Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aanteekening op Hebreen 2 : 10—18.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aanteekening op Hebreen 2 : 10—18.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alles om den Vader, opdat Zijn voornemen verheerlijkt worde in alle eeuwigheid. Alles is eeuwige liefde bij Hem, gelijk Hij gezegd heeft: „Ik heb u liefgehad met eene eeuwige liefde". En daar Hij Vader Is, heeft Hij velo kinderen, en leidt tien tot de heerlijkheid. Hij hoeft hen allen uit genade aangenomen om Christus' wil. Zij waren kinderen des duivels. Nu kunnen zij niet anders geleid worden, dan als bedelaarskinderen, als kinderen van smart en lijden, zij moeten aangevochten worden door dood, zonde en duivel. Zoo heeft Hij hun dan oenen oversten Leidsman gegeven, Zijn Kind; Die leidt hen tot de zaligheid, en Hij wilde niet in oenen wagen rijden, noch op paarden, neen! maar Hij heeft op Zich willen nemen do onreinheid, zonde en ongehoorzaamheid van al do kindereu, benevens alles, wat zij moeten lijden. Zoo betaamde het den Vader, dat Hij Zijn oenig, heilig Kind aan deze zonde en ellende onderwiep, opdat het dezelfde gedaante cn gestalte zou bobben als do andere kinderen, opdat liet zou lijden zooals geen der andere kinderen. .In, dat betaamde Heiu, zóó is Zijn Vaderhart. Hij wil voor Zijnen Zoon hierbeneden niets, dan dat Ilij de Zijnen binnenbrengt. In do heerlijkheid is Hij ingegaan, en Zijne kinderen leidt Hij hierbeneden mot Zijn kruis.
Alles om den Vader, opdat Zijn voornemen verheerlijkt worde in alle eeuwigheid. Alles is eeuwige liefde bij Hem, gelijk Hij gezegd heeft: „Ik heb u liefgehad met eene eeuwige liefde". En daar Hij Vader Is, heeft Hij velo kinderen, en leidt tien tot de heerlijkheid. Hij hoeft hen allen uit genade aangenomen om Christus' wil. Zij waren kinderen des duivels. Nu kunnen zij niet anders geleid worden, dan als bedelaarskinderen, als kinderen van smart en lijden, zij moeten aangevochten worden door dood, zonde en duivel. Zoo heeft Hij hun dan oenen oversten Leidsman gegeven, Zijn Kind; Die leidt hen tot de zaligheid, en Hij wilde niet in oenen wagen rijden, noch op paarden, neen! maar Hij heeft op Zich willen nemen do onreinheid, zonde en ongehoorzaamheid van al do kindereu, benevens alles, wat zij moeten lijden. Zoo betaamde het den Vader, dat Hij Zijn oenig, heilig Kind aan deze zonde en ellende onderwiep, opdat het dezelfde gedaante cn gestalte zou bobben als do andere kinderen, opdat liet zou lijden zooals geen der andere kinderen. .In, dat betaamde Heiu, zóó is Zijn Vaderhart. Hij wil voor Zijnen Zoon hierbeneden niets, dan dat Ilij de Zijnen binnenbrengt. In do heerlijkheid is Hij ingegaan, en Zijne kinderen leidt Hij hierbeneden mot Zijn kruis.
Hoe durft gij het wagen to zingen: Geef mjjn geloove klaarheid! Ik weet den weg niet, ik heb geenen weg, ik heb mijnen weg verloren, en ben verdwaald; ik weet niet, waar ik ga of sta, het is nacht om mij heen. Als Gij, Iloere Christus, mijn weg niet zijt, dan ben ik verloren. Overal afgronden! Ik laat mij door den duivel en door mijnen hoogmoed verleiden en op do toppen der bergen voeren, in plaats van in de laagte te blijven. Heere Christus, wees en blijf Gij mijn W e g ! — Bij mij is niets dan dood, bij mij volstrokt goene vruchtbaarheid. Waar is hot lovon? In mij niet! Wees Gij mijn Leven! Alles in mij is lougen en huichelarij, — waarop zal ik mij verlaten, waarop verlrouwen in dit jammerdal ? Gij Christus alleen, Gij zijt de Waarheid ! Gij zijt Uws VaderB Kind. Wij beiden zijn van éénon Vader: Gij, Die alleen heiligt, en ik, die door U geheiligd word. Help, Iloere Christus! ik kan het niet aannemen! Ontferm U mijner, Gij Zone Davids! Uw Naam zij geloofd, Gij heilige Heiland.
