Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Betrachting over Psalm 45 : 1—12, (1e Gedeelte.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Betrachting over Psalm 45 : 1—12, (1e Gedeelte.)

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vijf-en-veertigste Psalm is in 't bijzonder een Psalm des Heiligen Geestes. Het is de Heilige Geest, Die door Davids mond dezen Psalm aan de Gemeente, die toen was, die nu is, en die nog komen zal, gegeven heeft; eenen Psalm voor dezulken, die in groote droefenis zitten, en tot wie van uit den hoogen hemel, tot elk in 't bijzonder, gezegd wordt: „Gij hebt eenen Man, die Man is uw Koning en uw God!" zoodat de ziel, die zooeven nog door alle duivelen, door nood en lijden werd gekweld, op eens eenen Psalm begint te zingen, dat zij uit genade en ontferming eenen Bruidegom heeft, den Sterken God! Daarom heet deze Psalm „ e e n e o n d e r w i j z i n g " o f eene versterking des harten, gelijk immers de Geest met de moeden een woord ter rechter tijd weet te spreken. Zooeven is de mond nog gesloten, zoodat er nauwelijks een „ach God!" van de lippen komt,en op eens wordt de tong losgemaakt bij het zien op dezen sterken Immanuël, zoodat het toegaat, als wanneer een Oostersch schrijver letters teekent en de schoonste halen op het papier werpt: — „Mijne t o n g is e e n e p e n e e n s v a a r d i g en s c h r i j v e r s".
„ G i j z i j t v e e l s c h o o n e r " , zegt de Geest, „Gij zij t veel schooner", zegt de Bruid, „ d a n de m e n s c h e n k i n d e r e n ." Waarom is Hij toch zoo schoon? O, heb maar eens van verre iets gezien van de heerlijkheid, die daarboven is, en zie dan Zijne genade, Zijne ontferming, Zijne macht en trouw van de wieg af tot op heden. De wereld vergaat met hare schoonheid; niets blijft van al hetgeen, waaraan wij menscben ons houden. Alles wordt in het eind leelijk. Maar de Heere Jesus is gisteren en heden Dezelfde en in der eeuwigheid; Zijne schoonheid veroudert nimmer. Wat is schoon ? Dit is schoon : als men moedeloos ternederligt, en hopen moet, waar niets te hopen is, en nu van Boven een woord, een woord des levens, in het verslagene hart gesproken wordt, waarvan men weet: het is niet het woord van eenen mensch, maar van mijnen Koning. En welk eene volheid van „ g e n a d e " , van zoete genade, die vrede en vreugde schenkt, „is u i t g e s t o rt i n Z i j n e l i p p e n ! " Waartoe is Hij dan gegeven? Is het niet daartoe, dat Hij tot de Zijnen zegt: „Komt herwaarts tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uwe zielen" ?
Yan waar komt toch deze Man? deze Immanuël, deze Sterke God, — van waar komt Hij ? Yan den Vader. Heb ik dan eenen Vader daarboven? Ik dacht, dat ik een wees was, geheel verlaten en verstooten, en dat ik moest klagen: God ziet mij niet meer aan, zooals Hij te voren deed! Heb ik dan toch eenen Vader daarboven ? Ja, deze Koning komt van den Vader, en deze Vader wil, wat de treurigen gaarne willen: dat zij getroost worden. Het behaagt den Vader, aan de leelijkste deerne Zijne schoonheid te toonen en haar voor Zich te winnen door Zijne machtige liefde, met een woord, zooals alleen Hij hot verstaat een woord te spreken, dat het hart gewillig, maakt, om zich aan dezen Koning over te geven op leven en dood. Daarom staat er ook in den Psalm : „ D a a r om h e e f t U G o d g e z e g e n d i n e e u w i g h e i d " Eenen eeuwigen zegen geeft God de Vader dus aan den Koning Zjjner Bruid, aan den Man Zijner liefde, eenen eeuwigen zegen, omdat Deze den wil des Vaders doet, niet Zijnen eigenen wil, omdat Hij liefheeft, wat God van eeuwigheid naar Zijne vrije souvereine genade verkoren heeft, om het lief te hebben.
Ach, hoe machtig zijn toch de vijanden! met hoeveel kracht houden zij de arme ziel neder, zoodat het heet: „De Filistijnen over u, Simson !' Maar welaan, deze Koning draagt een z w a a r d. Daarmeê doet Hij wonderen. Hij verslaat daarmeê alle vijanden, en met hetzelfde zwaard troost Hij de Zijnen Ilij beschermt ze daarmeê en redt hen uit alle geweld en list des vijands. Dat zwaard is Zijn Woord, Zijn tweesnijdend Woord. A.ls de Gemeente zingt :
Bewaar ons bij Uw Woord, o God!
