Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christus Jesus, der gerechtigheid Gods volkomen genoegdoening brengende. (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christus Jesus, der gerechtigheid Gods volkomen genoegdoening brengende. (Slot.)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Gij hebt geenen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer; Gij hebt Mij de ooren doorboord; brandoffer en zondoffer hebt Gij niet geëischt. Toen zeide Ik: Zie, ik kom; in de rol des Boeks is van Mij geschreven. Ik heb lust, o Mijn God! om Uw welbehagen te doen; en Uwe Wet is in het midden Mijns ingewands." (Psalm 40 : 7—9.)

„ G i j h e b t Mij de o o r e n d o o r b o o r d ; b r a n d o f f er en z o n d o f f e r h e b t G i j n i e t g e ë i s c h t . Toen z e i de l k : Zie, I k kom, in de rol des B o e k s is v a n Mij g e s c h r e v e n . Ik h e b l u s t , o M i j n God! om Uw welb e h a g e n te d o e n , en Uwe Wet is i n h e t m i d d en M i j n s i u g e w a n d s . " In deze woorden van den Messias, vaa ChristuB, vinden wij uitgedrukt den dienenden stand, waarin Hij in de dagen Zijns vleesches Zich vrijwillig gesteld heeft. Met de uitdrukking: „Gij h e b t Mij de o o r e n doorb o o r d " , of, volgens den Brief aan de Hebreen: „Gij h e bt Mij het l i c h a a m t o e b e r e i d " , wordt te kennen gegeven de eeuwige opname, de toewijding en bevestiging in den dienst Gods. Het beteekent dit: Zoo ben Ik voor eeuwig aan U verbonden; Gij hebt Mij tot Uwen Knecht verkoren; vrijwillig verbind Ik Mij aan Uwen dienst en neem van ganscher harte het werk op Mij, waartoe Gij Mij roept. Wij lezen in Ex. 21 : „Als gij eenen Hebreeuwschen knecht koopen zult, die zal zes jaren dienen, maar in het zevende jaar zal hij voor vrij uitgaan om niet. — Maar indien de knecht zal zeggen: Ik heb mijnen heer lief, ik wil niet vrij uitgaan, — zoo zal hem zijn heer met eenen priem zjjn oor doorboren, en hij zal hem eeuwiglijk dienen". Dat was eene inzetting in Israël. Nu hebben wij in Ps. 40 te doen met woorden van Christus tot God Zijnen Yader. De Heere Christus spreekt hier dus dit uit: Gij, Mijn God en Yader! Gij wilt Uwe eeuwige zaligheid schenken aan verlorene menschen uit vrije liefde; Gij vraagt van hen geene werken, maar wilt Uwe eeuwige genade aan hen verheerlijken; zoo hebt Gij dan een welbehagen aan Mij, Dien Gij tot Uwen Knecht hebt verkoren, om in Uw Huis de uitdeeler te zijn van Uwe genadegoederen; zie, Ik kom, om Uwen wil te doen, Uwe Wet is in het midden Mijns ingewandB; Ik zal Uwe Koninklijke Wet, dit Uw liefdebestel, Uwen wil en raad van genade en vrede handhaven en volvoeren. Dit is dus geheel hetzelfde, als wat wij van den Heere Christus geschreven vinden in den Brief van den Apostel Paulus aan de Pilippensen, Hoofdstuk 2 : 6—8, dat „Hjj Zichzelven vernietigd heeft, de gestalte eens dienstknechts aangenomen hebbende, Zichzelven vernederd heeft, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja den dood des kruises".
Wij hebben dus hier de getuigenis van Jesus' eenige en eeuwige liefde in het aanvaarden van Zijn Middelaarsambt, om eene schuldige wereld met God te verzoenen; zooals Hij dit ook, op aarde zijnde, uitsprak, als Hij zeide: „De Zoon des menschen is niet gekomen, om gediend te worden, maar om te dienen, en Zijne ziel te geven tot een rantsoen voor velen". Welk heerlijk Evangelie hooren wij dan hier! Zoo mag een ieder, die zonde heeft en naar de gerechtigheid hongert en dorst, het voor zeker en gewis houden, dat hij niets behoeft aan te brengen tot verzoening, vergiffenis en verlossing van zijne zonden, maar dat hij zich eeniglijk raag verlaten op Christus, den rechtvaardigen Knecht des Heeren, Die door den arbeid Zijner ziele velen rechtvaardig maken zal.
