Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

II. Het Gerechtshof en zijne handelingen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

II. Het Gerechtshof en zijne handelingen.

De slachtoffers van het „Delegatum judicium extraordinarium Posoniense" ten jare 1674.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

4. De derde of algemene indaging (5 Maart 1674) (2de Gedeelte. — Slot.)
Tegen de ter terechtzitting verschenen mannen werden door den koninklijken fiscus de volgende punten van beschuldiging ingebracht: 1° De beklaagden hebben den Roomsch-Katholieken godsdienst gesmaad; 2". zij hebben alle Katholieken, dus ook Zijne Keizerlijk-Koninklijke, Apostolische Majesteit, den beschermer en schutsheer der Hongaarsche kerken, meineedigen, goddeloozen, afgodendienaars en papistische honden genoemd, die nog onbeschaamder zijn dan de Turken; 3". zij op de predik- en leerstoelen het volk tot vervolging van den keizerlijken Staat en zijnen Regeerder, van de belijders van Christus en van de onderdanen des Keizers aangespoord, en het voorts tot vermoording van de papistische priesters opgezet; 4". zij hebben Hongarije onder het juk der Turken willen brengen; 5". zij hebben beloofd, den Turken belasting te zullen betalen; 6°. zij hebben tot verscheidene Turksche beambten gezantschappen om hulp gezonden, en zich tot het aannemen van den Turksohen godsdienst bereid verklaard", enz. — Hunne beschuldiging en dagvaarding grondde men verder op twee, naar men beweerde door den van opruiing verdachten S t e p h a n Y i d n y é t i opgestelde brieven, waarvan de eene aan N i k l as B e t h l e n , de andere aan A m b r o s K e t z e r geschreven was In deze brieven, waarvan de origineelen nooit werden overgelegd en welker echtheid nooit bewezen was, worden de Protestanten voorgesteld als aanleggers en leiders van den opstand, 1)
Daar de beschuldigden aan zulke schrikkelijke en goddelooze daden hadden deelgenomen, eischte de koninklijke fiscus van het „Delegatum judicium extraordinarium", dat zij op de volgende wijze zouden gestraft worden: h u n , d i e s c h u l d ig w a r e n aan b o v e n g e n o e m d e g e w e l d e n a r i j e n en m i s d a d e n , z o u d e n , —overeenkomstig het 7lle Decreet der in 1553 uitgevaardigde wet en het 17(lt" Decreet, Art. 61, gegeven onder Matthias, — e e r s t de h a n d e n en de v o e t e n a f g e - h o u w e n , en h u n n e l i c h a m e n v e r v o l g e n s l e v e nd v e r b r a n d w o r d e n.
In naam der gedaagden trad S t e p h a n S é l l y c i , Gereformeerd predikant te Papa en superintendent, voor de balie van het Gerechtshof en beantwoordde de punten van beschuldiging. Hij besloot met ze alle als ongegrond beslist te verwerpen. Daar echter de bedoeling der rechtbank geene andere was, dan de gedaagden zonder omslag te veroordeelen, vond hij niet slechts geen gehoor, maar legde men hem zelfs het zwijgen op. Men had ditmaal den beschuldigden rechtskundigen bijstand toegestaan, namelijk de advocaten M e l c h i o r F e r d Heiszl e r , S t e p h a n S z a l o n t a y en P r a n z S z e n d r e i Wel kwamen deze pleitbezorgers met evenveel kennis als ijver en vastberadenheid voor de beschuldigden op en toonden duidelijk aan, dat de beklaagden noch jegens den Koning, noch jegens het vaderland eenige daad van trouweloosheid gepleegd hadden, en weerlegden zóó duidelijk de beschuldiging van verraad, als van den kant der Katholieken afkomstig, dat zelfs twee leden der rechtbank, nml. de graven P o r g a i s en S z e i s i, den moed hadden om eerlijk te bekennen, dat de predikanten onschuldig waren aan de misdaad van opstand ]), maar het Gerechtshof bleef doof voor al hunne bewijzen en