Aanteekening op Romeinen 7 : 18 en 21.
Vers 18. „ W a n t ik w e e t , d a t in m i j , dat is in m i jn v l e e s c h , g e e n g o e d w o o n t : w a n t h e t w i l l e n is wel b i j m i j , m a a r het g o e d e t e d o e n , d a t v i n d ik n i e t ."
Vers 21. „Zoo v i n d ik dan d e z e wet in m i j : a ls ik h e t g o e d e wil d o e n , d a t h e t k w a d e m i j bijliirl."
Beide keeren: „is" of „ l i g t bij mij". Is het tweede gelijk aan het eerste? Behoort „het willen" evenals „het kwade" tot het wezen van den mensch? Of is „het willen" alleen het willen van den Geest Gods in den mensch, Die den eigen wil des men8chen door openbaring van den Zoon Gods opheft, of zoo de heerlijkheid openbaart, dat de mensch werkelijk wil, wat God wil? — Hot laatste is het geval Philologisch is TtagaxtTrai in beide plaatsen van gelijke kracht. Het willen is van God, en de Geest maakt een gewillig volk; maar het kwade behoort niet tot het wezen des menschen, maar tot zijne verdorvene natuur; en het w i l l e n van het goede behoort ook niet tot het wezen van den afgevallen mensch.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 10 maart 1895
Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 10 maart 1895
Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's