„ I n de rol des B o e k s is van Mij g e s c h r e v e n ", zegt Christus. Wat zegt Hij daarmede ? O, hiermee geeft Hij te kennen Gods des Vaders eeuwig welbehagen in menschen, hoe het behoud eens zondaars louter genade is, alléén om de verdienste van den eeuwigen, geliefden Zoon. Bij de eerste belofte van den Christus, de paradijsbelofte (Gen. 3: 15), is er toch geene sprake van, dat God van de zijde des menschen eenig werk verlangde, maar openbaar is alléén de vrije, ongehoudene, onverplichte liefde Gods. God beloofde aan den van Hem afgevallen, van Hem vluchtenden, zich voor Hem verbergenden mensch, — dien Hij voor Zich roept en voor Zich stelt door Zijn genadig en almachtig woord: „Adam, waar zijt gij ?" — God beloofde aan dien schuldigen mensch, die zich niet eens verootmoedigde, het Zaad der vrouwe, Dat der slang den kop vermorzelen zou, en alzoo uit des duivels macht verlossen, wat in zijne helsche boeien gebonden lag. En tot een zeker teeken, dat Gods gerechtigheid en Zijne genade beide gehandhaafd zijn, ten teeken van Zijne rechtvaardige en genadige verzoening stelde Hij het offer in, slachtte lammeren en bekleedde den naakten mensch met het kleed van het onschuldige, gedoode dier. Zie, dat is het Evangelie Gods van het eenig eeuwiggeldende offer ter verzoening onzer zonden, van Christus Jesus, Wiens gerechtigheid onze schuld en schande bedekt, door Wiens bloed en dood ons genade, eeuwig leven en zaligheid verworven is.
Alzoo heeft do Heere God onze eerste ouders in eeuwige goedertierenheid opgezocht, en den mensch, die in zijne zonde en onreinheid, in schande en vervloeking ternederlag, met niet anders voor oogen dan een eeuwig vergaan, in genade toegeroepen : „Gij zult niet sterven, maar leven, eeuwig leven voor Mijn Aangezicht-!" Op die wonderbare liefdedaad Gods spreekt Zijne Gemeente van alle eeuw, door den eeuwigen Geest geleerd, het „amen'' uit; zij betuigt: Die Adam, die van God snoodelijk afgevallen mensch, die bederver en bedorvene, die dood- en doemschuldige zondaar ben ik, — maar ook, daar hoort zij de stemme van Gods ontfermende liefde, het eeuwig Evangelie van het Lam harer verzoening, en dat doet haar zingen :
Mijn zonden al en zonder tal
Zijn me uit gena vergeven ;
Ik heb den eeuw'gen dood verdiend,
En erf het eeuwig leven.
Dat is het amen-zeggen op Gods doen, waarbij men uitroept: „Mijn God! welk een God zijt Gij!" — Ja, amen, zegt elke arme en verlorene ziel, die, afgesloofd van al het werk der zelfrechtvaardiging, belast en vermoeid is neergezegen, — zij kan niet meer, — amen, hier vind ik rust, — ruste in Uw werk, o mijn Heiland! Gij o God, hebt mijn heil bereid, om niet, en gij laaft en verzadigt mij uit Uwe volheid van genade en barmhartigheden. U zij de eere en lof en aanbidding en heerlijkheid in alle eeuwigheid !
