Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Betrachting over Job 33 : 15—30, (2de Gedeelte. — Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Betrachting over Job 33 : 15—30, (2de Gedeelte. — Slot.)

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik zeide, God heeft allerlei middelen en wegen, om den mensch tot bekeering te brengen. Wil Hij, dan doet Hij hem zóó mager worden, dat hij 'zijne beenderen kan tellen. „Hij s t r a ft h em met s m a r t op z i j n l e g e r , en de s t e r k e men i g t e z i j n e r b e e n d e r e n , zoodat zijn l e v e n het b r o o d zelf v e r f o e i t , en z i j n e z i e l de b e g e e r l i j ke s p i j z e ; dat z i j n v l e e s c h v e r d w i j n t uit het gez i c h t , en z i j n e b e e n d e r e n , die n i e t g e z i e n werd e n , u i t s t e k e n ; en z i j n e z i e l n a d e r t t e n v e r d e r v e, en z i j n l e v e n tot de d i n g e n , die d o o d e n . " — De verlorenheid, — engelen kunnen haar niet doorgronden, — de verlorenheid eens menschen, o, hoe diep is zij! o, hoe vaak zou een mensch niet wenschen een dier te zijn, dat geene ziel heeft, waarvoor het verantwoordelijk is! o, hoe dikwijls is het den mensch niet zóó te moede, dat hij zou wenschen niet geboren te zijn, of liever zou sterven, als er maar geene eeuwigheid was! — Alles gaat goed, zoolang de mensch te eten en te drinken heeft, zoolang hij kleeding heeft en gezondheid; maar ik spreek nu van hetgeen God bij den mensch doet, dat God toelaat, dat er zoo veel, zoo ontzettend veel, zoo namelooze ellende in dit leven is, en dat een mensch — niemand buiten hem weet het of wordt het gewaar, — zooveel ellende en verlorenheid moet ondervinden en doormaken. Wie doet dat? — God! — Waartoe doet Hij dat? — Opdat men in dien toestand beruste en zichzelven behage, en kome met eene belijdenis, die men verkeerd uitlegt: „Ik ben vleeschelijk en onder de zonde verkocht"? Neen, maar „opdat God den m e n s c h a f w e n d e van z i j n w e r k , en van d e n man de h o o v a a r d i j v e r b e r g e " ; opdat hij zóó te liggen kome, als God hem wil hebben, opdat hij voor God een bedelaarskind worde, een hondje, dat verlangt te eten van de kruimels, die van de tafel des Heeron vallen; opdat hij alle onrecht over zich heen late gaan, en ophoude van ganscher harte lief te hebben, wat vergankelijk is, maar met geheel zijn hart verlange naar d?n levenden God; opdat de mensch ophoude, van zichzelven te meenen, dat hij wat is en wat vermag! maar beginne te belijden: God is het alleen, Hij alleen is groot, en ik ben een worm; van God hang ik af in al mijne wegen, en Hij alleen is te vreezen.
