aanzienlijkste onder do kolonisten ; hij en de predikant zjjn de eenigen, die in den zomer niet blootvoets loopen. Wij spraken over den oogst; de korenoogst was niet slecht uitgevallen. Daarna spraken wij over het bouwen, over de hulp der Vereeniging door de beide giften van het Centraal- Bestuur. Daarvoor had de man een dankbaar hart. „Sta maar 6teeds ', zeide ik bij mijn vertrek, „op goede Duitsche zeden en blijf bij uw Evangelisch geloof; een man als gij kan veel doen; gij hebt invloed op de anderen. „Ja', was het antwoord, „wij zullen dit te meer doen, nu wij zien, dat men in Duitschland aan ons denkt, en omdat ons iemand heeft bezocht " Daarop volgde een krachtige handdruk.
Op den terugweg kwamen wij voorbij een huis, waarin een Jood woont, in het midden van de kolonie. De lamp werd juist aangestoken, de man deed aan den avond van den sabbat zijn gebed; terstond daarop echter hoorden wij hem hevig twisten „Hij kan met u spreken over zaken, over wol en vee, en onderwijl schudt hij met het hoofd, en bidt", zeide de predikant.
In de pastorie gevoelde ik mij des avonds zeer op mijn gemak. Een ruw blokhuis, maar een beschaafd gezin. Zij zetten op, wat zij hebben, — er waren ter eere van den gast kippen op tafel, — en men merkt aan alles, dat een gast hun in hunne eenzaamheid welkom is. Soms hebben zij ook voorname gasten. Als er manoeuvres verricht worden, bij oefeningsmarschen en verkenningstochten zoeken de troepen met voorliefde kwartier in Duitsche koloniën, al liggen deze ook niet juist aan den weg. Zoo kwamen er eens officieren op hunnen terugweg van Rudnik aan de Russische grens in Königsberg; zij kwamen ook in de pastorie en bleven van 's middags tot den anderen morgen, hoewel zij in twee uur naar hun garnizoen hadden kunnen rijden. In de pastorie waren twee graven Ledochowski, neven van den kardinaal van dien naam, gehuisvest. Zij wisten niet goed, hoe zij zich tegenover den predikant zouden houden; ten slotte boden zij hem geld aan, maar hij antwoordde, dat het de plicht was van den evangeliedienaar, te doen naar het woord des Apostels: „Weest gaarne herbergende!"
De grootste grondbezitter uit den omtrek is graaf Potocki.
De uitgestrekte bosschen behooren hem. Van oude tijden her heeft hij het brandhout voor de school om niet geleverd. In 1890 hield hij deze gift in, als zijnde slechts eene gunst en geene verplichting. De predikant heeft toen den graaf op zijn nabijgelegen jachtslot persoonlijk gevraagd, om bij zijne oude gewoonte te willen blijven. Deze was toen zeer vriendelijk en beloofde het hout voor de school nog te leveren — voor een jaar. Yoor de schade, die het wild op het veld aanricht, betaalt hij weinig, voor het jachtrecht op de ongeveer 600 juk land, die der kolonie toebehooren, heeft hij slechts 5 florijnen geboden. Zeshonderd juk bouwland, boschgrond en weideland bedroeg vroeger de bezitting der kolonisten; thans zijn gedeelten daarvan in Poolsche handen overgegaan, De bezitting is dus verminderd, de eischen voor kerk en school stijgen echter: zij bedragen 124 procent der staatsbelastingen; de bijdragen (van 1 tot 12 florijnen) brachten in 1890 op: 178 florijnen, niemand bleef iets schuldig; aan gaven en collecten kwamen 72,23 florijnen in. Ten voordeele der Gustaaf-Adolf-Yereeniging bracht Königsberg sinds 1886/87 gemiddeld per jaar ongeveer 7 florijnen op, dus twee tot drie kreuzer per hoofd. Het zijn a r m e menschen, die dat opbrengen. Melk en aardappelen maken hun hoofdvoedsel uit, een stuk vleesch eten zij alleen op feestdagen.
Het heeft zich in den laatsten tijd reeds laten aanzien, dat het schoolvertrek op den duur niet in de pastorie kan blijven: het is voor 65 kinderen te klein. Bovendien kan de onderwijzer onmogelijk lang in de meer en meer bouwvallig wordende voormalige pastorie wonen en zal dus eene onderwijzerswoning gebouwd moeten worden.
Het inkomen van den predikant is al zeer klein. Aan baar geld bedraagt het eigenlijk slechts 260 gulden, daarbij ontvangt hij nog eene zekere hoeveelheid koren en hout en heeft het gebruik van 4 3/4 juk land, dat is zooveel als noodig is, om twee koeien te kunnen houden. De emolumenten, aan zijn ambt verbonden moet hij meestal den Gemeenteleden schenken, het hout is in de nieuwe pastorie niet voldoende, hij moet er dus nog hout bijkoopen. Als er nu ook 300 fl. staatssubsidie en 40 fl. van het predikantenfonds, opgericht door de G.-A.-Vereeniging, bij komen, dan is dat een inkomen in geld van 600 florijnen.
En dat moet, dewijl er volstrekt geen privaat vermogen, is, genoegzaam zijn voor het gezin, dat thans 4 kinderen telt.
Voorzeker, deze man is niet rijk ; hij wikt en weegt dan ook, of hij het wagen durft, zich eenen nieuwen rok te laten maken of een boek te koopen, dat hij dringend noodig heeft voor zijne studiën.
Het Centraal-Bestuur verzoekt dringend, de Gemeente te ondersteunen bij den schoolbouw en de vergrooting van het fonds voor predikant en onderwijzer. Ik zou niet weten,.welke Gemeente de hulp noodiger en waardiger zou zijn. Hoe dankbaar zal zij zijn, als ook verder de gaven der Yereeniging haar bevestigen in het geloof, dat er r.og trouwe broederharten zijn, die harer gedenken, en dat zij niet verlaten is in het verre Polen. „Het ellendigste land, dat ik ooit gezien heb", zeide eens een ingenieur, die veel gereisd had, van dit land. „Wij denken er echter niet zoo over", voegt de predikant er bij, „wij zijn overtuigd, dat God de Heere ons hier gesteld heeft, om Hem te dienen in onze roeping."
Laat ons helpen, opdat hij kan voortgaan!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 augustus 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 5 Pagina's

Königsberg in Galicië. (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 augustus 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 5 Pagina's