tegenbewijzen. Zoodoende trof het pleidooi der advocaten in het geheel geen doel. — daarentegen beval de president (Szelepcsényi), de pleidooien vooraf aan hemzelven ter inzage te geven, en schrapte dan die bewijzen, die de zuivering der I'rotestantsche predikanten en onderwijzers van de verdenking van oproer behelsden. Maar toch was dit alles nog niet genoeg De Farizeën en Schriftgeleerden zorgden ook voor gewetenlooze getuigen. Van dat slag lieden wisten zij er zelfs 179 bijeen te brengen, en onder hen — horrendum dictu! — ook twee predikanten van de Augsburgsche Confessie. Het zou ons te ver voeren, zoo wij de verklaringen van al die getuigen wilden toelichten. Het is voldoende, enkele dezer „getuigenissen" te vermelden, om hunne belachelijkheid en de gewetenloosheid der betaalde getuigen in het licht te stellen.
Een der getuigen kwam met de volgende beschuldiging voor den dag: Een predikant te Kesniark had gezegd, dat hij zich liever bij de opstandelingen wilde aansluiten, dan bij de Duitschers. De predikanten te Basin hadden in openbare predicatiën gezegd, dat de Katholieken onechte kinderen der Kerk waren, en dat de mis niet uit God was, maar dat de duivel die had uitgevonden. De predikanten hadden de Katholieken ten aanhoore der Gemeente afgodendienaars genoemd, en daarbij juichend verkondigd, dat de Turken met de Tartaren en Zevenburgers weldra tegen de Katholieken en den Keizer zouden optrekken; voorts dat de Paus de Katholieken, die allen aan den staart van zijn paard hingen, met zich mede in de hel zou sleepen. — Een ander getuige verklaarde, dat de predikant te Takacs gezegd had: „Wanneer wij van elders geene hulp kunnen krijgen, hebben wij genoeg aan den Turk; hjj helpt ons met God en den Tartaar!" De predikanten hadden het Katholieke geloof een duivelsgeloof genoemd. — Een derde getuige beweerde, dat de predikant te Sajókereszt in een zijner leerredenen gezegd had: „Er komt spoedig een tijd, dat de Papisten doodgeslagen worden, en dat ook ik er eenigen zal doodslaan!" De predikanten en schoolmeesters te Papa hadden dikwijls dag en nacht onder de wapenen gestaan; zij hadden tumult veroorzaakt en gezegd, dat men al de Duitschers te Papa vermoorden moest; zij hadden de woning van den Roomsch-Katholieken priester te Tata in brand gestoken. De maagd Maria hadden zij met hunne zondige vrouwen gelijkgesteld, zeggende: „Wie was toch eigenlijk uwe Maria? Zij was eene gewone vrouw, evenals iedere andere", en daarop hadden zij zich in nog sterker smaadwoorden over haar uitgelaten. — Een vierde getuige zeide, dat de predikanten dikwijls beraadslagingen hielden, hoe zij Weenen konden veroveren? De predikanten en hunne toehoorders hadden gezegd: „Eere zij God in den hooge! de opstandelingen verslaan de keizerlijke troepen reeds geheel; de Keizer is reeds bang, maar hij zal nog wel meer reden van vrees krijgen!" Een zekere Szacsek had in de kerk te Szenitz het sacrament des altaars genomen, het op den grond geworpen en onder zijne voeten vertreden en daarna had hij gezegd : „Help hen nu maar!" enz. 1)
Met het verhoor der getuigen en andere oppervlakkige onderzoekingen verliep eene maand. Gedurende dien tijd zette men de pogingen om de beschuldigden voor de Roomsche Kerk te winnen, of hen althans eene verklaring (revers) te doen onderteekenen, onafgebroken voort. Vooral Szelepcsényi en Kollonics behoorden onder degenen, die de arme predikanten het onbarmhartigst plaagden : zij dreigden hen met wreedaardige terechtstellingen en levenslange galeistraffen. -) Door middel van zulke bedreigingen en uitgezochte kwellingen wisten de farizcërs het zoover te brengen, dat ongeveer 20 nog in Maart eene verklaring onderteekenden Zoo brak de 4de April aan, op