God maakt den mensch klein, u en mij; daartoe moeten al Zijne wegen dienen. Maar daar ligt men nu! Mij dunkt: in de duisternis, in den nacht wordt er door duizenden gezucht; immers kan de mensch het niet laten, als hij zijn verderf leert kennen, met deze verzuchting tot God te gaan: „Ach God!" Wat nu? Als de mensch nu nederligt, den dood nabij, met de hel in het hart, geen vrede in de ziel, nergens iets, waaraan hij zich kan vasthouden, alles, alles is weg, men heeft aan de wereld niets, aan zijne huisgenooten niets, en aan God ook niets, — ziehier dan raad: „ I s er d a n b i j hem een G e z a n t , e e n U i t l e g g e r , E e n uit d u i z e n d , om d en m e n s c h z i j n e n r e c h t e n p l i c h t te v e r k o n d i g e n ; z oo z a l H i j h e m g e n a d i g z i j n , en z e g g e n : V e r l o s hem, d a t hij in h e t v e r d e r f n i e t n e d e r d a l e , Ik heb v e r z o e n i n g g e v o n d e n ' ' . — „Is er dan", er staat niet: dan is er. Twee zullen zuchten: „Ach G o d ! " de een zal zuchten, omdat hij den beker zijner begeerten niet kan uitdrinken, — er is geen Gezant; de ander zal zuchten, dat hij Gods Majesteit, gerechtigheid, heiligheid en gebod erkent, en hij, Gods schepsel, ligt daar zoo verwoest en verdorven, dan komt de Gezant. Ik leg u dit zoo uit, opdat mijn God gerechtvaardigd zij in de gewetens van allen, die Zijn Woord hooren; er is geene andere zaligheid of verlossing, er is geen andere weg. Het eerste moet niet zijn. dat de mensch zijnen wil hebbe, dat hij zijne gezondheid teruggekregen hebbe, maar het eerste moet zijn, dat een mensch persoonlijk met God, zijuen God, verzoend zij. Er zijn velen, die alles hadden verloren, en zuchtten: „Ach God!" en als zij het hunne terug hadden gekregen, lieten zij God toch varen. Het eerste moet zijn, dat de mensch persoonlijk met God verzoend zij. Gebeurt dat niet, dan is er geen raad. Het hangt echter van Gods souvereiuiteit af, niet van 's menschen vrijen wil, waarbij de inensch zou denken, dat hij zalig kan worden, als hij maar wil. God laat niet met Zich spotten. Als de gelegenheid komt, en men grijpt ze, dan heeft men ze; heeft men ze voorbij laten gaan, dan kan men ze niet meer grijpen. — Gods souvereiniteit moet worden erkend! God de Heere is niet verplicht, één van ons in Zijnen zaligen hemel op te nemen. De mensch meent wel, dat hij God er nog eenen bijzonderen dienst meê doet, als hij bidt; maar zijt gij godzalig, zijt gij vroom en geloovig, zoo zijt gij het voor uzelven. God heeft ons niet noodig. Wil Hij ons verlossen, het hangt af van Zijne souvereiniteit, en deze wordt erkend door eenen iegelijk, die niet om zijne begeerte maar wegens de heiligheid Gods en eigen verdorvenheid belijdt: „Als ik nog eens verlost word, zal het een wonder zijn !
Dan komt er uit den hemel neder een Gezant, of, zooals Luther zegt: een Engel. Gij kunt het voor u persoonlijk niet gelooven, wat gij zegt van vergeving van zonden; gij kunt het voor uzelven niet vasthouden, het antwoord op de vraag: „Hoe zijt gij rechtvaardig voor G o d ? " tenzij deze Gezant, deze Engel, er is. En nu, deze Engel, wie is Hij? Dat is Hij, van Wien wij ook lezen bij Hosea, Hoofdstuk 1 2 : 5 : „Hij droeg zich vorstelijk tegen den Engel, en overmocht Hem; hij weende en smeekte Hem. Te Beth-El vond hij Hem, en aldaar sprak Hij met ons". Dat wordt gezegd van Jakob, van wien wij lezen, dat hij aan het veer Jabbok, toen hij met al de zijnen verloren was, met den Engel worstelde en Hem bad: „Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent!" En deze Engel heet in Yers 4 „God". Deze Engel is derhalve God, de eeuwige Zoon van den eeuwigen Yader, gezonden uit den hoogen hemel, en gekomen, om te zoeken het verloren schaap, dat Hij zoekt, totdat Hij het gevonden heeft. De Engel is de Gezant, do Gezondene des Yaders, gelijk de Heere Jesus in het Evangelie meermalen van Zichzelven zegt, dat Hij van den Yader is gezonden, en gekomen is in de wereld, om op te zoeken en zalig te maken, wat verloren is.
