Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geschiedenis der Waalsche Gereformeerde Gemeente te Frankendal. (1e gedeelte)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geschiedenis der Waalsche Gereformeerde Gemeente te Frankendal. (1e gedeelte)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

F r a n k e n d a l aan den Rijn, thgms eene der voornaamste en bloeiendste industriesteden van de Beiersche Rijnpalts, was tot het jaar 1562 een dorp, bestaande uit twee Augustijner kloosters, waarvan het eene Groot-Frankendal, het andere, door nonnen bewoond, Klein-Frankendal heette Het laatstgenoemde moest in het jaar 1431, wegens den zedeloozen wandel zijner bewoonsters, opgeheven en den monniken van Groot-Frankendal toegewezen worden. Het aantal dier monniken was sedert de dagen der Hervorming tot op een klein getal -versmolten, de zedeloosheid onder hen ha l echter steeds grootore afmetingen aangenomen. Daarom besloot Keurvorst Erederik III, toen in den zomer van 15(52 de machtig geworden richting der Nieuw-Lutheranen te Frankfort a d Main de daarheen gevluchte Gereformeerde Nederlanders buiten de muren der stad bande, zich derzelver lot aan te trekken en zijne landpalen open te stellen voor degenen, die bij hem hunne toevlucht zouden komen zoeken. Een deel hunner, zestig familiën, geleid door den wakkeren prediker P e t r u s D a t h e n u s , welke den 4d c " Juni deszelven jaars op twee échepen bij het dorp Roxheim aankwamen, wees hij het klooster Groot-Prankendal ter woning aan. Daar eehter de monniken dit klooster nog niet verlaten hadden, moesten zij zich eene legerplaats vóór de poorten inaken, totdat op nader bevel van den Landsheer hunnen aanvoerder Dathenus de sleutels overhandigd en alle gebouwen te hunner beschikking gesteld waren. Den IS11'" Juni reeds sloot de Keurvorst met dé nieuw aangekomenen door den hoofdambtenaar van het gebied van Neustadt, waartoe Erankendal behoorde, den stadhouder Christoph Huud von Lauterbach, eene overeenkomst, waarbij werd bepaald, dat hun het klooster Groot-Frankendal ter bewoning zou worden gegeven. De aanhef van deze overeenkomst luidt als volgt: „Nadeinaal vele verjaagde Christenen, welke vóór dezen wegens het belijden van de Christelijke religie hunne eigene woningen hebben moeten verlaten, te Frankfort a d Main vertoefd hebben, doch wegens oneenigheid ook aldaar niet langer verblijven konden, en daarom bij den doorluchtigen hooggeboren Vorst en Iieere, Heer Frederik, Paltsgraaf a d Rijn enz., met onderdanige verzoeken en beden zooveel bereikt hebben, dat Zijne Iveurvorstelijke Genade bewilligd heeft Groot-Frankendal, — dewijl hetzelve, wegens gebrek aan daarin gewoond hebbende ordesbroeders, te dezer tijd bijna geheel ledig staat, — tegen behoorlijke huur door hen te laten bewonen, en hen als onderdanen van Zijne Keurvorstelijke Genade te beschouwen en op te nemen, -— zoo heeft Zijne Keurvorstelijke Genade goedgevonden, navolgende overeenkomst met hen te sluiten, waaraan men zieh beiderzijds houden zal". Yan de hierop volgende 16 Paragrafen verzekeren de eerste twee den vreemdelingen vrije uitoefening hunner religie, waarbij hun werd toegestaan de rechtstreeksche verkiezing hunner predikanten, steeds onder goedkeuring van de Keurpaltsische kerkeraden. Ook voor de beslechting van geschillen, die mochten ontstaan, werden zij naar genoemde kerkeraden verwezen. § 3 handelt over de rechtspleging: „Dewijl voornoemd Frankendal in het aan Zijne Keurvorstelijke Genade behoorende ambt