„ I k heb l u s t , o M i j n God! om U w w e l b e h a g en t e d o e n , en U w e W e t is in h e t m i d d e n M i j n s ingew a n d s " , zoo spreekt Christus, de Zone Gods, tot den Yader, en houdt Zich alzoo geheel vast aan Gods wil en raad, ons tot zaligheid. Wat is het welbehagen Gods? Niet waar? de engelen in Efratha's velden bezongen het, als zij aanhieven: „Eere zij God in de hoogste hemelen en vrede op aarde, in de menschen een welbehagen". Het bestaat daarin, dat de Heere Zijnen Naam, den Naam „Vader"' wil bekend gemaakt hebben aan verlorene zonen en dochteren; dat Hij Zijne eeuwige genade en barmhartigheid aan doodschuldigen wil openbaren en verheerlijken.
„Gij, Mijn lieve Zoon", sprak de Vader in den eeuwigen vrederaad, „verlaat Uwe heerlijkheid en ga heen, oin Mijne armen en ellendigen, die Ik tot Mijne zaligheid verkoren heb, te verlossen uit de macht van zonde, dood en hel.'' Zie, dat is Gods welbehagen, dat is Zijn wil. Welnu, „Ik en de Vader zjjn Eén", is des Heeren Jesus woord; „Mijnen schapen, die de Vader Mij gegeven heeft, geef Ik het eeuwige leven, en zij zullen niet verloren gaan". En Hij is heengegaan van voor des Vaders Aangezicht, . . . Hij heeft den troon Zijner heerlijkheid verlaten en is gekomen in deze wereld van zonde en ellende, heeft Zich gekleed met ons arme vleesch en bloed, heeft geleden en gestreden, is gekruisigd, heeft gehangen aan het hout der schande, is gestorven, neergedaald ter helle, heeft zonde, dood en hel overwonnen, en den duivel, de oude slang, den brieschenden leeuw, die Zijne schapen verslinden wilde, met eeuwige banden gebonden. Zóó heeft Hij al de Zijnen uit de kaken des doods en der hel gerukt, heeft in Zijne opstanding hen met Zich uit de dooden weérgebracht, en is met hen opgevaren ten hemel, en heeft hen voor des Vaders Aangezicht gesteld en gezegd: „Zie hier, Ik en de kinderen, die Gij Mij gegeven hebt". — Ziende op dit welbehagen, dezen wille Gods des Vaders en des Zoons, legt de Heilige Geest Zijner Gemeente het danklied in den mond: „Mijn God! Gij hebt Uwe wonderen groot gemaakt". Een van God afgevallen en van Hem gansch afkeerig schepsel, zondaren, die naar den Heere niet vraagden, Hem niet zochten, een weerspannig, wederhoorig volk, in Christus Jesus en door Hem opgezocht en tot God weérgebracht, mogen tot den Heere opzien als tot hunnen genadigen God en verzoenden Vader; zij mogen Hem noemen: „ M i j n God!"
„Maar", zegt deze of gene, „ik ben zóó onrein, zóó schuldig, zóó vloekwaardig, mag ik wel God mijnen God noemen?"
Ja, zoo vragen wij, vragen wij zelfs met het Evangelie Gods voor ons. Hoe komt dat? Het komt, doordat wij altijd op onszelven zien, op onze gestalten en hoedanigheden, op onze werken, d. i. op onze offers. O, wat heeft de Heere God toch een geduld met ons! Hij wordt niet moede noch mat, om ons evenwel Zijn Evangelie toe te roepen, om ons te zeggen : Ik heb geen behagen in uwe offers; Ik wil u zalig maken uit vrije ontferming. En Hij wil onze oogen openen, om te zien op Zijn offer, het offer van Jesus Christus, Zijnen lieven Zoon.
Hierin is het welbehagen en de wil Gods, dat wij ons verblijden en ons alleen verlaten op het werk van Christus, op Zijn bloed en gerechtigheid. Aangevochtene, bestredene ziel, — in uwe benauwdheden en angsten der hel hebt gij van God dezen troost, dat de Heere Christus dood en hel en al hare verschrikkingen voor u verduurd heeft. Als Hij aan het hout der vervloeking, om onzentwil van Zijnen God verlaten, toch het „Mijn God, Mjjn God" niet heeft losgelaten, zoo heeft Hij daarmede voor u het mijn-zeggen verworven. Dat is de grond, waarop Zijn God uw God is. Daarom roept het Woord hun, die geduriglijk vreezen, hun, die zoo gaarne de zekerheid hunner zaligheid willen smaken, maar wien het ongeloof zoo bangen strijd veroorzaakt, — daarom roept het Woord denzulken toe: „Vreest niet! God wil uwe zaligheid, en die wil is volbracht door Zijnen lieven Zoon, onzen Heere Jesus Christus. Het is Zijn welbehagen, dat gij daarop steunt, op niets anders.
