Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van Galaten 1: 1—16. (2de Gedeelte.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van Galaten 1: 1—16. (2de Gedeelte.)

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

De man nu, dien ik in het voorgaande beschreef, — de Apostel P a u 1 u s , — kwam tot de Galaten en bracht hun het heerlijk Evangelie van bekeering en het geloof in Jesus Christus, den Gekruisigde. Zij namen het Evangelie aan, zij ontvingen den Apostel als Jesus Christus Zeiven, zij zouden hunne oogen hebben uitgegraven, om ze hem te geven; hoe gelukkig waren zij toen ! Later kwamen er echter menschen tot hen, die evenals de anderen de gave des Geestes hadden ontvangen ; zij waren onderwezen door de Apostelen te Jerusalem, maar zij waren toch niet in waarheid bekeerd. — Arme menseh, zoo gij licht hebt en geene genade! — Dezen komen nu in de Gemeente en zeggen: „Ja, het Evangelie, dat Paulus gepredikt heeft, is wel goed, maar hij heeft dit en dat niet gezien, wat wij wel hebben gezien; hij kan letterlijk op niets bijzonders wijzen, — wij echter wel! Ja, het is wel goed, het Evangelie, dat hij gepredikt heeft, maar daarmeê hebt gij nog niet alles; daar moet nog iets bij komen, en dat is het voornaamste —: besnijdt u ! " En dan hadden zij bovendien nog zoo allerlei. Nu is de menseh licht opgeblazen en denkt: Ja, daarbij kan ik wat worden! Zoo dachten zij ook: Dat hebben wij al, en nu krijgen wij nog iets bovendien; zoo wordt men nog eerst een man! Zoo verlaten zij dan den hemel, God en Christus, huichelen, dat zij aan Hem vasthouden, en zijn uit hunne sterke vesting verdreven, en — de duivel lacht in zijn vuistje over de Galaten en over de apostelen, die zich bij hen ingedrongen hadden, alsof zij wat waren.
God echter wordt niet moede noch mat; Hij klopt aan en doet Zelf open; Hij klopt nogmaals aan en doet Zelf open; Hij klopt ten derden male: menseh doe open! — Vandaar, dat Paulus zijne bediening zoo heerlijk maakt; en ik houd het ook u voor, opdat, als gij de Schrift ter hand neemt, gij u daarop verlaat, dat het niet is werk en heiligheid, in het algemeen niets in u en van u, maar in waarheid Christus, Christus, Christus. Wees daarover bekommerd, dat gij Hem moogt hebben, en niet over zonde, Wet en werk; laat dat aan Hem over! Bekommer gij u daar maar over, dat gij Hein moogt hebben, dan zijt gij arme deerne voor eeuwig verbonden met eenen rijken, trouweu Bruidegom, Die u eeuwig zal verzorgen. Maar blijf eene arme deerne en beeld u niet in, dat gij van uzelve eene vorstin zijt: gij zijt een bedelkind, het is alles Zijne genade, Zijne ontferming, Zijne liefde, anders niets. — De vreemde apostelen wilden, wat zij bezaten, ook mededeelen aan anderen, anderen moesten het ook hebben; ja, de duivel heeft veel meer bekeeringsijver dan God; God bekeert in stilte, in 't verborgen, maar als de duivel bekeert, dan bazuint hij het uit in de geheele wereld. Deze vreemde apostelen kwamen van mensehen. Mensehen hadden zich vereenigd, hadden de zaak met elkander overlegd, en vervolgens deze mensehen uitgezonden, en hun voorgeschreven, wat zij zouden prediken, om anderen te bekeeren. Maar de Apostel Paulus was niet door menschen gezonden, hij komt „niet van m e n s e h e n " , heeft niet met menschen afgesproken, wat hij zou prediken; hjj is gezonden door God, — dat weet hij, — „door Jesus Christ u s , en God den V a d e r . " Als gij dus de