Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overdenking van Romeinen 8 : 1. (2de Gedeelte. — Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overdenking van Romeinen 8 : 1. (2de Gedeelte. — Slot.)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zoo is er dan nu geene verdoemenis voor degenen, die in Christus Jesus zijn, die niet naar het vleesch wandelen, maar naar den Geest."

„Zoo is er dan nu geene verdoemenis voor degenen, die ia Christus Jesus zijn, d i e n i e t n a a r h e t v l e e s e h wand e l e n , m a a r n a a r d e n G e e s t ."
Die in Christus Jesus zijn, mogen dus van al hunne werken rusten, en zich laten leiden door den Geest des geloofs, door de macht der hen bedekkende genade. Hier staat niet, dat zij dat m o e t e n doen, alsof het een gebod is, dat hun wordt opgelegd. Er wordt geen voorschrift gegeven. Maar hier wordt aangeduid het kenmerk der geloovigen; en zoo is het veeleer eene belofte, die verbonden is aan het „in Christus Jesus zijn". Laat ons toch steeds bedenken, dat het Evangelie nooit komt inet eischen of regelen van een werkverbond. Het spreekt wel van eigenschappen des geloofs en predikt altijd het genadeverbond met al zijne beloften.
Beantwoorden wij nu de vraag: wat is wandelen naar het vleeseh, en wat is wandelen naar den Geest?
Wandelen naar het vleeseh is het leven naar het goeddunken des harten, hetzij dit geschiedt op goddelooze of eigengerechtig vrome wijze. Die mensch wandelt naar het vleeseh, die zich niet bekommert over de onderhouding der geboden Gods, die niet vraagt naar des Heeren heilige Wet, noch naar het oprechte geloof in Jesus Christus. Zoodanig een leeft in onverschilligheid en lichtzinnigheid en lieft slechts de wereld en haar genot, drinkt de zonde in als water en heeft geene smart noch leedwezen over zijne booze wegen. En ook hij wandelt naar het vleeseh, die uitwendig zich onthoudt van zoogenaamde groote en gruwelijke misslagen, maar zich tevreden Btelt met eene uiterlijke godsdienstigheid, wien het rechtvaardig zijn voor God nooit zaak des harten is geworden. Hij vleit zich met Gods liefde en barmhartigheid, terwijl hij de Wet Gods op zijde schuift, en dies nimmer wegens zijne zonden voor God in de schuld valt. Er is geene zelfkennis, geene zelfveroordeeling, geene verootmoediging, en daarom ook geene hartelijke begeerte naar vergiffenis en verlossing van de zonde, geen verlangen naar gemeenschap met God.
Ook zij wandelen naar vleeseh, die eenen Jesus tot hunnen Heiland kiezen, die geen volkomen Zaligmaker is. Zij willen eene helpende genade, eenen helpenden Jesus, die slechts aanvult wat zij te kort komen. Zij mengen genade en werk, zonde en gerechtigheid, waarheid en leugen, wet en Evangelie dooreen, zij willen niet als geheel goddeloozen door volkomene ontferming om niet gerechtvaardigd en behouden worden.
Och, wat is er een wandelen naar het vleeseh, óók daar, waar men beweert alléén door genade te willen zalig worden. Bij eene gedaante van godzaligheid is men gelijk aan degenen, van wie de Heere Jesus zegt: Zij hebben de bekeering niet van noode, zij meenen zichzelven te kunnen rechtvaardigen.
Of ook, de wandel naar het vleeseh openbaart zich in al de werken van het Roomsehe monnikenwezen, zooals het zelf dooden der zonde, het kruisigen van het vleeseh, in zich af te zonderen van de wereld, in het zich onthouden van spijze of drank, in het zich opleagen van allerlei boetedoeningen of doen van vrome werken. En dat alles moet dan een bewijs zijn, dat men tot een werkdadig Christendom behoort. Intusschen is openbaar, dat de leiding des Heiligen Geestes ontbreekt; want Deze doet van alle eigen werk ophouden, opdat er een rusten zij in den volbrachten arbeid van Christus en een vroolijk, ongedwongen gaan aan de hand der vrije genade, — te midden van de wereld bewaard voor de wereld.