En of nu de duivel, de wereld en uw eigen vleesch niet ophouden u van dat welbehagen Gods af te leiden, en u dat heil te betwisten, houdt evenwel moed! — de Heere Jesus Christus handhaaft u in dien wil ten einde toe, j a eeuwiglijk. Niemand en niets kan de Zijnen uit Zijne hand rukken. Te midden van den bangsten strijd is Hij aanwezig; Hij staat vooraan. Hij heeft gezegevierd; gij hebt met overwonnen vijanden te doen". En waar wij in de worsteling, om het geloof te behouden, meenen tenonder te gaan, daar juist geeft de Heilige Geest ons te getuigen, ziende op den oversten Leidsman en Voleinder onzes geloofs: „Meer dan overwinnaars zijn wij door Hem, Die ons liefgehad heeft".
„ Z i e , I k kom! Ik heb lust, o Mijn God! om Uw welbehagen te doen, en Uwe Wet is in het midden Mijns ingewands", zoo spreekt de van eeuwigheid Gezalfde des Heeren, de Christus Gods. Nog eens, Hij is gekomen in de wereld en heeft al den wille Gods gedaan. Ja, Hij is hier geweest; Hij heeft onder ons gewoond, en wij hebben Zijne heerlijkheid aanschouwd, eene heerlijkheid als des Eengeborenen van den Vader, vol van genade en waarheid. O, zie Hem hier op aarde, — dragende de Wet Gods in Zijn binnenste, als Hij daarheen ging, alom goeddoende, de booze geeBten uitwierp met den Woorde, en allen genas, die kwaljjk gesteld waren; opdat vervuld zou worden het Profetisch getuigenis; „Hij heeft onze krankheden op Zieh genomen en onze ziekten gedragen". — Zie Hem hier op aarde, dragende Gods Wet in het midden Zijns ingewands, als Hij Zijnen discipelen en de schare vóór alles heenwees naar Gods Koninkrijk en Zijne gerechtigheid; — als Hij den menschen ontdekte hunne zonde en schuld, hunne huichelarij en eigengerechtigheid;— als Hij Gods eeuwiggeldende geboden, 's Heeren rechten en inzettingen in elk opzicht eerde en handhaafde, en het aan allen, die op hun offeren zich beroemden en zich als heilige lieden verhieven boven de zondaren, toeriep: „Gaat heen, en leert, wat het zij : Ik wil barmhartigheid, en niet offerande; want Ik ben niet gekomen, om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekeering". En wederom, aanschouw Hem aan het kruis op Golgotha; daar lijdt Hij, daar bidt Hij, daar strijdt en sterft H i j ; voor wie? Voor de overtreders. Zijne Zelfofferande is geschied; verzoening, verlossing, genade, gerechtigheid en eeuwig leven zijn verworven; het welbehagen Gods is volbracht.
De Heilige Geest opene onze oogen, opdat wij aanschouwen de wonderen van Gods Wet; en onze ziel ruste in den volbrachten wil Gods in Christus Jesus, steune op Zijne volmaakte offerande. Zóó alléén zijn wij behouden. In dezen wil Gods zijn wij volmaakt. O vroolijk worden gemaakt alle arme zondaars, die op hunne borst slaan, zeggende: „O God! wees mij zondaar genadig!" Zij gaan gerechtvaardigd naar huis, gerechtvaardigd in het bloed des Lams, en zij zullen eeuwiglijk zingen van de goedertierenheden des Heeren, van Zijne liefde en trouw, van Zijn welbehagen in menschen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 december 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Christus Jesus, der gerechtigheid Gods volkomen genoegdoening brengende. (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 december 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's