Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overdenking van Mattheiis 16 (1e Gedeelte.) 2 0 - 2 8 ,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overdenking van Mattheiis 16 (1e Gedeelte.) 2 0 - 2 8 ,

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Toen verbood Hij Zijnen discipelen, dat zij iemand zeggen zouden, dat Hij was Jesus, de Christus. Van toen ^ a n begon J e s u s Zijnen discipelen te vertooilen, dat Hij moest heengaan naar Jerusalem, en veel lijden vau de ouderlingen en overp r i e s t e r e n en schriftgeleerden, en gedood worden, en ten derde dage opgewekt worden. En Petrus, Hem tot zich genomen hebbende, begon Hem te bestraffen, zeggende: Heere, wees U g e n a d i g ! dit zal U geenszins geschieden. Maar Hij Zich omkeer e n d e , zeide tot P e t r u s : Ga weg achter Mij, Satanas! gij zijt Mij een aanstoot: want gij verzint niet de dingen, die Gods zijn, maar die der menschen zijn. Toen zeide Jesus tot Zijne discipelen: Zoo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op en volge Mij. Want zoo wie zijn leven zul willeu behouden, die zal het verliezen; maarzoo wie zijn leven verliezen 7.al om Mijnentwille, die 7,al het vinden. Want wat baat het eenen mensch, zoo hij de geheele wereld gewint, en lijdt schade zijner ziel? Of wat zal een mensch geven tot lossing van zijne ziel? Want de Zoon des menschen zal komen in de heerlijkheid zijns Vaders, met Zijne engelen, en alsdan zal Hij eenen iegelijk vergelden n t a r zijn doen. Voorwaar zeg lk u: er zijn sommigen van die hier staan, dewelke den dood niet smaken zullen, totdat zij den Zoon des menschen zullen hebben zien komen in Zijn K o n i n k r i j k ."

De Apostel Johannes verhaalt ons in het Boek der Openbaring, dat hij van eenen engel een boekske ontving, om te eten, en hij deelt ons mede, dat het zoet was in zijnen mond, maar bitter in den buik. Dat boekske is het Woord des Evangelies, is de goede tijding, dat Jesus Christus in de wereld gekomen is, om zondaren zalig te maken en ons tot God t» brengen als tot onzen genadigen Yader. Yan zulk een Evangelie, dat in geens .zondaars hart is opgekomen, zegt ons de dichter: „Hoe zoet zijn Uwe redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijnen mond!" En dat betuigen allen, die door God getrokken worden: „Als Uwe woorden gevonden zijn, zoo heb ik ze opgegeten". Het liefelijk genadewoord wordt echter bitter in den buik : bij wie des Heeren Woord waarlijk is, gaat het eenen weg van lijden in en van kruis, — vooreerst bij den Meester, Jesus Christus, en voorts ook hij al Zijne discipelen ; eerst bij den Koning, en dan ook bij allen, die Hij door Zijn Woord in Zijn Koninkrijk heeft overgebracht. Dat is een weg, waarin, wie daarop wandelt, zich ontzet voor den waren Christus, voor zijnen God en Heiland, en waarin ook Hij alleen ons staande houdt; — aan dat kruis, aan die bitterheid, waarmede duivel en wereld aanvecht om des waarachtigen Woords wille, veelmeer dan uit werken, moet het openbaar worden, of wij discipelen zijn, of ook ons dat boekske, dat woord der verlossing van zonde en dood, tot zielespijs geworden is.
Naar aanleiding van bovenstaande woorden uit het Evangelie van Mattheüs wenschen wij hier achtereenvolgens na te gaan, wat de weg is van den Christus Gods, wat de weg is van Zijne ware discipelen, en wat onze troost is op dezen weg.