Schrift ter hand neemt, en in uwe aanvechtingen daarin leest: Christus is het alleen, hang Hem aan, zooals gij zijt, als een arm, verloren kind! •— zoo denk er aan: het komt niet van menschen, ook niet door menschen, maar rechtstreeks van God den Vader, rechtstreeks van onzen Heere Jesus Christus. Hij had Zijnen Apostel, dien Hij daartoe geroepen en daartoe gezalfd heeft. Paulus maakt zijne bediening heerlijk, niet opdat h i j iets zou zijn, maar opdat de harten hierin mochten worden bevestigd: Wat Paulus ons brengt, is uit den hemel, niet van menschen, hij heeft dat van Jesus Christus Zeiven en God den Vader ontvangen. En hij rukt den valschen apostelen allen grond onder de voeten weg met heel hunne kraam van werken en heiligheid, als hjj zegt: „Door Jesus Christus, en God den Vader, D i e Hem uit de do o d e n o p g e w e k t heeft". Hij bracht geenen dooden Christus, maar eenen levenden Christus, van Welken hij getuigt, als hij zegt: „Hij is overgegeven om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking". IB Hij, de Borg, niet rechtvaardig, dan blijft Hij in het graf liggen; maar God de Vader heeft Hem opgewekt, dus is Hij de Heere, Jehova, zoodat wij niet ergens in het stof, in ons vleesch en bloed, maar alleen in Hem gerechtigheid gezocht en gevonden hebben Hij is geen doode, maar een levende Christus; die niet Hem verbonden is, ontvangt van Hem voortdurend het leven, — Jesus Christus is gisteren en heden Dezelfde en in eeuwigheid; want Christus, van de dooden opgewekt zijnde, sterft niet; wie het er voor houdt, dat hij met Christus gestorven en met Hem opgewekt is, die mag Wet, zonde, nood en dood gerust aan Hem overgeven: Hij zal zorgen. Want Hij, Die den levendmakenden Geest geeft, weet, wat de Geest wil; Hij, Die de breuke heeft veroorzaakt, Hij, Die den haat tegen de zonde en den zondennood heeft doen ontstaan, Hij zal er voor zorgen, dat een arme, doode menseh midden in zijnen dood in het leven blijft, en dat hij voor God wandelt en werken doet, die Hem behagen. Met te zeggen, dat Christus is opgestaan van de dooden, rukt Paulus den valschen apostelen allen grond onder de voeten weg, en geeft aan eene arme ziel grond onder de voeten, waarop zij kan staan. Want Hij is uit de dooden opgestaan, dus kan geen dood meer over Hem heerschen, ook niet over degenen, die Hein door een waarachtig geloof zijn ingelijfd. Of zij zich nog zoo dood gevoelen en slechts het tegendeel bij zich waarnemen, zij moeten maar des te meer, juist daarom des te meer, zich houden aan Christus, de ware Gerechtigheid en het ware Leven.
„Paulus.... en al de b r o e d e r s , d i e met m i j z i j n , aan de G e m e e n t e n van G a l a t i ë " (Vs. 2); — ik geloof de gemeenschap der heiligen! Wat ik gezegd heb, dat verstaat men aan de Noord- en de Zuidpool en overal op de geheele wereld evengoed als bij ons; waar maar levende zielen zjjn, daar zijn deze allen broeders. Paulus had het ook niet met slechts ééne Gemeente te doen, maar met vele; hij schrijft niet: aan de Gemeente, maar: „aan de Gemeenten" van Galatië, dus zijn er vele. De hel heeft nooit genoeg, zij wil steeds meer hebben, maar Christus heeft gezegd: Er is nog plaats! en zoolang er nog plaats is, wordt de deur niet gesloten. Wie het nu ervaren heeft, wat voor ketterijen er in hem zijn, die belijdt: Mijn God, ik heb gedwaald als een verloren schaap, zoek Uwen knecht, want Uwe geboden heb ik niet vergeten!
