Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geschiedenis der Waalsche en der Fransche Gereformeerde Gemeente te Wezel. (9e Gedeelte.)

Bekijk het origineel

Geschiedenis der Waalsche en der Fransche Gereformeerde Gemeente te Wezel. (9e Gedeelte.)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Niet alleen de Fransche predikanten, ook de Fransche rechters, die de Keurvorst voor de Réfugié's in zijne landen had aangesteld, en waarvan Durand er een was, waren oorzaak van veel verdeeldheid. Zij gaven herhaaldelijk aanleiding tot botsing met het stadsbestuur en de justitie der Duitsche rechtbanken. Hun rechtsgebied omvatte de koloniën Kleef, Wezel en Emmerik. Zij behandelden de Walen te Wezel aanvankelijk als uitsluitend aan hunne rechtsmacht onderworpen, dewijl dezen met de Réfugié's slechts ééne kerkelijke Gemeente vormden. De Walen verhieven daartegen echter met recht hunne stem, daar zij evenals alle Duitsche burgers steeds onder de jurisdictie der stad hadden gestaan. Bittere klachten werden daarover van weerszijden vernomen. Natuurlijk stond de magistraat aan de zijde der Walen.
Niet beter dan in het staatkundige werden de Walen in het kerkelijke behandeld. Zij werden namelijk met de Réfugié's onder het oppertoezicht van het „consistoire supérieur" te Berlijn gesteld. Dat achtten de nakomelingen van de uit Vlaanderen en Brabant gekomen vluchtelingen, die voor de staatkundige vrijheid van hun vaderland en de heiligheid van hun geloof eens gestreden en hun leven gewaagd hadden, een al te hard juk. Ook de „discipline des Eglises réformées de France" moesten zij aanvaarden, en zich aan eene jaariijksche visitatie onderwerpen. De ontevredenheid wies; de Walen moesten, hoewel de oudste rechten hebbende, zich door de Réfugié's in hunne rechten laten krenken. Het kwam tusschen de beide groepen, zelfs in de kerk, tot daden van geweld. Eens beproefde men den predikant, toen hij de namen der nieuwgekozen ouderlingen en diakenen aflas, van den kansel te trekken, wat alleen door de tegenwoordigheid van den generaal der cavalerie, den vrijheer von Heyden, verhinderd werd.
Evenwel wist de Fransche rechter te bewerken, dat den 2 6 " t n April 1705 het door den Koning in 't uitzicht gestelde reglement verscheen. „Dewijl eene Waalsche Gemeente naden dood der vroegere leden alleen in de gedachten bestaat, —- weêr die sophistische redeneering! — zullen in 't vervolg beide Kerken slechts ééne Gemeente vormen, welker kerkeraad uit beide zal samengesteld worden en welker predikanten naar den ouderdom met de leiding zullen belast zijn. De Waalsche predikant zal voor zijnen persoon aan de synode en de classis onderworpen zjjn en aan hare bijeenkomsten mogen deelnemen", de Fransche predikant echter aan het Fransche Opperconsistorie ondergeschikt blijven. Ook zullen beide Gemeenten in hetzelfde Godshuis hunne godsdienstoefeningen houden.
De twisten duurden niettemin voort. Yelen van de Réfugié's verlangden nu scheiding van de Walen. De magistraat, dienaangaande naar zijne meening gevraagd, bericht den 29sten April 1705 o. a., dat „alle verandering gevaarlijk is. De Fransche natie heeft dit eigenaardige, dat daaronder altijd eenigen moeten zijn, die, waar zij komen, de wetten brengen en niet vinden, maar dan wat nieuws hebben, en vóór anderen een eigen gebied willen voeren".
Eenen manhaftigen verdediger vonden de Walen in den voorzitter der Wezelsche classis, Michael Tellinger, predikant te Rees, die in een schrijven aan Vrijheer von Danckelmann te Berlijn wijst op de onbillijkheid, eene Gemeente als de Waalsche te Wezel van hare oude rechten en haren naam te berooven, en aandringt op een plaatselijk onderzoek door afgevaardigden van den Koning. — Intusschen werd op onderscheiden wijzen beproefd, beide deelen met elkander te verzoenen.