Verstrooi des vijands gruwelrot,
Dat Jesus, Uw' gezalfden Zoon,
Wil bonzen van Uw' hemeltroon!
dan is dat hetzelfde, als wat wij hier lezen: „ G o r d Uw z w a a r d a a n de h e u p , o H e l d ! Uwe M a j e s t e i t en U w e h e e r l i j k h e i d " . Het hart, het menschelijk hart, juist het hart, waarover deze Koning Zich wil ontfermen, is o zoo gepantserd! Niets kan er in, als duivel en wereld in het hart regeeren. Er kunnen hierbeneden geene pijlen gemaakt worden, scherp genoeg, om door het pantser heen te dringen Maar een pijl van den boog mijns Konings — want Hij kan den boog spannen met Zijne sterke hand, — dringt door alles heen tot in het hart, in merg en been, en daar ligt de vijand, geeft zich over, en aanbidt den Koning, Die hem ter aarde wierp. De Heere Jesus heeft vele vijanden. Zoo vriendelijk als Hij is, zoo genadig, zoo minzaam als Hij is, zoo vijandig is de mensch Hem van nature. De hoogmoed des menschen kan de grootheid, de minzaamheid, liefderijkheid en nederbuigende goedheid des Heeren niet verdragen. Daardoor gevoelt een slecht opgevoed mensch zich vernederd. De mensch wil voor zichzelven geene genade, maar wil alles zelf verdiend hebben, — totdat de wederhoorige op eens gebroken wordt, en het woord hem als een donderslag in het hart weerklinkt: „Bekeer u ! zoo waarachtig als Ik leef, Ik heb geenen lust in den dood des zondaars!"
Waar woont deze Koning ? In de eerste plaats heeft Hij gezegd, de Hooge en Verhevene, dat Hij woont in den hemel en in het heiligdom, en bij degenen, die verslagen en ootmoedig van geest zijn. Hij heeft dus Zjjnen troon daarboven aan de Rechterhand des Vaders, en tevens bij degenen, die verslagen en ootmoedig van geest zijn, opdat Hij den verootmoedigden geest verkwikke en den nedergebogene oprichte. Dat is de troon der genade, die niet wankelt. De Naam van Hem, die daarop zit, is: Koning der koningen en Heer der heeren, Immanuël, mijn Sterke God. Laat de hel daartegen razen, zooveel zij wil! Mij kunt gij neerwerpen, duivel, in een oogenblik, daar lig ik! ik ben geen held, maar H i j is een Held. Hij zal Zijnen genadetroon onwrikbaar doen blijven, opdat toch altijd weder genade voor en genade na in de genadeloosheid geschept worde. Daarom: „Uw t r o o n , o G o d ! is e e u w i g l i j k en a l t o o s ".
En wat is Zijn schepter? Een vreeselijke schepter voor alle Hamans, maar een kostelijke schepter, als God hem toereikt aan eene arme Esther, die ten doode verkocht is, een kostelijke s c h e p t e r der r e c h t m a t i g h e i d voor een arm volk, dat de wereld nooit heeft opgehouden te oordeelen, te veroordeelen, te dooden. Kent gij dezen schepter? J a ? dan zijt gij des doods geweest! dan was het u verboden, — door wieD, zeg ik niet, — maar het was u verboden tot den Koning te gaan. Daar komt men dan voor eene keus te staan. Welaan, Heere Jesus, ik ben niets, ik kan niets, ik deug tot niets, ik heb niets en ik wil ouk niets, — maar ik waag het in Uwen Naam! Ik heb gehoord, dat, wie Uwen Naam aanroept, zalig zal worden Zoo roep ik dan Uwen Naam aan! ik vat Uwen schepter aan en kus hem! Het moet toch goed uitkomen. Leid Gij mij nu, zooals Gij wilt! Ik ga met U, Gjj dierbaar Lam, door bezaaide en onbezaaide landen, ik ga met U door kruis en nood, door lijden en aanvechting heen. Ik kus Uwen schepter, Gij zijt een barmhartig Koning. — Wat is uwe bede, Esther? vraagt de Koning. Wat wilt gij, ziel? vraagt de Koning nog heden aan eenen ieder, die in 't verborgen kermt en tot Hem roept. Esther antwoordt: Mijn leven en het leven mijns volks. Het gaat dus om mijn leven, het gaat om mijne arme ziel, en om de ziel mijns volks. En de Koning reikt Esther Zijnen schepter toe. Dat is een schepter der rechtmatigheid. Wat heeft deze Koning lief? Hij h e e f t g e r e c h t i g - h e i d l i e f .