De prediking komt dus tot de Gemeente, — hoe? met het zwaard of met vloeken? veroordeelt Paulus haar misschien? Neen! „Genade z i j u ! " Dat is alles, daar ligt alles in opgesloten ! Zijt gij krank? hier is versterking! neem deze druif in uwen mond, en gij zijt levend! Genade, — daarin ligt het gansche leven, geloof', bekeering, vergeving van zonden, een Gode welbehaaglijke wandel in Zijne wegen, alle werken, alle heiligheid. — De Apostel komt niet en zegt: Gij hebt verkeerd gehandeld! gij zijt verstrikt in een valsch geloof! neen, hij komt met de gansch e volheid des heils tot de Gemeente, met een „genade zij u!" Daarmede zegt hij: vergeving van zonde en vrede, dat is tegen het beschuldigend geweten. Waar genade is, daar is ook vrede; zoek nooit vrede zonder genade;
hebt gij een beschuldigend geweten, zoo houdt u aan deze genade! Waar geene genade ia, daar kan ook geen vrede zijn; eerst genade, dan zal er ook vrede zijn. „Wij dan, gerechtvaardigd zijnde door het geloof, hebben vrede met God door onzen Heere Jesus Christus."
„Genade zij u en vrede", — van wien ? — „ v a n God"! Niet van menschen, niet van Apostelen, allerminst van valsche apostelen. Niet van mensehen, genade is van God, Wiens alleen de genade is. En weet gij, wie deze God is? — „de V a d e r ", de Yader van onzen Heere Jesus Christus, en daar Hij Zijn Yader is, is Hij ook uw Yader. Wat moet men eerst hebben, als Hij onze Vader zal zijn ? Daar vraag ik niet naar, de Apostel ook niet. Waar de regen valt, daar valt hij, en waar dorst is, daar zal men zijne tong wel uitsteken, om eenige druppels op te vangen. — „Van God den Vader", — wat zijt gij, gij klein schepseltje, dat gij in twijfel wilt trekken, wat op Golgotha is geschied ? dat gij in twijfel wilt trekken, dat Hij uw Vader is?
Genade en vrede komt van God, den hemelschen Vader, en „ v a n o n z e n H e e r e J e s u s C h r i s t u s " , — Die is de rechte Helper! Wat gaan mij menschen aan! wat valsche apostelen, wat professoren? H i j alleen heeft het recht, wetten voor te schrijven, en de leer te bepalen, die alleen waarde heeft. Z i j ne leer alleen zal gelden, en niet eene leer van menschen, hoe die ook der ware leer nabij kome Gelijk de vrede komt van God den Vader, zoo komt de genade van onzen Heere, Die ons gekocht heeft met Zijn dierbaar bloed van de zonde en uit alle geweld des duivels; van onzen Heere Jesus Christus, Die gezalfd is met den Heiligen Geest tot onzen hoogsten Profeet en Leeraar, tot onzen eenigen Hoogepriester en tot onzen eeuwigen Koning.
„ D i e Z i c h z e l v e n g e g e v e n h e e f t v o o r o n z e zond e n " (Vs. 3). Gegeven heeft Hij Zich, Hij deed het vrijwillig, uit vrije genade en liefde tot ons arme, verlorene zondaars; overgegeven heeft Hij Zich in den dood, om ons van den eeuwigen dood te verlossen.
Wien heeft Hij gegeven? Zichzelven! Hij heeft Zichzelven gegeven! Kon Hij meer? Wat is Hij? Waarachtig mensch in uwe plaats. Hij neemt u in Zich op met al uwe zonden, geeft Zich over als Borg voor u en als waarachtig God. Kon Hij meer geven dan Zichzelven? Kom met al uwe werken en zie eens, of gij uzelven geeft! Mensch, zoolang gij leeft, houdt gij uzelven vast. Genade is het, als gij u overgeeft, en morgen houdt gij toch weder aan uzelven vast!
