Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De slachtoffers van het „Delegatum judicium extraordinarium Posoniense" ten jare 1674.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De slachtoffers van het „Delegatum judicium extraordinarium Posoniense" ten jare 1674.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

I. O v e r z i c h t d e r I l o n g a a r s c h e K e r k h e r v o r m i n g t ot a a n h e t R o u w d e c e n n i u m (1671). (3de Gedeelte.)

De te Weenen gesloten vrede deed voor de Protestanten n i e t een tijdperk van vrede aanbreken, maar veeleer van vervolgingen en beproevingen. De sluwheid en de geweldenarij der godsdienstige dweepzucht maakten het geschreven contract tot eene doode letter. De geestelijkheid ea hare slippendragers verklaarden de bepalingen van den gesloten vrede voor ongeldig, en nauwelijks had Bocskay zich ontwapend, of er werd weder een begin gemaakt met het wegnemen der Protestantsche kerkgebouwen, met de verbanning der predikanten en den dwang om het volk aan de Mis deel te doen nemen. Deze vervolging mocht zich in des te grooter welslagen verheugen, vermits het beginsel: „De landsheer beschikt over den godsdienst" 1), ook bij de Hongaren geldig was, en de Roomsche vorsten uit kracht van dit beginsel aanspraak maakten op het recht om hunne onderdanen tot de zoogenaamde alleenzaligmakende Kerk terug te brengen. Op grond van genoemd beginsel ontzag de aartsbisschop Peter Pazmany, de beroemde Hongaarsche Jezuïet, — „een zeer schrander en welsprekend man", die eene bijzondere gave had om de Protestanten in geschriften (Penniculus Papporum, Hodegos etc.), met woorden en met daden te vervolgen en de menschen, hoofdzakelijk de magnaten en de adellijke vrouwen, voor het Katholicisme te winnen, — zich zelfs niet, om de verklaring af te leggen, en wel in eene openbare zitting van den Landdag te Pressburg in het jaar 1619: „dat hij liever wilde, dat zijne dorpen door al de bewoners verlaten werden en woest bleven, dan dat hij aan Protestant6che onderdanen het bouwen van k e r k e n voor hunnen eeredienst op zijn grondgebied zou toestaan". „Het is beter — zeide hij — dat het land een hol voor wolven en vossen is, dan dat ketters het bewonen!" Onder zulke omstandigheden bleef er voor de Protestanten niets anders over, dan nogmaals de rechtsgeldigheid van den vrede van Weenen met de wapenen in de hand te herstellen. Het was weder een Zevenburgsch vorst, met name G a b r i e l B e t h l e n , die de redder der onderdrukte Protestanten werd. Een gelukkige veldtocht tegen de troepen van koning F e r d i n a n d I I (1618 — 1637) leidde tot den vrede te Nikolsburg, welks Artikelen op den Landdag te Oedenburg onder de grondwetten van het Rijk werden opgenomen (1622). Dit is de tweede staatsrechtelijke grondslag van het Protestantisme. Doch de Roomsche partij en de regeering te Weenen eerbiedigden ook deze besluiten niet. Tweemaal keerde Bethlen nog met het zwaard in de hand terug, en niet zonder welslagen; toch moest hij ondervinden, dat de koninklijke partij en zelfs het Katholicisme telkens weder veld won.


1) „Cujus est regio, ejus est religio".