Wandelen naar het vleeseh is dus het leven bij het „doe dat ', — bij gebod op gebod, regel op regel, — öf zonder eenige wet, naar de willekeur van het booze hart.
Daarentegen, de wandel naar den Geest is het zich bewegen en leven door en op genade alléén, en wel zooals deze leidt overeenkomstig Gods heilige geboden. De Heilige Geest leert en leidt hier, onderwijst ons al meer en meer, hoe in ons is de goddeloosheid en de machteloosheid, maar dat wij hebben in den Ileere gerechtigheden en sterkte. Wie naar den Geest wandelt, heeft het dus met zichzelven opgegeven; hij breekt den staf over zijne goddelooze en vrome lusten; hij laat de genade heerschen, niet om zich daarachter met zijne zonde en onmacht te verschuilen, maar juist om, van de zonde vrijgemaakt, ijverig te zijn in die goede werken, waarin de geloovige geschapen is in Christus Jesus. In die werken moet hij bevonden zijn, opdat geene wet tegen hem zij; daarom houdt hij zich in zijnen nood aan Christus Jesus, want alleen onder Diens heerschappij zal de zonde niet over hem heerschen. Alleen in de gemeenschap met Christus is men ook Zijner zalving, nml. den Heiligen Geest deelachtig, en met den Heiligen Geest al Diens vrucht: de ware zelfverloochening, de ongeveinsde liefde, het oprecht geloof en het waarachtig bedoelen van Gods eere en Naam. Daarom, hier kan men niet zonder den Heere Jesus leven ; men moet in Hem gevonden zijn, Die ons geworden iö wijsheid van God en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing. Er is dus een wandelen naar de Wet des geloofs, waarbij men met al het zelf-willen en doen in den dood is gegaan, en, of men ook weêr beproeft, zelf te werken en het leven in eigen hand zoekt, opnieuw in den dood gaat; — en verheerlijkt wordt alleen de Heere Jesus Christus in al Zijne deugden en volmaaktheden, zooals Hij is het begin, midden en einde onzer zaligheid.
Nog eens, waar een wandelen is naar den Geest, daar neemt men het nauw met Gods Wet, en het zichzelven ongelijkvormig bevinden aan die Wet doet uitzien naar de gerechtigheid uit geloof, opdat men recht sta en ga voor het Aangezicht des heiligen Gods. Hier is een hartelijk leedwezen over de zonde en waarachtige lust tot alle gerechtigheid. De Heilige Geest doet geene rust hebben in de verkeerde wegen, maar drijft er uit, en Hij geeft en bevestigt het ernstig voornemen om toch bij de genade van Christus te blijven ; want zóó alleen vat de booze ons niet en gaan wij rechte wegen, wegen, die uitloopen op de eeuwige heerlijkheid Is er dan bij een wandelen naar het vleesch valsche rust, — het wandelen naar Geest is een steeds zichzelven wantrouwen; eu er is geen vrede, dan waar men rust in den Heere Jesus Christus. Dies drijft de Heilige Geest voortdurend naar Hem henen, o met alle zonden en nooden, in alle zwakheid en ellende Nergens heil en zaligheid dan bij den Heere Jesus Christus.
„Zoo is er dan nu geene verdoemenis voor degenen, die in Christus Jesus zijn, die niet wandelen naar het vleesch, maar naar den Geest" Heerlijk Evangelie voor allen, die geene andere bedekking van zonde en schuld hebben dan het bloed en de gerechtigheid van Jesus Christus. Hier is eene volheid des heils, genade voor genade; rijke troost in leven en in sterven!