Wat haat deze Koning? Hij h a a t g o d d e - l o o s h e i d . Dat haat Hij, dat men van den arme eischt, dat hij betaalt, wat hij niet betalen kan; dat men van den zwakke kracht eischt, als er toch geene krachten zijn; dat men van een verdorven en verloren mensch eischt, dat hij zelf alies bij zich zal herstellen, daar hij toch verdorven is! Wat heeft Hij lief? Dat heeft Hij lief, dat men zich voor Hem nederwerpt en belijdt, wat men is, en dat men zegt: Heere Jesus, ik kan niet, help mij zwakke. Hij heeft lief het oefenen van gerechtigheid. Waar niets is, eischt Hij niets, maar geeft, wat Hij wil, dat wij zullen hebben. Hij verwacht niet, dat gij brood bakt in de woestijn, maar Hij geeft manna van Boven. Zoo heeft Hij gerechtigheid lief. Hij wacht er niet op, dat gij eerst eene eenige zonde overwonnen zult hebben, maar Hij neemt de zonde van uwe voeten weg en neemt ze op Zich, en geeft u Zijne heiligheid. Maar Hij haat de duisternis en het farizeïsme. Hij haat het, dat een mensch zegt: „Wijk van mij, want ik ben heiliger dan gij!'' Hij haat den man, die van de beruchte vrouw zegt: „Deze, indien Hij een Profeet ware, zou wel weten, wat en hoedanige vrouw deze is, want zij is eene zondares". Waar allen de heerlijkheid Gods derven, waar alles des doods is, waar alles de Wet Gods met voeten heeft getreden en onbekwaam is tot eenig goed, daar moet een Koning zijn, Die macht en liefde genoeg bezit, om Zijn bloed te vergieten, om met Zijn zwaard er op in te slaan, en uit Zijne volheid te geven, dat de ledige vaten vol olie worden, zoodat de arme weduwe hare schuld kan betalen en ook hare zonen vrijgelaten worden. Dat behaagt God. Dat geeft blijdschap in den hemel; want bij de engelen is er blijdschap over eenen zondaar, die zich bekeert, meer dan over negen en negentig rechtvaardigen, die de bekeering niet van noode hebben. O, speelt toch niet met het goud des Konings! speelt niet met het goud, dat Hij Zijnen armen geeft! Gelooft mij, het wordt u weder ontnomen, als gij niet verbroken en verbrijzeld voor Hem niets hebt dan armoede op armoede, om dan te ervaren, dat Hij zegt: Welaan, er is niets, maar helpen wil Ik, want deze roept tot Mij, en Helper is Mijn Naam. Daarover is blijdschap in den hemel, dat een zondaar zich bekeert, en daarom zegt de Heere Jesus eens tot de Farizeën: „Hoeren en tollenaars zullen u voorgaan in het Koninkrijk der hemelen !" Waarom? Omdat zij hunne zonde hebben beleden en voor God verbrijzeld zijn, en geenen roem meer hebben, maar op genade moeten drijven en op genade sterven. Zulke zielen te redden, als alle duivelen zeggen: „Neen, die is verloren!" dat geeft blijdschap, dat is de blijdschap mijns Heeren Jesus, en zoo is dan op Hem gekomen de Heilige Geest onder den naam van „ v r e u g d e o l i e " . Die moet de Heere Jesus hebben, meer dan wij allen, die Zijne „m ed e g e no o t e n " zijn. Want zulk eene blijdschap in het hart te geven, dat een arm kind wordt opgericht, en er hemelsche blijdschap is tot in merg en been, dat kan geen mensch, dat kan alleen Hij, en dat wil Hij ook Zijn wij ooit beschaamd en te schande geworden, als wij in armoede, nood en ellende tot Hem kwamen en ons aan Zijne voeten legden, zoo zwart als wij zijn, zoo met zonde bezoedeld als wij zijn, — zijn wij ooit te schande geworden? Wij zouden gaarne een stukje heiligheid en gerechtigheid vasthouden, als wij met een slecht mensch te doen hebben, — H i j niet. Hij schaamt Zich niet, ons broeders te noemen Het ellendigste brengt Hij terecht en brengt alles weder.
Deze Koning doet eenen liefelijken geur van Zich uitgaan, «enen liefelijken geur, j i , evenals zoovele bloempjes in het woud eenen heerlijken geur verspreiden en toch door de menschen worden veracht en vertreden; eenen liefelijken geur, — om dien te genieten, ja, daartoe moet men geheel machteloos zijn, ja op het punt zijn, van smart en angst den geest te geven, zoodat men het niet meer kan uithouden in dit leven. Deze Koning laat den geur Zijner kleederen zich verspreiden; daarin is de reuk der kostbaarste zalven en kruiden, d. i.: de eene belofte voor, de andere na, nu een woordje, straks weêr een ander .viordje, en wat zooeven ter aarde lag, dat richt zich op, kan weder voort en schept opnieuw adem in de vrije lucht in plaats van in de stiklucht dezer wereld. Dat is een heerlijke geur. Daarmee komt Hij „ u i t d e e I p e n b e e n e n p a l e i z e n " , d. i .: uit den hoogen hemel Men vergeet daarbij al het andere, men wordt er boven verheven, het hart wordt vervuld van dezen geur en het huis wordt er van vervuld.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juni 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Betrachting over Psalm 45 : 1—12, (1e Gedeelte.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juni 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's