Neustadt is gelegen, zullen zij als onderdanen van hetzelve ambt worden ingelijfd, en den stadhouder en landsschrijver te Neustadt, alsmede den schout te Ogersheim of te Frankendal, of wie immer in deze ambten gesteld zullen worden, gehoorzaamheid schuldig zijn. § 4 bepaalt: „Dewijl het woud en het vischwater, benevens de molens, de herberg en de smidsen, buiten de kloosters op andere plaatsen, ook de wijnpers te Groot-Frankendal, der kerkelijke administratie voorbehouden zijn, zullen zij zich hiervan onthouden". Ieder, die in het huwelijk trad, moest vier gulden belasting betalen, waarvan de Overheid er drie kreeg, en één bestemd was voor de plaats zelve tot het oprichten van noodzakelijke gebouwen. Ook werden de inwoners tot betaling van tol en weggeld, alsmede tot het vervullen van heerendiensten en het opbrengen van schatting verplicht. Van de gebouwen van Groot-Frankendal werden de werkplaatsen enz. onvoorwaardelijk ingeruimd, voorde woonhuizen echter werd eene geringe huur van 100 gulden 's jaars geheven. Voor het gebruik der landerijen werd eene jaarlijksche landpacht vastgesteld. — Deze overeenkomst is onderteekend door Petrus Dathenus, Jacob Liebert (Libaert), Christian Gillis, Peter van Benthem, Franse Kycken, Jacob Ryekewaert, Joan Bungler, Pieter Boenauen, Jones de Ilondt, Roeland de Lontioir, Frans de Man, Jan van den Menschs, Jacob Burewe, Carl Poila nt, Mailland Ernaen, Christian Steubbe, Joost van Westhuysen, Claer de Gnote, François van den Berge, Thomas de Lontoir, Franse Brues, Jacob de Donder, Adriaen van Wymers, Herman Strange, Jac de Waele, Colart van Benten, Frans de Wilde, Christian Mielen, Matthieu Knevelaer, Hans Behem, Lambert van Geel-Kereke, Jan van Wassenberg, Jacques de Rousseau, Jean Rousseau, Etienne Fermian, Amand van Geelen, Jacques Wastienne, Martin Fennet Cornélius Ridder, Etienne Dussen, Etienne Masurein, Walralf Blanckant, Hermes de Frin. Wilhelm Tristeren, Jean Herwin, Jacob de Reyster, Pieter de Groot, Lodewic Poignet, Lemnick de Pels, Jan Behagle, Jacob de Buschen, Pieter de Clenck, Pieter Coelen, Simon van Berchen, Joachim Tienpoudt, Joost Yereeke, Jan Mondekin, Cornélius Dues.
Aanvankelijk stonden de vluchtelingen, die afkomstig waren uit de onder Spanje's tirannie zuchtende Nederlanden, en wel uit het noordelijk deel van het tegenwoordige België, onmiddellijk onder den kerkeraad te Heidelberg. Ten gevolge van verschillende voorvallen kwam men eehter spoedig tot het inzicht van de noodzakelijkheid, eene eigen Overheid te hebben. In den persoon van den bovengenoemden ouderling Jacob Libaert werd hun nu een burgemeester gegeven. Hem werden ter zijde gesteld vier bouw- of wijkmeesters, die telkens voor 4 à 5 jaar met het opzicht over het bouwwezen en het beheer der Gemeente werden belast. Dewijl deze voor de kolonisten zoo gunstige voorwaarden weldra nog andere vreemdelingen naar deze plaats lokten, op welke weêr andere volgden, werd hun in 1564 ook het klooster Klein-Frankendal ingeruimd, dat aanvankelijk den overgebleven monniken van Groot-Frankendal ter woning was gegeven, die echter thans het klooster Kirschgarten bij Worms hadden betrokken. Wel scheen de pest, die nog in hetzelfde jaar in de jonge Frankendalsche Gemeente uitbrak en er groote verwoestingen aanrichtte, de nieuwe scheppingen op de vreeselijk- Bte wijze te zullen verstoren, maar de zorgzaamheid van den ook met geneeskundige kennis weltoegerusten predikant Dathenus, waarmede deze dag en nacht de kranken behandelde, wendde het uiterste af.