Hij heeft Zichzelven gegeven, — waarvoor? voor de zonde. Voor welke zonde ? Voor den waan, dat gij wat zijt, dat gij weet, wat goed en kwaad is, voor uwe aanmatiging met uwe werken en uwe heiligheid. Daaruit komen alle andere zonden voort. Rome zou niet van zooveel hoererij te beschuldigen zijn, zoo het niet eerst hoererij had bedreven tegen den levenden Christus Dat is de eerste zonde: dat gij meent, Gode gelijk te zijn; over alle andere zonden zullen wij maar zwijgen. Hij gaf Zichzelven! Hoe groot, hoe ontzaglijk groot moeten de zonden zijn, als Hij Zichzelven moest geven tot losgeld! Denk daar eens over na! En als Hij Zichzelven gegeven heeft, o mensch, wilt gij dan komen en zeggen : Lieve Vader, vergeef mij mijne zonden, dan krijgt Gij eenen gulden ? En als gij alle heilige werken op eenen hoop bij elkaar legdet, en daarmee voor God wildet komen, om iets te vereffenen, gij zoudt in den afgrond geslingerd worden als Lucifer! Christus geeft Zichzelven, Hij is het dus eenig en alleen. — Waarvoor geeft Hij Zich? Voor onze zonden! Er staat niet: voor zonden, maar: voor o n z e zonden, — voor mijne, Paulus', zonden, voor de zonden van alle broederen, voor uwe zonden, gij Galaten ! Dat heeft Hij gedaan, g i j behoeft het niet te doen! het is geschied, het is volbracht! Hij heeft Zichzelven gegeven voor o n ze zonden! Dat „onze, onze", — klem u daaraan vast en zeg: Mijn, mijn, mijn! —
En heeft Hij u nu den waan ontnomen, waarin gij meendet, iets te zijn, iets te kunnen, iets te moeten, dan verlaat gij het groote krankzinnigenhuis der wereld. „ O p d a t H i j o n s t r e k - k e n zou u i t d e z e t e g e n w o o r d i g e b o o z e w e r e l d . „De tegenwoordige wereld", die ons omringt, dat zijn de menschen met hetgeen zij voorwenden, de menschen zonder Christus, die in naam van den duivel handelen, kerken bouwen, het Evangelie willen verbreiden. En hebt gij nu uwe wijsheid afgelegd, en is Christus uwe wijsheid geworden, dan weet gij, welk eene booze wereld het is, en laat gij u niets meer wijsmaken van wijsheid, verstand en kracht dezer wereld, en van hetgeen menschen moeten en kunnen. Hoe komen wij daar nu van af? — Doordat Hij ons doet zien, hoe Hij het alleen is, hoe het eenig en alleen Zijn werk is, Zijne gehoorzaamheid, Zijn lijden, Zijn dood, Zijn heilig bloed alleen, dat ons behoudt.
En dat doet Hij niet naar Zijnen eigen wil, maar „naaid e n wil van o n z e n God en V a d e r " , naar het eeuwig welbehagen Gods. Niet naar den wil van den paus, niet naar den wil der menschen, niet naar den wil der geleerden, maar naar den wil van God den Vader was het, dat Christus Zichzelven overgaf voor onze zonden, om ons te trekken uit deze tegenwoordige booze wereld. Daarin betoont God de Vader Zich dus Vader, dat Hij wil, dat gij vervloekte zondaar — het ga u om den wil Gods — u enkel en alleen houdt aan Christus in al uwe zonde en nood, evenals de vrouw, die twaalf jaren den vloed des bloeds had gehad, den zoom van Jesus' kleed aanraakte. Als gij dat doet, maakt gij uw eigen vleesch, uwe eigene vroomheid, uwe werken te schande, en hebt gij een goed geweten voor God en menschen. Gij maakt alle menschen te schande en uzelven met al hunne werken en alles, waarvoor zij zich uitgeven, en dit alleen blijft: gisteren, heden en „in a l l e e e u w i g h e i d " , niet het vleesch met de werken, maar „Gode zij de h e e r l i j k h e i d " voor Zijne genade en vrede in Jesus Christus! „Amen".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juli 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 1 Pagina's

Verklaring van Galaten 1: 1—16. (2de Gedeelte.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juli 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 1 Pagina's