„Is er dan bij hem een Gezant, een Uitlegger, E e n uit duiz e n d " , . . . . dat is: de Onvergelijkelijke, bij Wien geen engel haalt in Majesteit, macht en heerlijkheid, de Onvergelijkelijke, Die alleen, ja alleen dit kan doen, zooals wij belijden, dat er geen schepsel in hemel noch op aarde gevonden kan worden, om ons zalig te maken, maar dat hij, die ons zalig maakt, moet zijn: waarachtig God en waarachtig en rechtvaardig Mensch in één Persoon. Dat is de Engel, Een uit duizend, Wien niemand gelijk is, Die allen overtreft. Dat is de Uitlegger, — in het Ilebreeuwsch staat: Advocaat. Dit woord beteekent in het Hebreeuwsch ten eerste een, die iemand uitlacht of bespot, ten tweede een, die voor iemand opkomt en door allerlei redeneeringen dengene, tot wien hij spreekt, overtuigt. Zoo iemand noemen wij Borg, Plaatsbekleeder, wij noemen Hem Voorspraak -: „en indien iemand gezondigd heeft, wij hebben eenen Voorspraak bij den Vader, Jesus Christus, den Rechtvaardige" (1 Joh. 2 : 1). Als Deze nu bij hem is, met hem spreekt, — met wien ? Het Hebreeuwsche woord is duister. Hij spreekt met God, door met Zijne heilsverdiensten tot God te naderen, door voor Gods troon te verschijnen met de door Hem verworven gerechtigheid, met Zijn bloed, met Zjjne heils- en middelaarsverdiensten; zoo spreekt Hij met God. Iiij spreekt ook met den mensch, zooals wij belijden, dat Hij is onze hoogste en eenige Profeet en Leeraar, door God den Vader gegeven en gezalfd, om ons den verborgen raad en wil Gods van onze verlossing volkomenlijk te openbaren. —- Als men nu zoo ternederligt in zijne verlorenheid en zijn verderf, en dan Hij bij ons is, Dien God gezonden heeft, om het verloren schaap te zoeken, als Hij bij God is en tot God nadert met Zijne gerechtigheid en heiligheid, dan spreekt Hij woorden van troost, van zoeten vrede in het hart vau den verlorene. Hij komt, „ om den m e n s c h z i j n e n r e c h t e n p l i c h t te v e r k o n - d i g e n " . Wat is dat? Ja, daar verheft zich eerst de kardinaal en de monnik in het hart, om den mensch zijnen rechten plicht te leeren: dat hij zich moet toeleggen op uiterlijken schijn van plichtsbetrachting ; in plaats van hem te zeggen, dat hij eerst persoonlijk met God verzoend moet zijn, en dat dit geen uitstel kan lijden, zegt hij hem, dat hij zijne zonde moet overwinnen: „Vandaag hebt gij het niet goed gedaan, morgen moet gij beter oppassen en acht geven", — dat is de arglistigheid van den duivel. Dat leert echter deze Gezant niet, neen, Hij leert den mensch, hoe hij in waarheid zijnen rechten plicht doet, dat is: hoe hij r e c h t v a a r d i g is. Als deze Engel komt, verkondigt Hij den mensch in het hart, wat hij met den mond uitspreekt als antwoord op de v r a a g : „Hoe zijt gij r e c h t v a a r d ig voor God?" —: „Alleen door een oprecht geloof in Jesus Christus, alzoo, dat, al is het, dat mij mijn g e w e t e n beklaagt, dat ik tegen al de geboden Gods zwaarlijk gezondigd en geen derzelve gehouden heb, en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben, nochtans God, zonder eenige mijner v e r d i e n s t e n " , enz.. Als nu deze Engel komt, om den mensch te leeren, hoe hij rechtv a a r d i g is voor God, — hij heeft gerechtigheid en heiligheid gezocht, maar niet kunnen vinden, hij heeft gewerkt, en toch niets tot stand gebracht, — als nu de Engel komt, deze Advocaat en Uitlegger, als Hij in het hart komt met den zoeten troost Zijns Evangelies, en den mensch verkondigt, hoe hij r e c h t v a a r d i g voor God is alleen door het waarachtig geloof, dan ontsteekt Hij in het hart ook het geloof aan het Woord, aan dit Evangelie, dat van Boven nedergeworpen wordt in het water, waarin de mensch schijnt te v e r z i n k e n ; en de mensch in ?ijnen doodsstrijd grijpt het aan. al roepen ook alle d u i v e l e n: „Gij moogt het niet aangrijpen, het is niet voor u ! " — maar hij heeft niets anders, hij g r i j p t deze waarheid a a n : „Jesus' bloed en g e r e c h t i g h e i d " , en hij moet gelooven, of hij wil of niet, hij moet vanwege zijne groote ellende, want hij is verloren en heeft geene andere behoudenis.
Als deze Engel komt, om den mensch te verkondigen zijnen r e c h t e n plicht, „zoo z a l H i j h e m g e n a d i g z i j n " . Wie? God, de Rechter, Die zal den mensch genadig zijn. Hoe zal Hij hem genadig z i j n ? Hij zal Zich o n t f e r m e n ; Hij komt met Zijne eeuwige toegenegenheid en liefde, gelijk Hij gezworen h e e f t : „Zoo waarachtig als Ik leef, zoo Ik lust heb in den dood des zondaars, maar daarin heb Ik lust, dat de zondaar zich bekeere en leve". Hij zal Zich over hem ontfermen, Hij, de allerhoogste God, Die geenen mensch noodig heeft, Hij ziet door alles heen den mensch, ziet, hoe hij zijne beenderen t e l t , ziet hem in zijnen nacht en zijne benauwdheid, Hij hoort zijn ..ach God!" en Hij leert hem het ware geloof, dat de mensch rechtvaardig is voor God alleen door Jesus C h r i s t u s , en de mensch gelooft en r o e p t : „Ik geloof, Heere, kom mjjne o n g e l o o v i g h e i d te h u l p ! " en hij g e l o o f t nochtans! En er komt van God, er komt van Zijnen troon een blik, die hem vrijmoedigheid geeft. Hij zal hem genadig zijn, „en z e g g e n " , . . . . dat is weer eene zwarigheid, w i e zal zeggen? God de Z o o n zal zeggeD. Genadig is God de Vader, als Rechtcr zal Hij genadig zijn, want God de Zoon zal zeggen : „ V e r l o s h e m ! " dat wil zeggen: Reken het hem niet toe, dat hij zoo goddeloos is, dat hij zoo verdoemd is voor U en vervloekt voor Uwe Wet; ziehier Mijne gerechtigheid, ziehier Mijne heiligheid, ziehier Mijne volkomene gehoorzaamheid, die schenk Ik hem! Mijn Vader, ziehier Mijn bloed, Ik heb alles gedaan, deze heeft niets, maar Ik geef hem, wat Ik heb! Zoo zegt Hij: „Verlos h e m ! " Ik schenk hem Mijne volkomene genoegdoening, heiligheid en gerechtigheid, anders zal hij in het verderf nederdalen, want er is geene andere verzoening voor hem
Nu komt de grond, waarop hij zal verlost worden en niet in het verderf nederdalen: „Ik h e b v e r z o e n i n g gev o n d e n " . Er is dus een grond, waarop God de Vader op de bede Zijns Zoons eenen goddelooze, die neêrligt in zijne ellende en zijnen nood, zijne goddeloosheid niet toerekent. En deze grond is: de Engel Gods, de Gezant Gods, Die heeft eene verzoening gevonden, d. i . : een losgeld, om genadiglijk te bedekken de schaamte en schande van den verlorene; Hij heeft gevonden, dat voor eeuwig voor God bedekt zijn al uwe zonden en gruwelen, zoodat gij moogt zingen: „ W e l g e l u k z a l i g is hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is!"
En wat is het g e v o l g ? Dit zijn de gevolgen: dat de mensch gezond en g e l u k k i g wordt naar het lichaam, zoo God wil, en naar de ziel; dat hij komt tot het gebed, dat hij het Aangezicht ziet van den eeuwigen Ontfermer, en voor God belijdt: „Ik heb gezondigd, ik ben een zondaar en een inen3ch! Gods genade a l l e e n is het, dat ik ben, die ik ben: geprezen zij de genade en Zijn gebod!"

28 November 1858..

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 juli 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Betrachting over Job 33 : 15—30, (2de Gedeelte. — Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 juli 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's