Dat is toch een gelukkig kind, dat klaagt cn jammert, omdat het is als een riet, dat van den wind heen en weder bewogen wordt, dat wenscht vast te staan in den Heere, bevestigd to worden in den Heere, en in waarheid daarnaar verlangt, ja er naar dorst; dorst en verlangt naar waarachtige heiligmaking. Heiligmaking nu bestaat daarin, — en alzoo heiligt de Ileero Jesus de Zijnen, — dat Hij Zich uit de wereld een volk ten eigendom verkoren en met Zijn bloed gekocht heeft, en dat I l i j het met Zijn bloed en Geest ook reinigt van alle zonde, het waarachtig goloof in dit volk ontsteekt, en mot dit geloof waarachtige bokoering. Zoo is Hij Dogcno, Die heiligt, en die zoo zijn, zijn degenen, die geheiligd worden. Hij heiligt ze; Hij blijft aan het heiligen, en wordt daarin moede noch mat, en schaamt Zich niet dezulken broeders te noemen, die van zichzelven belijden, dat zij zijn als do Mooren: door de zon verbrand, en nochtans moeton zij wandelen in de geboden des Ileeren, en Hij is hunne toevlucht. Hot wankelen komt van de begeerte tot de wereld en van de zonde; het vaststaan echter bestaat in het acht geven op Zijne teckenen en zegelen, en op Zijn Woord, in hot acht geven diiarop, dat Hij woning wil maken in do ellendigen.
Een liefhebbend broeder kan niet gelukkig zijn, als zijne broeders niet huns vaders wil doen. Een liefhebbend broeder kan niet gelukkig zijn, als zijn broeder verkeerde wegen bewandelt, als hij weet, dat zijn broeder zich bevindt op den weg, die ter helle voert. Wat do Iloere Jesus is, dat is Hij enkel en alleen voor ons; en wat Hij v o o r ons is, dat wil Hij ook zijn i n ons. Hinnen in het hart spookt de dood, spookt de duivel, de oude slang. Laat ons onze vijanden niet zoeken buiten ons, maar binnen in ons hart. En daar Ilij 's Vaders heilig Kind is, en Zich niet schaamt, ons broeders te noemen, zoo laat ons Hom blijven aanroepen, dat Ilij het monster doode. Dan zal Hij doen, wat overeenkomstig Zijne wijsheid is, en in do Zijnen Zijne gerechtigheid en'kracht verheerlijken, en zal als Broeder Zijnen Broedernaam zoo zeker verheerlijken, als Hij Zich Zijner broederen niet schaamt.Het zal ons nuttig zijn, dat wij onze vijanden goed onder de oogen zien. Eigenliefde is vergif voor de ziol, en alle begeerlijkheden des vleesehes komen daaruit voort. Het is don menseh eigen, te denken: „Ik rust op de eenige Rots, Christus", en daarbij vergeet hij, aan welke afgoden hij rookt. Deze eigenliefde is maohtig, schrikkelijk, en vervult alles. Weg met de afgoden,en den Heere de eere g e b r a c h t ! Of de Heere de afgoden gansch en al zal uitroeien hierbeneden, is Zijne zaak. Hij doet naar Zijne barmhartigheid en zegt: „Mijne genade is u genoeg!" Maar wel ons, als Hij ons den Naam Zijns Yaders verkondigt, als Hij ons de gerechtigheid en waarheid niet verheelt! Dan worden wij meer en meer verbroken en verslagen, en met het vergif in het lichaam zullen wij zien en blijven zien op de koperen slang, en op de teekenen en zegelen, die Hij ons heeft gegeven, dat Hij doen zal, wat wij bidden, naar Zijne almachtige genade.
Wat zijn wij gelukkige leerlingen, als de Heere Jesus onze Leermeester is, als Hij ons het a. b. c. des geloofs leert! Hoe wonderbaar leert Hij ons, wat wij zijn, wat in ons is, en wat Hij is. O, hoe gelukkig zijn wij er aan toe, als wij ranken mogen zijn aan Hem, den Wijnstok! O, hoe trouw is Hij, als Hij ons Zijne liefde in bet hart uitstort, zoodat de vrucht des Geestes gezien wordt! O, hoe genadig onderwijst Hij ons, en welk eene sterkte is er in Hem, om alles te boven te komen, om Hem Zijn Woord voor te houden, om Hem na te zeggen: „Ik zal mijn betrouwen op U stellen". Ja, tegen allen dood, tegen de hel en al het tegenstrijdige in, niettegenstaande het hart „neen" zegt en tot wanhoop dreigt te vervallen, wijl het zich verlaten gevoelt, — aan Zijn vertrouwen op den Yader heeft Hij toch vastgehouden! de kinderen, die de Yader Hem had gegeven, moesten met Hem door dit alles heen. Wel ons, die uit genade in Hem zijn aangenomen, als wij Hem zullen zien van aangezicht tot aangezicht, en Hij zegt: „Ziedaar Ik, en do kinderen, die Gij Mij gegeven h e b t ! " En vader en moeder zeggen het na: „Ziedaar wij, en de kinderen, die Gij ons gegeven hebt. Een teeken en wonder van don Heere der heirscharen"
De kinderen Gods zijn in zichzelven niet geestelijk, maar vleeschelijk, zij dragen vleesch en bloed met zich om, zoodat zij den hemel niet kunnen beërven. En ach, wat staat vleesch en bloed hun in den weg, hoe benauwd maakt het hen hierbeneden! Met eenen geest kan ik mij niet inlaten, want een geest weet niet, hoe het met mij, die vleesch en bloed met mij omdraag, staat. Zoo vraagt dan de ziel aan den Heere: „Kent Gij mijne smart, mijn lijden, mijnen verborgen nood, de benauwdheid mijner ziel? Kent Gij alles, wat in mijn hart en nieren i s ? " Ja, zegt de Heere, dat heb Ik evenals gij gehad. Ik heb hetzelfde vleesch en bloed met Mij omgedragen als gij, om u van al uwe benauwdheid, nood en druk te verlossen. Ik heb alles op Mij genomen, ook uwen dood, om door Mijnen dood te niet te doen dengene, die het geweld des doods heeft, t. w. den duivel. En daar hem nu de macht ontnomen is, kan ons niets meer scheiden. In Mijn vleesch en bloed heb I k uw vleesch en bloed reeds aan Mij in den hemel, en gij hebt tot een tegenpand Mijnen Geest.