welken dag de uitspraak van hét vonnis zou plaats hebben, 's Morgens te 8 uur liet men de aangeklaagden op het plein van het aartsbisschoppelijk paleis samenkomen; hier werden zij weder aangemaand om eeno verklaring te onderteekenen, doch zonder gevolg. Nu kwam de aartsbisschop zelf tot hen naar buiten en zeide: „Ziet, de tijd is aangebroken, dat gjj een vonnis zult vernemen; mijne vaderlijke vermaningen hebben niets geholpen, want gij hebt mij niet willen gehoorzamen: nu is alles vergeefsch. Zijt gij misschien voornamer of geleerder dan de predikanten te Basin, Szentgyorgv, Modor, Beszterczebiinya, Kormocz (Büsing, Sanct-Georgen, Modern, Neusohl, Kremnitz) en anderen? Wat wilt gij toch?'' Vervolgens kwam de rijkskanselier T h o m a s P a l f f i , drong nogmaals op het onderteekenen aan, en beval het hun inet do woorden: „Den rechtvaardige zal gerechtigheid wedervaren". Toen de predikanten ondanks al die toespraken in hunnen tegenstand volhardden, kwam nogmaals de aartsbisschop naar buiten en hield in de Duitsclie taal de volgende toespraak: „Wij willen, mijne kinderen, alleen gerechtigheid! Wie van ulieden uit het Rijk wil gaan, begeve zich ter rechterzijde, en men zal hem een paspoort geven, om met zjjn huisgezin en zjjne goederen in vrede heen te gaan; maar wie, zijn ambt nederleggende, in het Rijk wil blijven, ga naar den linkerkant, om, als hij van adel is, als een edelman, en anders als een burger, boer of huisman te leven. Doch wie dit geen van beide verkiest, en de uitspraak van het rechterlijk vonnis wil afwachten, die ga naar het achtergedeelte van het paleis". Daarop begaven allen zich naar de laatstgenoemde plaats en riepen als uit éénen mond: „Wij zullen het vonnis afwachten!" 1)
Dat hadden de rechters niet verwacht. Zij waren er ten hoogste verbaasd over, zoodat zij eenen tijd lang geen woord spreken konden; zij staarden strak voor zich uit. Eindelijk sprak de aartsbisschop: „Wij hebben Babyion willen genezen; maar het is niet genezen. Uw verderf, o Israël, is uit u!" Daarop antwoordde Thomas Palffi: „Die mensehen zijn ten eenentnale blind, domme beesten, die hunnen val en ondergang voorzien noch begrijpen".
Nadat zij bijna twee uren lang daar gestaan hadden, als lammeren voor de slachtbank, riep men hen eindelijk in de gerechtszaal, en werd over de predikanten het volgende vonnis uitgesproken: „ d a t z i j z o u d e n g e b r a c h t w o r d e n t er p l a a t s e , w a a r men g e w o o n was in h e t o p e n b a ar j u s t i t i e te d o e n ; o p d a t hun h a n d e n en v o e t en a f g e h o u w e n , en z i j g e s t e e n i g d of v e r b r a n d z o u d en w o r d e n , met v e r b e u r d v e r k l a r i n g van al h u n ne g o e d e r e n " . 2)
Tot de voltrekking van het doodvonnis ging men niet over, ofschoon de koninklijke fiscus met de uitvoering er van gedreigd had. Slechts vier der invloedrijkste Gereformeerde predikanten, met name S t e p h . S e l l y c i , Mich. M i s k o l z i, S t e p h , B a t o r k e s z i en P e t r . C z e g l é d i, die de anderen vermaanden om in alle omstandigheden te volharden, werden in den kerker opgesloten; de anderen bleven tot het laatst van de maand Mei „in vrije gevangenschap". Gedurende dien tijd mochten de Iaatsten vrij in de stad rondgaan, waar hun het ontvluchten niet moeilijk zou gevallen zijn. Ja, de rondzwervende Jezuïeten spoorden hen zelfs tot de vlucht aan: „Waarom vlucht gij toch niet? Wat wilt gij toch? Waarom wacht gij nog?" zeiden zij. Maar zij vluchtten niet. De slachtoffers der dweepzucht werden intusschen voortdurend aangespoord om eene verklaring te onderteekenen, ook toen het vonnis reeds over hen uitgesproken was. Den 4, l l !" April was het doodvonnis slechts over de predikanten uitgesproken, in de meening dat de overigen, wanneer zij het doodvonnis vernamen, ontstellen en een revers onderteekenen zouden, of tot het Katholicisme overgaan. Daar echter de uitspraak niet tot het gewenschte gevolg leidde, werden den 7d c " April ook zij ter dood veroordeeld. Intusschen bleef ook bij hen de voltrekking van het vonnis achterwege.