Niemand denke echter, dat deze blijde boodschap hen geldt, die in de ongerechtigheid volharden, die zich om God noch Zijn gebod bekommeren. Die wandelt naar het vleesch, is niet te verontschuldigen. Doch hoe zal hij den toekomenden toorn ontvlieden, indien hij zich niet bekeert tot den Heere onzen God?! Ook is dit Evangelie niet voor hen, die van de werken hunner eigene rechtvaardigheid de zaligheid blijven verwachten, die niet buigen willen onder den raad van Gods ontferming, zooals Hij rechtvaardigt en behoudt uit loutere, vrije genade op grond van Christus' gerechtigheid. „Tenzij uwe gerechtigheid overvloediger zij dan der Schriftgeleerden en Parizeën, zult gij het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan", zóó luidt des Heeren Jesus woord, en daarmede ontzegt Hij de zaligheid aan allen, die uit werken der wet willen gerechtvaardigd worden.
En ook hij, die Christus en Belial, de genade met de zonde, het licht met de duisternis zoekt te verbinden, hij wete, — en hij weet het wel, — dat hij geen twee heeren kan dienen. Hij late varen de leugen en de ongerechtigheid en diene den Heere alleen. Christus moet zijn Koning, zijn Verlosser zijn, anders blijft hij in de verdoemenis. — Dat wij allen onze wegen doorzoeken. O, het gaat om de zaligheid onzer zielen!
Getroost mag zijn, al wie zich voor God aanklaagt, zichzelven veroordeelt en den Heere in het recht stelt Deze mensch ontvangt vrijheid door dit Evangelie om te zeggen :
Mijn zonden al,
O zonder tal,
Zijn uit gena vergeven;
Ik heb den eeuw'gen dood verdiend,
En 'k erf het eeuwig leven.
En, is liet ook, dat do zoodanige zich beschuldigt voor den Heere, omdat hij wel een wandelen naar het vleesch, maar geen wandelen naar den Geest bij zich opmerkt, — wien dat waarachtigen kommer geeft, wien dat met verbroken hart doet vragen: Hoe ben ik rechtvaardig en hoe wandel ik naar Gods W e t ? dien moge d i t bemoedigen, dat de Apostel hem alléén wijst op Christus Jesus, door Wien hem het rechtvaardig-zijn en het wandelen naar den Geest verworven is. Het Evangelie wijst hem van zichzelven af op den Heere en op Zijnen Geest. Laat alles hem verdoemen en verdoeme hij zichzelf, — zóó mag hij door dit Evangelie tot den Heere Christus gaan, en hij zal niet beschaamd worden. Hij late zich met geene werken der wet in; daarmede wordt hij toch altijd te schande; maar hij late zich leiden door genade Zal hij zichzelven altijd zondaar bevinden, — den Heere Jesus Christus zal hij altijd bevinden den getrouwen Zaligmaker, Die zonde vergeeft, van zonde verlost, en door Zijnen Geest doet wandelen in den weg der gerechtigheid. Want dat is de Wet des Geestes des levens in Christus Jesus, die vrijmaakt van de wet der zonde en des doods, dat men zich alleenlijk mag houden aan Hem, aan Zijn werk, aan Zijn Woord van genade en waarheid.
Laat ons allen, wie wij ook zijn, ons de vraag voorhouden voor des Heeren Aangezicht: Ben ik in Christus Jesus ? De Heere komt. Die door het oprechte geloof Hem zijn ingeplant, zullen eeuwig met Hem wonen in het licht, in Zijne zalige heerlijkheid. Maar buiten Hem is slechts dood en verderf. „Heden, heden, zoo gij Zijne stem hoort, verhardt uwe harten niet", zoo roept de Heilige Geest.
Wie kan zonder den Heere Jesus Christus niet leven? O, hij roepe Zijnen Naam aan, hij wage het op grond Zijner beloften naar Hem heen. Neen, deze ellendige zal niet worden afgewezen, maar de Heere Jesus zal hem aannemen, Zijn heil aan hem openbaren, en hem doen wandelen naar den Geest tot lof en prijs van Zijnen Naam, die Zich verheerlijkt bij allen, die hongeren en dorsten naar Zijne gerechtigheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 november 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Overdenking van Romeinen 8 : 1. (2de Gedeelte. — Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 november 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's