Ach, wat zijn wij ongelukkig, als de vreeze des doods in ons is! Al wat wij dan doen, doen wij, omdat wij gedreven worden door vrees voor straf. Dan zijn en blijven wij der dienstbaarheid onderworpen. Dan doen wij niets goed. Alles is verkeerd; want wij hebben geen vrij geweten. De Heere geeft, waar niets is; Hij geeft gaarne, Hij geeft mildelijk en verwijt niet. Ach de vrees! de vrees! Als ik een klein broertje had, dat bang was voor eenen hond, dan zou ik het toch tegen dien hond beschermen. En Hij, de trouwe Broeder, Christus, verlost van de vreeze des doods. Met de vreeze tot Hem henen ! De hond ligt aan den ketting, de tanden zijn hem uitgebroken, hij kan ons geen kwaad meer doen, hoefeer hij ook dreigt. Hoe de duivel ook dreigt, dat gij de hand niet zult leggen op het Woord en de belofte, waarvan de Heere zegt: „Dat is voor u", — laat hem dreigen, vrees niet, zijt niet beangst! tast toe, breek door! en gij zult ondervinden, dat Hij u verlost heeft.
Ja, dat was het welbehagen des Vaders, Zijn heilig Kind Jesus moest Zijnen broederen in alles gelijk worden. Al den strijd, dien zij in zich ondervinden, om te blijven in don weg, het licht en de waarheid Gods, dien wil Hij mede doormaken. Ach, hoe moeilijk valt het, tegen al hut tegenstrijdige in vast te houden aan de genade, aan Gods Woord, aan Zijne belofte. Maar do Heere heeft juist do allerschrikkelijkste der zonden, dat wij God niet voor een eerlijk Man kunnen houden, op Zich willen nemen, en heeft het alles willen doormaken, om door lijden gehoorzaamheid te leeren, Hij, hoewel Hij de Zoon was. Zoo heeft Hij op ons, Zijne broederen, niets voor willen hebben; en zóó wilde God de Yader Hem hebben, opdat wij datgene aan Hem zouden hebben, waartoe G o d ' d e Vader Hem heeft gegeven.
O mijn dierbare Heiland, mijn Burg, mijn Toeverlaat! mijn Vader en mijn God! hoe barmhartig zijt Gij! Barmhartigheid liet Gij mij wedervaren van de wieg af, en zij zal mij vergezellen, ik weet het, tot aan het graf, en dan, en dan zal ik eerst recht in het licht zien, hoe barmhartig Gij zijt. O, welk eene barmhartigheid voor en na! Ach, millioenmaal hadt Gij mij om mijne zonden, om mijne schandelijke woorden tegen U en Uwe genade, in het diepst der hel kunnen slingeren! — maar Gij, mijn Vader, hebt mij aangezien in eeuwige liefde. O, hoe trouw zijt Gij in alles! Gij gaaft mij niet, wat ik tegen Uwen wil begeerde! Gij ontnaamt mij, wat mij geschaad zou hebben. O, hoe trouw zijt Gij! Met groote toegevendheid, en toch geene toegevendheid, hebt Gij mij met allen ernst de leer des heils voorgehouden, en met alle trouw hebt Gij mij in de gevangenis en in den kuil gebracht, Gij hebt menschen over mijn hoofd laten rijden, en mij veel bitters laten drinken! Hoe getrouw zijt Gij! Neen, Gij laat en liet niet varen de werken Uwer handen, en hoe heerlijk was altijd het einde! Ja, Heere Jesus, de Waarheid, de Weg, het Leven, de Rust zijt Gij alleen! Wij zien U niet met onze oogen, nochtans verlicht, troost, bewaart Gij ons in Uw Woord, opdat wij U loven!

8 April 1860.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 juli 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Aanteekening op Hebreen 2 : 10—18.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 juli 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's