Op de provinciale synode, 2 1 — 2 3 Juni 1707 te Wezel gehouden, verzocht de classis aan de synode, een schrijven aan den Koning te richten met het eerbiedig verzoek, om, daar alle middelen ter verzoening aangewend vruchteloos waren gebleken, aan de Réfugié's, die het niet met de Waalsche Kerk konden vinden, te bevelen eene eigene Gemeente te stichten. De synode bewilligde daarin. Hierop kwamen de afgevaardigden der algemeene synode den 268ten Juli 1707 in de Fransche kerk te Wezel bijeen. Yan de zijde der Walen verscheen de predikant Brasii met tien anderen. De Fransche predikant Heraut, verzocht om het werk der bevrediging naar vermogen te bevorderen, antwoordde, dat hem deze zaak niet aanging. Daarna verscheen van de Franschen Jean Borchet en Jacques le Fèvre, aan wie echter opgedragen was, van het eindbesluit der Walen nota te nemen en alleen dit aan de Fransche kolonie over te brengen. Rijpelijk werd de vraag overwogen, of eene algeheele vereeniging of scheiding wenschelijk was. Diegenen van de kolonie, welke scheiding verlangden, moesten zich nader verklaren. Men gaf echter de hoop op den vrede nog niet op. Het consistorie der Waalsche en Fransche Gemeente gaf intusschen genoegzaam blijken van zijn vurig verlangen naar vrede. De predikant De la Rocque van Kleef, die op Paschen van dit jaar op bevel des Konings met Heraut het Heilig Avondmaal te Wezel moest bedienen, terwijl Débia dit te Kleef moest doen, deed alle moeite, om beide deelen te vereenigen. Alles was echter vergeefsch. De verbittering en wederzijdsche vervreemding werd nog grooter, weshalve de Koning eindelijk tot scheiding overging. Den 29ste" December 1707 stelde hij vast, in hoeverre men voortaaD gesepareerd zou zijn. Het gemeenschappelijke bestond voorshands alleen hierin, dat de Walen en de Franschen hetzelfde kerkgebouw voor hunne godsdienstoefeningen gebruikten.
Wat ons in dezen het meest bevreemden moet, is, dat de scheiding zich zelfs tot den avondmaalsdisch uitstrekte. En toch waren beide deelen in de leer eenstemmig, want reeds de voorvaderen der Walen hadden de geloofsbelijdenis der Gereformeerde Kerk in Frankrijk erkend. Een koninklijk besluit van den 3J c " Maart 1711 bepaalde intusschen, dat daar de Walen en de Franschen in de jurisdictie niet tot een vergelijk konden komen, de consistoriën zoo lang zouden gescheiden blijven en ieder zijne jurisdictie behouden, tot de verbittering der gemoederen eenigermate zou afnemen en God de harten der tegen elkander vergramde predikanten tot liefde en vrede zou bewegen. „Opdat echter middelerwijl de scheiding der avondmaalsvieringen, waardoor, naar wij vernemen, op de vreemdelingen een blaam wordt geworpen, opgeheven worde, is het onze koninklijke wil, dat de Franschen en de Walen in het vervolg gemeenschappelijk het Avondmaal gebruiken."
De Fransche Gemeente was tot het jaar 1697, toen zij 717 zielen telde, toenemende. Sinds nam zij af, zoodat zij in 1700 nog slechts 472 zielen groot was. Na het vertrek van Heraut (1714) kwam hier als eenig predikant der Réfugié's P i e r re V i m i e l l e , die in 1724 naar Doornik vertrok en in 1730 kapelaan van den Hollandschen gezant te Parijs werd.
De Waalsche Gemeente voerde in 1710 eene nieuwe en verbeterde psalmberijming in. Deze bevat behalve eene nieuwe vertaling der Psalmen (ter vervanging van de verouderde berijming van Beza en Marot) eenige liederen op de Tien Geboden, den lofzang van Simeon, van Maria en van Zacharias, en het Te Deum laudamus („Tout pénétrez de la grandeur immense", enz.); zij voert den titel „Les CL Psaumes de David en vers, avec la Liturgie, les Prières Ecclésiastiques, et pour les 1'articuliers de 1'Eglise Réformée. Nouvelle Edition retouchée une dernière fois, sur toutes celles qui ont précédé".
Ds. Brasii stierf in liet begin van 1728, in den ouderdom van 71 jaren, na 37 jaren te Wezel werkzaam te zijn geweest, diep betreurd door zijne gemeenteleden, zoowel als door de medeleden der classis.
Yier jaren vóór het overlijden van Brasii was als Fransch predikant J e a n I i o u v i è r e beroepen, die in 1729 naar Halle vertrok. Zijn opvolger bij de Fransche Gemeente werd D a v id ( d e ) R o u v i è r e , tot dusverre te Minden.
Tot predikant van de Walen werd door liet Fransche Ópperconsistorie te Berlijn, uit een door de Gemeente opgemaakt drietal, D a n i ë l E t i e n n e T o u s s a i n t beroepen, nadat een door de Walen gekozen candidaat, Ja m e t genaamd, geweigerd was, onder voorwendsel, dat de verkiezing niet wettig was. Tijdens de werkzaamheid van dezen predikant werden herhaaldelijk klachten vernomen over het inbreuk maken op elkanders rechton, vooral van 1731 — 1745, toen verscheidene Walen tot de Duitsche en Duitschers tot de Waalsche Gemeente overgiugen. Den 5,,e', Maart 1744 dient Toussaint met zijnen kerkeraad eene klacht in, behelzende dat hun diaken Van Seets ook door de Duitschers tot diaken was gekozen. — In 1753 telden de Walen nog 92 zielen.