Tot dusverre had de Gemeente hare godsdienstoefeningen alleen in de V l a a m s c h e taal in de kerk van het voormalige klooster Groot-Frankendal gehouden. Onder de vluchtelingen echter, die zich in den loop des tijds bij de eerstgekomenen voegden, bevond zich ook een k l e i n a a n t a l W a l e n, uit Henegouwen, Luik, het vroegere Fransch Vlaanderen en Luxemburg afkomstig, welke slechts de Fransche taal machtig waren, en reeds in November 1566 te Frankendal hunne begeerte naar de prediking in hunne eigene taal in den kerkeraad kenbaar maakten-. Deze overreedde hierop den predikant J e an d e M o n t van de naburige gemeente Epstein, eenen Waal, die, gelijk vele uit de Nederlanden gevluchte predikanten, in dienst der Paltsische Kerk getreden was, éénmaal in de week voor hen eene predicatie te houden. Daarvoor zeide men hem 20 thaler (ongeveer f 36) per maund toe, waartoe de Walen naar verhouding van liuniiö getalsterkte een deel zouden bijdragen. In don loop des jaars 1567 dreef het zwaard van Alva nieuwe scharen naar Frankendal. Reeds den 239te" Februari 1568 gaven de Walen in den kerkeraad hunne ontevredenheid te kennen over de gebrekkige bediening door den Epsteiner predikant en verlangden den predikant Livinus tot hunnen eigen zielzorger De kerkeraad echter beschikte niet over genoegzame middelen tot onderhoud van eenen eigen Waalschen leeraar, en kon de redenen van ontevredenheid over den dienst van den heer De Mont niet billijken. Hierop verzochten de Walen, dat deze predikant tweemaal per week voor hen mocht prediken. Daar deze dit niet kon beloven, dreigden zij met hun vertrek van hier, als men hun niet den ouderling Jacob Libaert, die heide talen machtig was, en sedert Januari 1567 in de wekelijksehe avondbijeenkomsten prediken mocht, tot lector of voorlezer geven wilde. Tusschen de Vlamingen en de Walen ontstond in deze zitting een hevige woordenstrijd, daar de eersten beweerden, dat de Keurvorst alleen hun het vlek ter woon had gegeven Evenwel namen de Walen genoegen met het voorstel, dat de Vlaainsche ouderling Curnelius de Hondt hun eenige Hoofdstukken uit den Bijbel zou voorlezen op die Zondagen, dat er geene godsdienstoefening in het Fransch werd gehouden, dewijl Libaert met Dathenus eene reis naar de Nederlanden moest ondernemen.
Intusschen was het aantal inwoners van Frankendal steeds grooter geworden. Ook vele Duitschers van de gereformeerde belijdenis had de bloeiende industrie der vreemdelingen aangelokt, om bij de fluweel-, zijde- en linnen fabricatie een bestaan te zoeken. De Keurvorst sloot daarom den 9de" Hei 1573 eene tweede en vernieuwde overeenkomst met de inwoners van Groot- en Klein- Frankendal. Reeds had den 4de" Mei 1572 Martinus Ferret aangeboden, eene Waalsche school op te richten, maar had van den kerkeraad tot antwoord gekregen, dat deze plaats door den Keurvorst uitsluitend aan de Vlamingen gegeven was, dat hij zich echter kon begeven naar de drie plaatsen, die den Walen aangewezen waren (t. w. Schönau, Otterberg en St.-Lambert) Hetzelfde bescheid gaf men eenen zekeren Fhilipp Mineel, die verlof tot oprichting eener Iloogduitsche school gevraagd had; wel wilde men zulk eene school toelaten, als hij (Mineel) deze voor eigen rekening zonder ondersteuning hunnerzijds in stand houden wilde. Eene Frausche school was reeds in de eerste jaren, minder uit kerkelijk dan uit handelsbelang, te gelijk met de Ilollandsche, gesticht geworden Daarentegen onderhandelde de kerkeraad reeds den I2dc" October 1573 met de Overheid over de oprichting eener Latjjnsche school. Deze ontstond vooral op aandrang van de hier op Paschen 1572 vergaderde Synode of Classis der Waalsche en Vlaamsche Gemeenten van de Keurpalts. De polsslag van het geestelijk leven eener stad wordt het meest gevoeld in haar schoolwezen; bij onze gereformeerde voorvaderen woog het stoffelijk belang zelden zwaarder dan het geestelijk. Gaarne was men daarom bereid, na den dood van den eersten Fransehen onderwijzer, den 255lc" November 1573 in diens plaats aan te stellen Jean de Roy, die zich daartoe aangemeld had.