Door onderscheidene, alles behalve geoorloofde middelen, namelijk door bedreigingen en mishandelingen, wist men het eindelijk zoo ver te brengen, dat den 10d c D Mei 92 der Evangeliedienaars het revers voor de neerlegging van het predikambt, en 43 dat voor het verlaten van het land onderteekenden. Ditmaal verminderde reeds het aantal der opgekomenen van 336 op 180, zulk een gering aantal was hunnen Heere Jesus Christus nog trouw gebleven, voor Wiens Naam zij leden. Maar ook dit getal werd langzamerhand nog kleiner Den 29""' Mei ontbood men weder 107 predikanten van de Augsburgsche en 2 van de Helvetische Confessie in het aartsbisschoppelijk paleis. Hier werden zij opnieuw met zware kerkerstraf bedreigd, wanneer zij geen revers wilden onderteekenen. De meesten werden aan hunne belijdenis ontrouw. In het geheel boden slechts 46 van de Augsburgsche Confessie en de twee Gereformeerde predikanten tegenstand. De anderen onderteekenden een revers, om in het vaderland te kunnen blijven, en verlieten Pressburg. De eerstgenoemden — 48 in 't geheel — werden voor eenige uren naar de stadsgevangenis overgebracht, alwaar zij tot des namiddags 3 uur bleven. Daarna bracht men hen weder voor, te zamen met de vier predikanten, die reeds sedert den 5'l e" Mei in den kerker smachtten, en waarvan er eenigen, in ketenen paarsgewijze aaneengesmeed, op een schip werden gebracht, anderen op wagens geladen. Nu werden zij onder de tranen der verzamelde menigte en tot schrik der achtergeblevenen vrienden, die hetzelfde lot te gemoet zagen, buiten de stad gevoerd en naar verschillende kasteelen van het land overgebracht. De nog te Pressburg aanwezigen, namelijk 42 Gereformeerde predikanten, werden den 30s l e " Mei weder gedagvaard Nadat ook bij hen de krachtdadigste pogingen, om hen öf in de armen van het Katholicisme te voeren, ófauders tot onderteekening van een revers te bewegen, schipbreuk hadden geleden, werden 21 hunner naar eenen donkeren kerker overgebracht. Om 2 uur 's namiddags haalde men hen uit hunue gevangenis te voorschijn, deed ook hen op overdekte vrachtwagens plaats nemen, en voerde hen door de straten der stad, begeleid door eene menigte mannen en vrouwen, naar onderscheidene gevangenissen des lands. Na deze tweede overbrenging bleven er nog 21 Gereformeerde predikanten te Pressburg achter, die, eer zij naar andere plaatsen werden overgebracht, zeven dagen lang in de gevangenissen der stad Pressburg moesten smachten. Den 7c l t " Juni zond men hen naar Leopoldstadt. De overigen van het geheele aantal (oorspronkelijk 180) werden öf zonder eenigerlei onderteekening in vrijheid gesteld, öf namen de vlucht. Anderen redd'en zich door onderteekening; doch velen hunner stierven in de ziekenhuizen te Pressburg.


1) Medegedeeld bij Merle d' Aubigné, bladz. 255, en bij K. Racz, bladz. 97 en 101.
1) Merle d' Aubigné.


1) Uitvoeriger medegedeeld bij K. RHCZ, „Martelaars", bladz. 49 — 56.
2) Zie Sprenger van Eyk, „De Martelaars", bladz. 20 — 24.


1) Sprenger van Eyk, Mart., bladz. 24.
2) Sprenger v. Eyk, bladz. 25.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 november 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

II. Het Gerechtshof en zijne handelingen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 november 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's