De beide -Rouvière's schijnen met hunnen Waalschen ambtsbroeder Toussaint in goede verstandhouding te hebben geleefd, daar de vroegere klachten van beide Gemeenten in dezen tijd niet meer voorkomen. Niettemin was de tijd voor eene hereeniging van beide Gemeenten, hoe zeer ook door de omstandigheden voorgeschreven, nog niet gekomen, toen Toussaint in 1751 door den dood werd weggenomen.
Bedoelde omstandigheden waren de volgende. Door allerlei kunstgrepen van ambtenaren had de voorstelling, dat één predikant voor beide Gemeenten voldoende was, ingang gevonden. Het scheen ook, alsof de Fransche predikant geneigd was, beide Gemeenten te bedienen. Voorts beweerde men ten onrechte, dat de jaarwedde van den Waalschen predikant tot dusverre u i t g u n s t uit de stedelijke kas was betaald en dus nu kon bespaard worden. Intusschen deed de regeering te Kleef aan den Koning het voorstel, die jaarwedde, tot een bedrag van 257 rijksdaalders, aan den wegens ouderdom ontslagen ambtenaar Gazali als pensioen uit te keeren. De magistraat van Wezel wist dit niet te verhinderen, en de Waalsche Gemeente kon bij gebrek aan schriftelijke bewijsstukken haar recht niet handhaven, terwijl zij door het bericht, dat het haar voortaan niet meer vergund zou zijn eenen predikant te beroepen, zich zóó liet terneerslaan, dat de eerste tijd ongebruikt voorbijging. Eerst later vonden magistraat en consistorie de oorkonden terug, waaruit bleek, dat de uitkeering der jaarwedde gegrond was op het feit, dat de Gemeente haar fonds aan de stad had overgedragen. Men kreeg uit Berlijn echter ten antwoord, dat zoolang Gazali leefde, geene verandering kon gemaakt worden. Na zijnen dood zou aan de Gemeente het geld weêr uitbetaald worden.
Bij dezen staat van zaken liep het bestaan der Waalsche Gemeente groot gevaar. De Gemeente wendde zich tot den conrector van het Wezelsche gymnasium, M a t t h i a s van W y l i c h , geboren te Wezel, vroeger predikant bij het Hollandsche garnizoen te Kortrijk. Deze waarlijk edele man bediende de Waalsche Gemeente, zonder eenige betaling te ontvangen, tot aan den dood van David Rouvière (1756).
Rouvière's overlijden was voor de Franschen en de Walen een wenk om zich weêr tot ééne Gemeente, onder Wylich, te vereenigen. Deze Gemeente bestond voortaan voornamelijk onder den naam van Waalsche Gemeente, tot het tijdstip, waarop zij werd opgelost.
Hoe vreedzaam Wylich ook was, zoo gaf toch ook hij zijnen Duitschen ambtsbroeders reden tot klagen. Den 26sten November 1767 beschuldigde men hem, dat hij sedert eenige weken niet tot zijne Gemeente behoorende leden had afgekondigd en getrouwd, en daarbij enkel gedreven werd door de begeerte om zijne Gemeente ten koste van de Duitsche te vergrooten. Wylich liet zich door zulke dingen in de trouwe waarneming van zijn ambt niet hinderen. Tot 1767 diende hij ook de school. In Maart 1757 kreeg de weduwe van Toussaint door zijne bemoeiing van den magistraat een jaarlijksch weduwenpensioen van 50 rijksdaalders. Droegen de Walen hem als hunnen algemeen geliefden predikant ook op de handen, zoo wist hij toch van geene bevoorrechting en waren de Franschen hem even dierbaar. Bijzonder ijverig was hij in het onderwijzen der jeugd. Volgens Gantesweiler ging zijne genegenheid voor de kinderen zoo ver, dat hij velen hunner, die door hem in de geloofsleer, de geschiedenis en de aardrijkskunde waren onderwezen, nog bij zijn sterfbed liet komen. Hij was een geboren schoolman, die eene uitstekende manier van onderwijzen volgde.
Toen in 1768 Gazali gestorven was, ontving Wylich eindelijk het hem tot dusverre onthouden salaris van den Waalschen predikant. Hij stierf den 22sten Maart 1793 „après un épuisement de force et une maladie de huit semaines à l'âge de 77 ans et 18 jours", zooals het notulenboek der Gemeente bericht. De protocollen der Kleefsche synode zoowel als die der Algemeene synode betreuren zijn verlies.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Geschiedenis der Waalsche en der Fransche Gereformeerde Gemeente te Wezel. (9e Gedeelte.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1896

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's