Wat nu de vestiging der Frankendalsche Waalsche Gemeente betreft, zoo kreeg deze eerst in het jaar 1578 haar beslag, en wel op do volgende wijze. De door Keurvorst Frederik I I I bepaaldelijk den Walen aangewezen woonplaatsen Schönau, Otterberg en St.-Lambert waren overbevolkt. Een aantal leden der genoemde koloniën, alsmede in andere streken van de Palts verstrooid wonende Walen verzochten den Keurvorst, zich te Frankendal te mogen vestigen. Deze stelde hun verzoek in handen van de bevelhebbers te Neustadt, en beval aan deze laatsten hierover met den Frankendalschen Senaat te onderhandelen. De Senaat stelde zich in betrekking tot den Nederlandschen kerkeraad, welke beloofde, op de eerstvolgende synode deze zaak ten einde te brengen. Deze synode, den 28>le" Maart 1576 te St-Lambert gehouden, stelde de volgende voorwaarden vast, onder welke de Vlamingen bereid waren, de Walen als medeburgers van Frankendal op te nemen Ten eerste zou iedere Gemeente (Kerk) haren afzonderlijken kerkeraad hebben en voor hare eigene armen zorgen; ten andere mocht geene Gemeente leden der andere zonder eene schriftelijke vergunning aannemen, veel minder deze heimelijk tot zich lokken; ten derde moesten de Walen dezelfde kerkelijke gebruiken, feestdagen en dezelfde kerkorde behouden als de Vlamingen en mede de Artikelen van de Eerwaarde Synode van Emden onderteekenen. Terwijl echter de onderhandelingen nog in vollen gang waren, deed de dood van Keurvorst Frederik I I I ze op eenmaal afbreken. Eerst in den zomer van 1578 opende do Paltsgraaf Johann Casimir, aan wien Frankendal na den dood van den Keurvorst ten deel gevallen was, den door zijnen Lutherschen broeder verbannen Walen de poorten der stad (De Paltsgraaf had nml den 29sten October 1577 aan Frankendal het stadsrecht verleend.)
Van dit recht of privilegie maakte nu, nadat reeds eenige aanzienlijke Franschen, als Prins Henri de Condé e. a., van Heidelberg hierheen getogen waren, de Waalsche Gemeente der residentiestad van de Palts rijkelijk gebruik. Volgens eene aanteekening in het oudste van de Waalsche kerkelijke bescheiden trokken de volgende familiën met hunne beide predikanten G u i l l a u m e H o l b r a c en P i e r r e Ge f f r o y (Geoffroy, ook Godofredus genoemd) hierheen: Raphaël, Jaques Arguart, Gros Jehan, Jehan le Rireurieur, Lambert Remach, Jehan de Sumargue, Anthoine Jaquemine, François Godin, Mathieu le Drappier, Pierre Philippe, Niset de Dison, Thomas le Vasseur, Gilles le Rochon, Amand le jardinier, Jehan Jaquemart, Jehan Gumain, Thomas Philippi, Olivier Paul, Anthoine Lauri, Jehan le Sanchier, Thomas de Djjon, Jean Bresrit, Spin Patirier, François Philippi brasseur, Gilles Mucquois, Jehan Iza, Grand Jehan le Ligeois, Jehan Halc, Jehan de Bolay, Gérard, François Auboret, Henri le Chatteur, le vieil Hubert, Anthoine Hancbrot cousturier. Op enkelen na brachten allen hunne echtgenooten, kinderen en dienstboden mede Een nog grooter aantal Walen toog van Heidelberg naar Worms, vermoedelijk wijl voorshands niet allen te Frankendal eene woning konden vinden. Eéne familie (Pierre Masuret en zijne Vrouw) vestigde zich te Ogersheim.


E R R A T U M .

r°. 11, bladz. 98, kol. 1, in 't midden, staat: „Want ik", enz. Lees: „Wat ik", enz. In N°.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 maart 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Geschiedenis der Waalsche Gereformeerde Gemeente te Frankendal. (1e gedeelte)

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 maart 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's