Zal het ons niet noodig zijn, te overdenken, welke de weg is van den Gezalfde Gods, den Christus des Heeren ? Laat ons acht geven op hetgeen onze Heere en Hei[and gesproken heeft tot Zijne discipelen! De Heere had gepredikt en Zijne prediking haast voleindigd. Zij was krachtdadig door Hem bevestigd in het redden van vele zielen en in het genezen van vele kranken, ja in het wederbrengen uit dood en graf. Zij had vruchten gedragen bij de Zijnen. O, zij hadden het niet van vleesch en bloed, maar de Vader Zelf had het hun geopenbaard, dat Jesus is de Christus, de Gezalfde Gods, de 'Zoon des levenden Gods. Als hun hoogste Profeet en Koning had Hij hun de vruchten Zijner lippen geschonken, den vrede geschapen in hun hart, en zjj hoopten op Hem, Hij zou hen en gansch Israël zekerlijk verlossen. En zie, pas hebben zij bij monde van Simon Petrus beleden: „Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods", of daar v e r b i e d t h u n de H e e r e het ook m a a r i e m a n d te z e g g e n , dat Hij i s J e s u s de C h r i s t u s , ja volgens Lukas verbood Hij het hun onder scherpe bedreiging. O, de discipelen moesten Hem ook eerst nog leeren kennen als het Offer voor hunne groote zonde, als den medelijdenden Hoogepriester, Die Zichzelven gegeven heeft tot een rantsoen en losprijs hunner zielen, — de Heere Jesus is gekomen, om zielen te redden van het eeuwig verderf, maar niet om een groot volk te hebben, dat met den mond Hem Christus noemt, terwijl het enkel de wereld zoekt. —• Als hun dan nu van den Vader geleerd is, om te belijden: „Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods", gaat de Heere plotseling eenen weg in, waaraan niemand had kunnen denken: „Van t o e n a a n b e g o n J e s u s Z i j n e n d i s c i - p e l e n te v e r t o o n e n , d a t H i j m o e s t h e e n g a a n n a ar J e r u s a l e m en v e e l l i j d e n v a n de o u d e r l i n g e n en ov e r p r i e s t e r e n en s c h r i f t g e l e e r d e n , en g e d o od w o r d e n , en t e n d e r d e n d a g e o p g e w e k t w o r d e n " ' . — Aan zulk eenen weg van den Christus Gods heeft geen discipel gedacht, — het was de Heere, Die er een begin mede maken moest het in Zijne woorden sprekend voor oogen te stellen, voordat het kwam, het vreeselijke lijden. Toen Hij dit uitsprak, was dat lijden nog niet zichtbaar, maar zeker zou het komen. O, de Heere leefde in de Schrift, die van Hem sprak; Hij zag, hoe Hij naar de Schriften het Woord had vervuld: „De Geest des Heeren Heeren is op Mij, omdat Mij de Heere gezalfd heeft, om eene blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen, om te verbinden de gebrokenen van harte, om den gevangenen vrijheid uit te roepen en den gebondenen opening der gevangenis, om uit te roepen het jaar van het welbehagen des Heeren en den dag der wraak onzes Gods, om alle treurigen te troosten"; Hij zag, hoe vervuld was, wat de Gemeente naar den 45ste" Psalm aldus bezingt:
Uw heilleer wordt door Mij alom verbreid,
'k Bedwing Mijn tong en lippen niet:
Gij weet het, Heer! Die alles ziet.
Mijn hart verbergt nooit Uw gerechtigheid:
Uw waarheid doe Ik hooren;
Uw heil, den mensch beschoren,
Vloeit daag'lijks uit Mijn' mond;
Uw gunst, Uw trouw, Uw Woord
En Godsgeheimen hoort Uw talrijk volk in 'trond.
Maar als de Heere alzoo het goede genadewoord heeft laten hooren, zal de mensch het dan ook aannemen ? Zal de mensch zich ootmoedig buigen voor de rechtvaardigheid Gods? Zal de mensch - 0 onderzoeken wij onszelven! — het met schaamte erkennen: „In zonde ontvangen en geboren ben ik rechtvaardig aan allerhande ellendigheid, ja der verdoemenis onderworpen" ? Zal de mensch, — een iegelijk steke de hand in eigen boezem ! — zal de mensch zich schamen voor zijne wereldliefde, eerzucht, hebzucht en heerschzucht, om genade, onverdiende genade, te zoeken naar het Evangelie onzes Heeren? Zal een mensch zich schamen over zijnen ingebeelden roem, zich er over schamen, dat hij de heilige Schriften menigmaal zoo uitlegt, dat hij zijne eigen wegen er meê rechtvaardigt? zich ook er over schamen, dat hij naar vleeschelijke gedachten en uitlegging zoo gaarne hierbeneden een paradijs wil hebben, dat hij toch niet vinden kan? — Neen, met allen ingebeelden roem staan wij op tegen de gerechtigheid Gods en tegen de zoo oneindig groote genade van onzen Heere Jesus Christus. Wij allen staan op tegen Jesus en Zijne genade, hoe wij Hem ook roemen met den mond. En dat is aan onze zijde ook de oorzaak, dat wij allen den Heere Jesus en Zijn Woord doen lijden door onze zonden; dat was ook de oorzaak, dat de Heere Jesus eindelijk niet meer geduld en verdragen werd en dat door ingeving des duivels de mensch niet heeft gerust, tot hij zijnen eenigen Heiland onder het vreeselijkst lijden had gedood. En wat zegt onze Heere? waar en door wie zal Hij lijden? Te J e r u s a l e m , in de heilige stad. En wel v a n de o u d e r l i n g e n en o v e r p r i e s t e r s en s c h r i f t g e l e e r d e n . O, hoe is daar alle heiligheid des vleesches aan Hem te schande geworden. Geen mensch is onschuldig, maar het allerschuldigst zjjn zij) die het volk als voorgangers in de Kerk tot Christus, tot Zijn Woord en Zijne genade moesten leiden. Dat is dan ook eene gruwelijke ergernis, maar wat zal de arme mensch? Zoo zij hunnen roem zochten in hun ouderlingschap en daarin, dat zij overpriesters en schriftgeleerden waren, zoo moesten zij immers zich stooten aan den Christus Gods, den roem eens verlorenen zondaars, Die gekend wordt niet door vleesch en bloed, maar alleen door de openbaring des Vaders.
Dat is dus de weg van den Christus Gods op aarde: geene heerlijkheid voor het oog, maar een lijden van alle mensehen en allermeest van hen, die den grootsten roem bezitten. Ja, de arme mensch kan niet anders, zóó staat hij tegenover den Persoon en het Woord van den éénigen, door God geschonken Zaligmaker; zoo stond de mensch toenmaals, en zoo nog heden, — er is niets van ons te verwachten, dan dat wij onszelven verderven. Zóó deed het volk, dat den Christus verwachtte, zóó doet de mensch, die den Christus-Naam roemt. — Maar als de Heere spreekt van m 0 e t e n , dan meent Hij meer dan 't geen uit onze verdorvenheid voortvloeit, — de Heere heeft het oog op het Goddelijk raadsbesluit, dat de Vader Zijnen eeniggeboren Zoon gegeven heeft tot eenen losprijs onzer zielen en verzoening onzer zonden. Ja, de Christus Gods m o e t lijden en gedood worden, aan Hem, a a n ' t geen Hem wordt aangedaan, moet de onrechtvaardigheid van a l l e menschen blijken, — 0, als Hij ons maar tegenkomt op onzen weg, dan gevoelen wij de bestraffing van het zaligmakend Woord, ieders zonde en ongerechtigheid wordt openbaar, elke roem wordt gewisselijk aan Hem en Zijn Woord te schande; maar dat m o e s t zoo geschieden, en dat moet nog zoo geschieden, opdat God zou openbaren Z i j n e gerechtigheid, ja Zijne g e r e c h t i g h e id als eene gerechtigheid, door ons weêrstaan, als eene gerechtigheid, waaraan wij, die onzen God niet dan moeite en arbeid maken met onze zonden, niets hebben toegebracht, als eene gerechtigheid, aangebracht in het genoegdoend lijden en sterven van onzen Borg en Middelaar Jesus Christus, als eene gerechtigheid, waarin Gods rechtvaardigheid eeuwig is verheerlijkt en waarin al des Heeren volk eeuwig rechtvaardig en heilig staat voor den troon Gods, en het eeuwige leven beërven zal. Daarom vertoont ons de Heere terstond bij Zijn lijden, dat Hij ten derde dage zal worden o p g e w e k t. De zwakheid des kruises moet gezien worden met het oog op de overwinning, met het oog op de verrijzenis uit den dood, — als Hij leeft, heeft Hij de sleutels der hel en des doods en zal Zijnen armen zondaren geven de gerechtigheid en het eeuwige leven!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 maart 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Overdenking van Mattheiis 16 (1e Gedeelte.) 2 0 - 2 8 ,

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 maart 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's