Leestafel

Voor mij ligt: „ W e i n i g geacht, Toch groot van k r a c h t . G e s p r e k k e n over de o p v o e d i n g onzer k i n d e r e n in v e r b a n d met den t o e s t a n d van Huisg e z i n , S c h o o l , K e r k en M a a t s c h a p p i j . II. De S c h o o l . " (Uitgegeven bij Scheffer & Co., Amsterdam. 271 blz.)
Ziedaar een hoogst belangrijk boek, degelijk, en helder geschreven; alleszins waard, nuttig en noodig om gelezen en herlezen te worden door ieder, die belang stelt in de gewichtige taak van de opvoeding der kinderen. Niets is er, dat over 't algemeen minder geacht en toch zoo groot van kracht is, dat zóózeer ingrijpt in het volksleven als de opvoeding der kinderen. Daarvan hangt het welzijn van heel de samenleving af; waarom de zoo ernstige vermaning des Heeren tot ons komt, onze kinderen op te voeden in de vreeze Gods, die het beginsel is van alle wijsheid.
Wij hebben in dit boek dan eene waarachtige, zeer ernstige roepstem, die wij in onze dagen, waarin zoovele ijdele en bedrieglijk stemmen gehoord worden, wel zeer ter harte mogen nemen. Met nadruk wijst ons dit geschrift op het nauw verband, dat naar Gods bestek bestaat tusschen Huisgezin, School, Kerk en Maatschappij. Wordt dit verband uit het oog verloren, miskend en verbroken, dan ontstaat er allerlei willekeur, waarbij een ieder, die zich geroepen acht tot het ambt van onderwijzer der jeugd, handelt naar eigen goedvinden en inzicht. Er is geene wet en geen regel meer.
Nu toont de schrijver aan, dat ééne wet voor allen bindend is, dat is: de W e t Gods.) Die Wet heeft God aan Zijn volk gegeven; deze is door den Zoon Gods, onzen Heere Jesus Christus, naar Geest en waarheid gehandhaafd en vervuld; en door Hem regeert God de wereld, in 't bijzonder Zijne Gemeente. In Huisgezin, School, Kerk en Maatschappij moet dus J e s us C h r i s t u s , de H e e r e , voor ons de hoogste autoriteit, de eenige Wetgever zijn; in ouderwerping aan Hem en Zijn Woord kan er alleen sprake zijn van algemeen welzijn, zoo voor de opvoeders als voor hen, die opgevoed worden. Is nu de opvoeder als kind niet opgevoed in de vreeze Gods, dan kan hij, man geworden, niet naar dien door God gestelden regel handelen, en dit moet noodwendig tot verderf van het kind leiden. Met alle recht wordt door den schrijver dan ook het onderwijs op de Openbare School, waar de Wet Gods niet in waarheid erkend, de Naam J e s u s niet geduld, en naar vreeze Gods bij den onderwijzer niet gevraagd wordt, veroordeeld. Maar evenzeer keurt hij het hedendaagsch Christelijk onderwijs af; niet omdat men den Bijbel op school heeft en den Naam Jesus den kinderen op de lippen legt, maar omdat helaas blijkt, dat er onderwijs wordt gegeven in strijd met de Heilige Schrift, in strijd met hetgeen de Naam Jesus uitdrukt, nml. dat Hij is de e e n i g e en v o l k o m e n e Zaligmaker. Uit lees- en zangboekjes, op de Christelijke School in gebruik, haalt de schrijver tal van voorbeelden daarvoor aan. Op deze in schijn Christelijke wijze worden de kinderen van meet af gevoed met den zuurdeesem der Schriftgeleerden en Farizeën, waartegen de Heere Jesus zoo scherpelijk heeft gewaarschuwd. Het is den schrijver eene rechtmatige ergernis, dat de kinderen worden „vroom gemaakt", in plaats dat hun overeenkomstig de leer der Heilige Schrift wordt geleerd, dat zij zonde hebben en waarin deze bestaat, en dat hun de leer der verlossing door Jesus Christus wordt onderwezen. Terecht schrijft hij, dat het de taak van den Christelijken opvoeder is, om bij het kind besef van zonde en verlangen naar verlossing te wekken. Zijn opvoeden moet zijn een voorbereiden voor de School des Heiligen Geestes. Het is zijne taak, den kinderen met allen nadruk in te prenten wat de Heilige Schrift getuigt van God, van den mensch en van den Middelaar Gods en der menschen. God is rechtvaardig, wij zijn onrechtvaardig. Christus is ons van God geworden tot rechtvaardigmaking Waar alzóó het onderwijs gegeven wordt, geschiedt het in de vreeze Gods, aan de hand des Heiligen Geestes, Die door het onderwijs, — door het Woord Gods, het mondelijke of schriftelijke getuigenis, — de bekeering en het geloof werkt.
De schrijver miskent niet, wat er goeds gevonden wordt, maar hij vleit en verschoont niet, waar schier overal de kwade zuurdeesem het goede brood bederft. Met kalmen ernst blijft hij staan op dit ééne punt, — en waarlijk, dit is de hoofdzaak, — om noch ter linker- noch ter rechterhand af te wijken van de leer der zaligmakende genade, die alléén opvoedt tot Gods eere en 's menschen heil. (Titus 2.) En zoo worden wij geroepen tot nauw onderzoek en, bij ontdekking van dwaal- en leugenpaden, om terug te keeren op den weg der gerechtigheid en waarheid, zooals die is in Jesus Christus.
Wij kunnen de lezing van dit voortreffelijk werkje niet genoeg aanbevelen. Yoor weinig geld koopt men zich in dit boekje eenen grooten schat. Moge het er toe meewerken, dat de oogen geopend worden ter onderscheiding van zooveel klatergoud, dat ons in deze zich noemende godsdienstige eeuw geboden wordt, en dat niet het goud is, dat de proef kan doorstaan. (Wordt voortgezet.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen