Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overdenking van Spreuken 9 :1—6-

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overdenking van Spreuken 9 :1—6-

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De opperste Wijsheid heeft haar huis gebouwd; Zij heeft hare zeven pilaren gehouwen. Zij heeft haar slachtvee geslacht, Zij heeft haren wijn gemengd; ook heeft Zij hare tafel toegericht. Zij heeft hare dienstmaagden uitgezonden; Zij noodigt op de tinnen van de hoogten der stad. Wie is slecht? hij keere zich herwaarts; tot den verstandelooze zegt Zij: Komt, eet van mijn brood, en drinkt van den wijD, dien Ik gemengd heb. Verlaat de slechtigheden, en leeft; en treedt in den weg des verstands."

„ D e o p p e r s t e W i j s h e i d h e e f t h a a r h u i s g e b o u w d ." Het is duidelijk, dat de Wijsheid, waarvan in Spr. 8 sprake is, die hier de hoogste, de o p p e r s t e W i j s h e i d heet, Christus is, de Zone Gods, Die ons „van God geworden is wijsheid", en Dien de Apostel ook noemt „de kracht Gods en de wijsheid Gods" (1 Cor. 1 : 24). Hij is het, van Wien alle wijsheid komt, wijl Hij de Wijsheid Zelf is. Inzonderheid is Hij de Wijsheid voor Zijn volk, Hij geeft het hun, om tot God te komen, om in Zijn Koninkrijk in te gaan, om voor eeuwig met God verzoend en vereenigd te zijn; Hij geeft de wijsheid, die noodig is, om van de zonde en den eeuwigen dood verlost te zijn. — Deze Wijsheid is eeuwig; zij was bij den Yader vóór de grondlegging der wereld, — „de Heere bezat Mij in het beginsel Zijns wegs, vóór Zijne werken, van toen a a n " ; — door deze Wijsheid zijn ook alle dingen geschapen; Zij toch was de Werkmeester bij de schepping, de Voedsterling en het Schootkind bij God in dien zin, dat Hij, de Zoon, alles uit den Yader daarstelde, en we! op grond daarvan, dat Hij het op Zich nam, deze daad der barmhartigheid Gods, de daad der schepping, niettegenstaande onze zonde, in stand te houden door Zijne liefde, waarin Hij Zich te Zijner tijd zou overgeven voor de menschenkinderen, met wie reeds toen Zijne vermakingen waren, toen Hij spelende was voor Zijn Aangezicht in de wereld Zijns aardrijks. Deze Wijsheid, door welke de wereld en alle dingen geschapen zijn, heeft Zich verder ook ontfermd over den in het paradijs gevallen, in zonde en dood verzonken, en der verdoemenis ten prooi geworden mensch, en heeft Zich, naar het welbehagen des Yaders, in het Woord aan hem geopenbaard, hem den weg der verlossing getoond en hem de belofte gegeven , dat Zij zelf zou mensch worden, om het verlorene zalig te maken. En deze Wijsheid, Zij is ook verschenen, Zij is geopenbaard geworden in vleesche, Zij heeft onze melaatschhcid, onze zonde, onze menschelijke natuur aangenomen, is ons in alle dingen gelijk geworden, uitgenomen de zonde. En daarin juist heeft Zij Zich als Wijsheid geopenbaard, dat Zij dat alles geworden is, wat wij zijn, opdat wij alles wat ter zaligheid van noode is, in Haar hebben zouden. Zij wilde om der menschen kinderen wil Zelf een kind wezen, opdat wij Haar vatten en begrijpen konden; Zij werd om der armen en ellendigen wil Zelf arm en ellendig, opdat wij, de armen en ellendigen, in Haar alle vervulling en vertroosting zouden hebben; Zij wilde voor ons tot zonde gemaakt zijn, opdat wij gerechtigheid Gods zouden zijn in Haar; Zij kwam, om de Wet Gods naar Geest en waarheid te vervullen, opdat al hetgeen zich tegenover haar, die geestelijk is, vleesch gevoelt, vloekwaardig en verdoemd, in Haar zou hebben eene eeuwige verlossing. Zij wilde om onzentwil verstooten, verworpen en ten laatste gekruisigd worden, opdat allen, die in Haar gelooven, opgenomen zouden worden in haar eeuwig Koninkrijk. In één woord: Zij kwam, om alles te herstellen, wat Adam verdorven en verloren heeft, en wij allen in hem, opdat wederom alles naar eeuwige wijsheid zóó in orde gebracht zij, dat wij niet meer konden verloren gaan, opdat wij zoo in Haar in alle opzichten eenen volkomen Zaligmaker en Verlosser zouden hebben. Daarom moeten wij ons ook door geene menschelijke wijsheid, — laat ons liever zeggen dwaasheid en onwetendheid, — door geene valsche leer en philosophie der wereld, of zij al veel van God en Christus en de Schrift weet, en veel van de kennis Gods en de vergeving spreekt, (zij kent toch geene gerechtigheid), van deze Wijsheid laten wegtooveren. zoo wij anders onzer zielen zaligheid liefhebben.
JeuuB Christus, de in het vleesch gekomene, is dan deze Wijsheid, de eeuwige Zoon des eeuwigen Yaders, het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, het uitgedrukte Beeld Zijner zelfstandigheid. En waarom is Hij zoo genoemd? Wel, omdat Hij dat waarachtig in Zichzelven is. Evenwel Hij is hier „de Wijsheid" genoemd om onzentwil, omdat Hij het voor ons is, ons ten goede, ons tot heil en ter zaligheid. Immers wij derven alle heerlijkheid voor God; ons ontbreekt vóór alle dingen wijsheid en verstand. Wijsheid ontbreekt ons, dat wij God niet kennen, Hem niet zoeken, Hem niet vreezen, Hem niet liefhebben van ganscher harte, maar dat wij liefhebben alleen onszelven, de wereld en haren lust, en dat wij datgene aanbidden, wat niet God is. Het verstand ontbreekt ons, dat wij niet erkennen, wat tot ons heil en onzen vrede dient, en dat wij niet doen den wil Gods en niet houden Zijn gebod, hetwelk is, dat wij in Hem gelooven, Dien Hij gezonden heeft, — maar dat wij doen, wat ons ten verderve ia, nml. onzen eigen wil en onzen eigen lust. Daarenboven ontbreekt ons ook de wil, zoodat, of wij al het goede erkennen, wij het niet eens willen, want het kwade ligt ons bij. Nu heeft God ons echter in Zijne grondelooze barmhartigheid Dien gegeven, Die de opperste, de eenige Wijsheid is. Ja, Hij heeft deze Wijsheid ons tot wijsheid gemaakt, opdat wij door Haar geleerd, onderwezen, geheiligd en in alle waarheid geleid worden, zoo wij anders naar haar woord en hare stem hooren, dat Zij het is, die ons den ganschen Raad Gods aangaande onze zaligheid volkomen openbaart.
Maar hoe is het nu met ons gesteld ? Hooren wij deze Wijsheid ? Nemen wij Haar aan ? Ach, in de dagen van haar vleeschzijn hebben slechts weinigen op Haar acht gegeven ; Zij kwam in de wereld, maar de wereld heeft Haar niet gekend; Zij is gekomen tot het Hare, maar de Haren hebben Haar niet aangenomen; ja Zij is voortdurend miskend, veroordeeld en verworpen door hare eigene kinderen. Toen Zij Zich ontfermde over de tollenaren en zondaren, zeide men : „Ziedaar een mensch, die een vraat en wijnzuiper is, een vriend van tollenaren en zondaren!" (Matth. 11 : 19). En hoe klaaglijk „roept de Wijsheid niet? en verheft niet de verstandigheid hare stem? Op de spits der hooge plaatsen, aan den weg, ter plaatse, waar paden zijn, staat Zij; aan de zijde der poorten, voor aan de stad, aan den ingang der deuren roept Zij overluid: Tot u, o mannen, roep Ik, en mijne stem is tot der menschen kinderen. Gij slechten! verstaat kloekzinnigheid, en gij zotten, verstaat met het hart!" (Spr. 8 : 1 — 5). Derhalve, dit is de vraag, en daarop komt het aan, of wij Haar hooren en hare vermaning aannemen; immers daarvan hangt het af, dat wij door Haar gered worden. Wij hebben ons dan wel te beproeven, — en een iegelijk beproeve zichzelven, dan zal hij oorzaak genoeg vinden, om zich voor de eeuwige Wijsheid te verootmoedigen en zich te bekeeren.
Yan deze Wijsheid nu heet het: „Zij heeft h a a r huis g e b o u w d " . Haar h u i s , d. i. hare Gemeente, hare Kerk, dat zijn alle degenen, die levende lidmaten zijn van Christus, het Hoofd, die ingegaan zijn in Zijn Koninkrijk. Immers zoo noemt ook de Apostel de Gemeente, zeggende: „Christus is de Zoon over Zijn eigen huis, Wiens huis wij zijn, indien wij maar de vrijmoedigheid en den roem der hoop tot het einde toe vast behouden" (Hebr. 3:6). En wederom: „Gij zijt gebouwd op het fundament der Apostelen en Profeten, waarvan Jesus Christus is de uiterste Hoeksteen, op welken het geheele gebouw, bekwamelijk samengevoegd zijnde, opwast tot eenen heiligen tempel in den Heere, op welken ook gij mede gebouwd wordt tot eene woonstede Gods in den Geest" (Ef. 2 : 20 vv.). En wederom Petrus: „Tot Welken komende als tot eenen levenden steen, van de menschen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar; zoo wordt gij ook zeiven als levende steenen gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jesus Christus". (1 Petr. 2 : 4 en 5.) —• Het huis dus, hetwelk de Wijsheid Zich gebouwd heeft, is hare Gemeente, en deze is een huis genaamd, wijl zij eene woonstede Gods is, gelijk God zegt: „Ik wil in hen wonen, en zij zullen Mijn volk zijn, en Ik wil hun God zijn"; en: „Weet gij niet, dat ulieder lichaam een tempel is des Heiligen Geestes, Die in u is, Dien gij van God hebt?" God wil dus in ons wonen, Christus wil eene gestalte in ons verkrijgen, met al Zijne heilsgoederen, schatten en gaven wil Hij Zijne leden vervullen, en wel in de allereerste plaats met de ware gave der wijsheid, dat wij God vreezen en Zijne geboden houden; immers dat is de hoofdsom van alle leering der Wijsheid: „Vrees God en houd Zijne geboden, want dat betaamt allen menschen. Want God zal ieder werk in het gericht brengen, met al wat verborgen is, het zij goed, of het zij kwaad". (Pred. 12 : 13 en 14.)
Tot het huis van Christus, tot het huis der eeuwige Wijsheid, behooren dan alle degenen, die door een oprecht geloof met Christus verbonden zijn, die als levende bouwsteenen op Hem gebouwd worden, die het Woord Gods hooren en doen, en in wie Christus woont met Zijne heerlijkheid, zooals Hij Zelf tot den Vader gesproken heeft: „Ik heb huu gegeven de heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, gelijkerwijs Wij Eén zijn. Ik in hen, en Gij in Mij, opdat zij volmaakt zijn in Eén, en opdat de wereld erkenne, dat Gij Mij gezonden hebt, en hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt" (Joh. 17 : 21—23). Dit huis, nml. de Gemeente, heeft dus de Wijsheid gebouwd, en zij bouwt het voortdurend, d. i. Zij vergadert, beschut en bewaart Zich eene uitverkorene Gemeente ten eeuwigen leven uit het gansche menschelijke geslacht, gelijk onze Catechismus zegt, — en dat van wanneer af? Van den beginne der wereld aan, — tot aan het einde. En dit haar huis bouwt Zij op in eenigheid des waren geloofs. En waarmede bouwt Zij het? Door haar Woord en haren Geest; want daarmee brengt Zij de steenen te zamen, bereidt ze toe, en voegt ze zoo te zamen, dat zij met elkander een heerlijk gebouw vormen, waarbij de eene steen den anderen moet dienen. En al de steenen, t. w. het gansche huis, heeft maar ééne belijdenis, maar één geloof, maar ééne hoop; deze belijdenis: In mij zonde en dood, in Christus gerechtigheid en leven; ik weet van niets anders, dan van Jesus Christus en Dien gekruist; door Hem ben ik der wereld gekruisigd, en de wereld mij. En dit ia het geloof: In Hem ben ik zalig en voor eeuwig gered; in Hem ben ik rechtvaardig voor God. En dit de hope: „Wij weten, dat zoo ons aardsche huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis, niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen"; dadr geene zonde, geen nood, geene droefenis, geen nacht, wijl de Heere God Zelf ons licht is, eeuwiglij k.
Zoo bouwt dus de Wijsheid haar huis; zoo heeft Zij het gebouwd, dat Zij Zelf alles voleindigd heeft aan het kruis, gelijk Zij het aangevangen heeft bij de geboorte, en dat Zij zulks alle leden doet deelachtig worden, ons leerende, wat wij al in haar hebben.
Verder heet het: „ Z i j h e e f t hare zeven pilaren gehouw e n " ; t. w. de zeven zuilen, waarop het huis is gegrondvest en waardoor het gedragen wordt. Wat zijn die zeven pilaren ? Wel, wat draagt en bewaart ons in onze verlorenheid, dat wij niet omkomen, maar gered, zalig worden? Wat kan alleen ons troosten in de aanvechting en verzoeking van de zijde der wereld, der zonde en des duivels, en als wij het bij het licht des Geestes ontwaren, dat wij, hoe goed en braaf, hoe rechtschapen wij ook zijn mogen, toch niets anders met onze zonden hebben verdiend dan Gods toorn, den vloek der Wet, den eeuwigen dood ? Wat anders dan de Raad Gods tot onze zaligheid, die vast is in het eenige offer van Jesus Christus, voor ons aan het kruis geslacht? Wat anders kan ons troosten dan Zijne zevenvoudige verwonding, waarmede Ilij ons voor eeuwig heeft vastgemaakt in de liefde Gods, alzoo, dat Hij Zichzelven door den eeuwigen Geest als het onbestraffelijk en onbevlekt Lam voor ons geofferd heeft, en dat Hij ons daarmede de volheid des Geestes naar Zijne zevenvoudige werkzaamheid heeft verworven, en zulk eene volheid des Geestes ook aan de genadeloozen mededeelt, dat zij in Hem hebben den Geest des Heeren, door Welken wij roepen: „Abba, lieve Vader!" dat wij, leêge vaten, in Hem vervuld worden met den Geest der wijsheid en des verstauds, den Geest des raads en der sterkte, den Geest der kennis en der vreeze des Heeren, en wij a'zoo gehouden worden in al datgene, wat de Heere ons gebiedt. Op deze [zeven pilaren staat het huis Gods gegrondvest.
En nu staat er verder: „De Wijsheid heeft h a a r slachtvee g e s l a c h t , Z i j heeft haren wijn g e m e n g d , ook h e e f t Z i j h a r e tafel toegericht". De Wijsheid wordt hier voorgesteld als een Koning, die als het ware open tafel houdt, gelijk wij lezen (Matth. 22 : 2 vv.): Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zeker Koning, Die Zijnen Zoon eene bruiloft bereid had; en Hij zond Zijne dienstknechten uit, om de genooden ter bruiloft te roepen, en zij wilden niet komen. Wederom zond Hij andere dienstknechten uit, zeggende: Zegt den genooden: zie ik heb mijn middagmaal bereid, mijne ossen en de gemeste beesten zijn geslacht, en alle dingen zijn gereed: komt tot de bruiloft! De m a a l t i j d , dien de Wijsheid bereid heeft, — het s l a c h t v e e , dat Zij geslacht, de w i j n , dien Zij gemengd en opgezet heeft, en de t a f e l , die Zij bereid heeft, — wat is het anders dan Christus met al Zijne schatten en gaven, waaraan alle en elk geloovige als lidmaten van Christus deel en gemeenschap hebben ? dat Hij ons van God gemaakt is tot wijsheid, rechtvaardigmaking, heiligmaking en verlossing? dat Hij onze Middelaar is en met Zijne onschuld en volkomene heiligheid mijne zonden, waarin ik ontvangen en geboren ben, voor Gods Aangezicht bedekt? en dat Hij met Zijn lijden als met het eenig zoenoffer ons lichaam en ziel van de eeuwige verdoemenis verlost en ons Gods genade, gerechtigheid en het eeuwige leven verworven heeft? Ja, dat is het groote m a a l , dat ons bereid is, dat God het beste, wat Hij had, Zijnen Zoon, heeft overgegeven, om ons te verlossen; dat de Zoon Zichzelven voor ons in den dood gaf en aan bet kruis geslacht werd om onzer zonden wil, opdat wij in Hem het leven en overvloed hebben zouden. — Dat is de w i j n , dien de Wijsheid mengt en opdraagt, dat Zij ons schenkt eenen eeuwigen troost, doordien Zij ons laat verkondigen : Ik heb alles voor u betaald in uwe plaats, — en ons in de hand geeft den drinkbeker des heils en zegt: „Drinkt allen daaruit, want dat is Mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testaments, dat vergoten wordt voor velen tot vergeving der zonden!" — En dat is de t a f e l , die Zij heeft toebereid, dat Zij ons alle heilsgoederen en zegeningen geeft te genieten, die Zij voor ons verworven heeft, dat wij in Christus volmaakt zijn, geheel overeenkomstig de Wet, en dat wij in Hem geen gebrek hebben aan eenig goed. „Want in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk, en gij zijt volmaakt in Hem, Die het Hoofd is van alle overheid en macht, — in Denwelken verborgen zijn al de schatten der wijsheid en der kennis". (Col. 2 : 10 en 3). Zulks geeft de Wijsheid ons te genieten; want niet om niet heeft Zij haar slachtvee geslacht, niet om niet heeft Zij haren wijn gemengd en hare tafel toebereid, maar Zij heeft dat gedaan ter spijziging, en verzadiging onzer zielen, en Zij deelt het aan alle degenen mede, die honger en dorst hebben naar de gerechtigheid en naar het eeuwige leven, dus aan alle armen van Geest, aan alle degenen, die zich genadeloos bevinden, die bij zich alles missen, wat zij voor God moeten hebben.
Het is echter zeker, dat, waar de eeuwige Wijsheid ons zulk eenen maaltijd bereid heeft, zulk eenen maaltijd van eeuwige verlossing en waarachtige genade, van vergeving van zonden en gerechtigheid en eeuwig leven, — dat dan ook elke andere spijs, die de wereld en de menschelijke wijsheid ons bieden, niet verzadigen en aan onze ziel geenen troost geven kan, maar dat dat alles slechts draf is, waarbij een mensch moet omkomen. — Immers wij lezen nog van eene andere noodiging, dan van deze noodiging der eeuwige Wijsheid; er is ook eene noodiging der zotte vrouw, d. i. van de wijsheid der wereld en des vleesches, van de menschelijke rede, van het ongeloof, van de goddeloosheid en allerlei afgoderij : deze heet eene zotte, woelachtige vrouw, die hare woorden vele maakt, de slechtigheid zelve, en weet niet mot al; zij zit ook aan de deur van haar huis, op haren stoel, op de hooge plaatsen in de stad, en ook zij roept degenen, die voorbijgaan en die hunne paden recht maken, en zegt tot hen: Wie is slecht? hij keere zich herwaarts! en tot den verstandelooze zegt zij: De gestolene wateren zijn zoet en het verborgene brood is liefelijk. Maar hij weet niet, dat aldaar dooden zijn, hare genooden zijn in de diepten der hel! (Spr. 9: 13—18). Dus zulk eene noodiging gaat ook uit, en de mensch is maar al te zeer geneigd, deze noodiging op te volgen en zijn oor te leenen aan de stem der verleiders, af te gaan van het rechte pad en te luisteren naar hetgeen de duivel en de wereld en de menschen zeggen en bevelen, en naar hetgeen het eigen hart opgeeft, en dat alom als gelukzaligheid wordt aangeprezen. Ja, nog eens: de mensch is geneigd daarnaar te hooren. niet slechts de kinderen der wereld, maar ook de uitverkorenen Gods, ook de geloovigen en wedergeborenen, die toch wat beters hebben leereu kennen; daarom schrijft ook de Apostel Johannes aan de Gemeente: „Kinderkens, hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is; zoo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Want al wat in de wereld is, nml. de begeerlijkheid des vleesches en de begeerlijkheid der oogen en de grootschheid des levens, is niet uit den "Vader, maar is uit de wereld, en de wereld gaat voorbij en hare begeerlijkheid ; maar die den wil Gods doet, blijft in eeuwigheid".
Daartegenover heeft nu de Wijsheid haar huis gebouwd, hare Gemeente gegrond, en haren koninklijken maaltijd bereid, en Zij noodigt tot denzelven. Ja, het is hare liefde, dat Zij zulks doet, want Zij wil niet, dat de mensch verderve, maar dat hij gered worde, zich tot God bekeere en leve. Daarom staat er: „Zij h e e f t h a r e d i e n s t m a a g d e n u i t g e z o n d e n; Z i j n o o d i g t op de t i n n e n van de h o o g t e n (paleizen) d e r s t a d " . — Hare dienstmaagden, — dat zijn alle degenen, die het Woord Gods prediken, dus alle dienaren des Woords, de heilige Profeten en Apostelen en alle Herders en Leeraars der Gemeente; immers aan dezen heeft Zij de bediening der verzoening gegeven, lien in het ambt gesteld, dat de verzoening predikt. Yandaar het woord van den Apostel: „Wij zijn gezanten van Christus' wege, alsof God door ons bade; wij bidden u van Christus' wege: Laat u met God verzoenen. Want Dien, Die geene zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods (d. i. die voor God geldt) in Hem". Dus dezen noodigen,, en wel hetzij gij u bevindt in de hoogte, of in de laagte, — waarheen? om te komen op de tinnen, de paleizen der stad, d. w. z. daarheen, waar men beschut is, waar men geborgen is voor het toekomende gericht, voor den eeuwigen toorn en voor alle vijanden der ziel; daarheen, waar men verlost is van zonde, nood en dood; want immers wij hebben eene vaste stad, God stelt heil tot muren en voorschansen, en in deze stad gaat het rechtvaardige volk, dat de getrouwigheden (het geloove) bewaart. De Wijsheid noodigt ons; Zij roept ons boven op de tinnen van de paleizen dezer stad; d. w. z. Zij wil ons al datgene geven, wat ons tot beschutting en eeuwige behoudenis dient, al de gaven en heilsgoederen der gerechtigheid en des vredes, waardoor wij veilig gesteld zijn tegenover alle vijanden; want met al hare heilsgoederen zet Zij hare kinderen op den Rotssteen, die allen vijanden te hoog is.
De Wijsheid noodigt en zegt: „ W i e is s l e c h t , h i j k e e re z i c h h e r w a a r t s ! " Wie eenvoudig is, wie zelf geene wijsheid heeft en geen verstand, om in de wegen Gods te wandelen, wie zichzelven niet redden, nifet troosten en niet van zonden en dood kan verlossen, die kome hier, die trede toe tot den vollen disch der genade! En „ t o t d e n v e r s t a n d e l o o z e z e gt Z i j " , — tot hem, die zijne dwaasheid en verstandeloosheid erkent, en God in het gelijk stelt, omdat hij tot dusver overal gezocht heeft, waar het niet te vinden is, en omdat hij zich, door zijne eigene wegen en den duivel te gelooven, in het verderf gestort heeft, die dus een verstandelooze geworden is in zjjne eigene oogen, — tot hem zegt Zij: „ K o m t , e e t v a n M i jn b r o o d en d r i n k t van den w i j n , d i e n I k g e m e n gd h e b " , — want anders hebt gij geen voedsel, niets dat uwe ziel in het leven kan behouden, maar hier is het levende brood, dat uit den hemel is nedergedaald, en dat der wereld het leven geeft; dit brood is de Heere Zelf, Zijn voor ons gekruisigd lichaam, en de wijn Zijn voor ons vergoten bloed, dat Hij ons wil mededeelen, zoodat wij al datgene eten en genieten zullen, wat Hij ons door Zijn lijden en Zijnen dood verworven heeft. In het Heilig Avondmaal laat de Heere ons dit brood breken en schenkt ons dezen wijn in en zegt: Komt, neemt en eet, want dat is voor u, en drinkt allen van dezen wijn; neemt het op in uwe zielen al wat Ik voor u ben en geleden heb, •— dat gij met een geloovig hart het gansche lijden en sterven van Christus aanneemt en daardoor de vergeving van zonden en het eeuwige leven verkrijgt, en dat gij door den Heiligen Geest vernieuwd en tot lidmaten van Christus geheiligd zijt, dat gij hoe langs zoo meer de zonde afsterft en in een godzalig, onstraffelijk leven wandelt!
„ V e r l a a t de s l e c h t i g h e d e n , en l e e f t " , —verlaat de zotternij, verlaat al de dwaasheden en bedriegerijen der zonde, der wereld en van den afgodendienst, waardoor gij u, o mensch, alleenlijk in het verderf stort; vliedt de verleidingen der wereld, vliedt de dwaasheden van het eigen hart en houdt u aan Gods Woord, — dan zult gij l e v e n , dan zal 't u wélgaan, dan hebt gij vrede met God, zijt met Hem verzoend, en hebt ook lust tot Zijne geboden; want daarin is het eeuwige leven en een waarachtig duurzaam goed; en dat heet ook: „ t r e d e n op d en w e g d e s v e r s t a n d s " , dat men de wijsheid aanneemt, die ons gegeven wordt. In ons is niet dan dwaasheid en onverstand; maar in Gods Woord is ons de ware wijsheid geleerd, en de weg, die tot het ware leven leidt.
Zoo noodigt ons de eeuwige Wijsheid tot Zich. Zouden wij deze hare roepstem niet volgen ? O, welgelukzalig een iegelijk, die naar hare stem hoort, en die zijn oor toestopt voor al wat van den rechten weg afleidt; want die zal het ervaren, d at de W i j s h e i d g e e f t , wat Z i j b e l o o f t , en d a t Zij 't a l l e e n g e v e n k a n , immers alles, alles behoort aan Haar. Zij geeft, maar alleen het ware blijvende goed, dat de mot niet kan opeten en de dief niet kan stelen, maar dat blijft tot in het eeuwige leven; want Zij geeft het leven zelf, zooals Zij spreekt: „en l e e f t ! " Lengte der dagen is in hare Rechterhand, liefelijkheden zijn bij Haar eeuwiglijk en altoos.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 oktober 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Overdenking van Spreuken 9 :1—6-

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 oktober 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's