Twintig jaren lang moesten de Protestanten na dien tijd nog wachten. Gedurende dat tijdperk zette de Roomsche geestelijkheid de vervolgingen bijna zonder ophouden voort. Door de Roomsche magnaten ondersteund, door den koning niet alleen niet gestraft, maar in haar drijven geduld, woedde zij hoe langer zoo heviger; ja, vele priesters lieten galgen oprichten, waaraan zij al diegenen dreigden te laten ophangen, die de Evangelische kerken zouden bezoeken. Toen de gewelddadigheden weder ondraaglijk werden, wendden de Protestanten hunne oogen bij vernieuwing naar Zevenburgen, van waar de Heere hunnen vaderen vroeger hulp en verlossing van die hen benauwden had toegezonden. De Zevenburgsche vorst G e o r g K a k ó c z y schonk nu aan hunne jammerklachten gehoor, en nadat hij met den Zweedschen veldheer T o r s t e n s o n een aanvallend en verdedigend verbond tegen koning F e r d i n a n d I I I (1637—1657) had gesloten (26 April 1643), trok hij tegen Ferdinand het zwaard. Zijne positie was te gunstiger, omdat eene nieuwe staatkundige idee zich in het land baan begon te breken. Een gedeelte van Hongarije, ook Ofen (Buda), was namelijk reeds sedert eene eeuw in handen van de Turken. Het werd hce langer zoo duidelijker, dat de koningen zich volstrekt geene moeite gaven. oin de eenheid van Hongarije te herstellen, maar dit land slechts als een beschermend bolwerk voor de Kroonlanden gebruikten. In dezen staat van zaken hoopten velen, waaronder ook verscheidene Roomsche vorsten, dat de verdrijving der Turken alleen door de vereenigde kracht der Hongaarsche natie, zonder op vreemde hulp te rekenen, zou volbracht kunnen worden. Dat was de eigenlijke oorzaak, dat Kakóczy's opstand algemeenen bijval vond. Er volgde een korte, maar bloedige oorlog, die met den beroemden v r e d e van L i n z eindigde (16 December 1645). Hier werden de vredestractaten van Weenen en Nikolsburg hernieuwd, en bovendien alle op de godsdienstvrijheid betrekking hebbende punten nog uitvoeriger uitgelegd. 1)


1) Corp. jur. Hung. Ferd. III, Deer. II, anni lt>47, art. 5 — 19.


L e o p o l d I, die tot bisschop bestemd was, besteeg in het jaar 1657 den Hongaarschen troon ITij bezat, bij eene wetenschappelijke vorming, vele eigenschappen, die eenen Rooinschen bisschop tot sieraad, maar ook veel, dat eenen koning en zijn volk tot nadeel moest strekken. Met zijne regeering (1657—1705) begint eenerzijds de gouden eeuw der Jezuïeten, anderzijds het toenemend verval der Protestantsche Kerk van Hongarije.
Op den Landdag te Pressburg (1659) bekrachtigde ook de nieuwe koning in zijne proclamatie de Artikelen der drie vredestractaten, de grondvesten van de rechten en vrijheden der Protestantsche Kerk, benevens de besluiten van die Landdagen, die de bedoelde Artikelen hadden vastgesteld. Ja, hij legde de plechtige belofte af, dat terstond na afloop van den Landdag al de grieven der Evangelischen voorgoed uit den weg geruimd zouden worden. De godsdienstvrijheid der Hongaarsche Protestanten werd dus door alle wettige middelen, decreten en koninklijke ordonnantiën gewaarborgd; en tóch konden de Evangelischen ook thans al spoedig zich van de politieke waarheid overtuigen, dat de rechten niet gewaarborgd worden door de beschreven perkamenten, maar door de overmacht. De treurige toestand der Protestanten wordt ons ontsluierd in de Acten en het Dagboek van den Landdag te Pressburg (vooral van 1662). Onder anderen is hier te lezen, dat Leopold de smeekschriften der Protestantsche afgevaardigden volgenderwijze beantwoordde: „Zij moesten met dergelijke bezwaren den koning niet lastig vallen, op den Landdag andere, g e w i c h - t i g e r onderwerpen behandelen, en, wat den godsdienst betrof, zich aan de bestaande wetten houden, die den overtreders de voorgeschreven straffen doen kennen". Met recht hebben de Protestanten geantwoord, dat juist de rechters, de hoogste magistraatspersonen, de palatijn en de kanselier de voornaamste vervolgers der Protestanten waren, schoon het hunne roeping was, de wetteiï des lands uit te voeren en gerechtigheid te oefenen. Maar dat alles baatte letterlijk niets; het hait des konings was door de Jezuïetische grondstellingen in dit opzicht zoo ongevoelig als een steen.
Thans werd bij de vervolging der Protestanten naar een vast plan en volgens een bepaald stelsel te werk gegaan. Honderden scholen en kerken werden verbeurd verklaard; de afvallige magnaten dwongen duizenden hunner onderdanen tot de Roomsche Kerk terug te keeren; de aartsbisschop Szelepcsényi bracht binnen den tijd van vier jaar circa 66000 ouder- j danen met geweld in den schoot der „alleenzaligmakende Kerk" terug. Maar dat was nog niet alles De lijdensbeker der ver- - volging werd voor de Protestanten na de terechtstelling van de hoofden der zoogenaamde „Vesselényi-samenzwering" ten boorde toe gevuld.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 september 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

De slachtoffers van het „Delegatum judicium extraordinarium Posoniense

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 september 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's