Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Betrachting over 1 Corinthe 1 : 29—31.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Betrachting over 1 Corinthe 1 : 29—31.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Opdat geen vleesch zou roemen voor Hem. Maar uit Hem zijt gij in Christus Jesus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing. Opdat het zij, gelijk geschreven is: Die roemt, roeme in den Heere."

Geen vleesch mag roemen voor den Heere, omdat het niet „geest", maar „vleesch" is, derhalve zwak, derhalve onbekwaam tot eenig goed, geheel ongoddelijk; het heeft geene vezel goddelijks aan zich, om God te verheerlijken, maar is goddeloos, onheilig, ligt in de banden der zonde en des doods. Kortom: alle vleesch is voor God niets. God heeft het naar Zijne voorzienigheid (gelijk dit kennelijk is) bewezen, dat al wat Hem kent, op zichzelf als mensch niets te beteekenen heeft, onnut is, en dat al wat Zijne Gemeente ooit was, is of zijn zal, alleen vrucht is van Zijne barmhartigheid. Er kan en zal zich in de Gemeente Gods niemand beroemen op zijnen rijkdom, op zijne wijsheid of zijne kracht; er kan en zal zich in de Gemeente niemand beroemen op zijnen adel, zijne afkomst, zijn verstand, zijne deugd, zijne werken; niemand in de Gemeente zal er zich op beroemen, dat hij iets is. Ik wil hiermee niet zeggeD, dat er in eene zichtbare Gemeente geene menschen zouden zijn of zouden kunnen zijn, die zich op het zichtbare beroemen; maar de ware geloovigen zijn uiteraard zoo, dat men alleen aan hen zien kan, wat zij aan zichzelven bespeuren : Gods waarheid, Gods barmhartigheid, Gods wijsheid, Gods goedertierenheid, zoodat zij geenen anderen roem hebben dag aan dag, dan dezen : wat ik ben en wat ik heb, wat ik doe en vermag, dat is alles Godes in Christus Jesus.
Laat mij u op dezen grond duidelijk maken, wat de Apostel Paulus zegt 1 Cor. 1 : 29 — 31, inzonderheid de op zichzelf moeilijk te verstane, maar, als men ze verstaat, zeer kostelijke woorden van het 30ste Vers.
In on,ze vertaling luidt Vers 30 aldus: „ U i t H e m z i j t g ij i n C h r i s t u s J e s u s , Die ons g e w o r d e n is w i j s h e id v a n God, en r e c h t v a a r d i g h e i d , en h e i l i g m a k i n g, e n v e r l o s s i n g " . De Apostel zegt eigenlijk dit: Gij geloovigen, gij Corinthiërs, gij, die het Evangelie van Jesus Christus hebt aangenomen, gij zijt uit God, dat wil zeggen: Gij zijt Gods maaksel, gij zijt van God uitgegaan, uw gansche leven, uwe toekomst, uw dagelijksch zijn, uwe hoop. wat gij zijt naar lichaam en ziel, dat zijt gij alles uit God in Christus Jesus, d. w. z.: Christus Jesus is daarin uw Hoofd, Hij is de oorsprong van uw gansche bestaan, in dezen Christus Jesus zijt gij uit God, Ilij is u gegeven tot een Hoofd, en gij zijt Zijne leden; zoo zijt gij dan met Hem verbonden. Alles wat Christus heeft, heeft God IIem voor u gegeven. Zoo zijt gij Christus' eigendom, en in Christus Jesus, d. i. verbonden met Christus Jesus, zijt gij uit God. De Apostel roemt hier niet het geloof, maar de genade Gods. Daar is Christus Jesus de Koning, Hoogepriester en Profeet, het Een en Al van ons leven hierbeneden en van ons leven hiernamaals, — ik zeg, daar is Christus het Een en Al, en God heeft u uit Zichzelven doen voortkomen met dezen Christus, toen Hij Hem deed voortkomen.
Deze Christus is u van God geworden wijsheid, en dat voor drie stukken. Deze drie stukken zijn de volgende: uit God zijt gij in Christus Jesus gerechtigheid, heiligmaking en verlossing. De Apostel spreekt hier zoo, om zekere dingen onder drie hoofdbegrippen te brengen. Laat mij u duidelijk maken, wat hij bedoelt. De Apostel schrijft 2 Cor. 5 : 2 1 : „Want Dien, Die geene zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem". Nu is het zeker duidelijk, dat een mensch geene „zonde" genoemd kan worden; het is duidelijk, dat een mensch geene „rechtvaardigheid Gods" genoemd kan worden; maar wij zeggen: dat zijn rechtvaardigen, dat zijn heiligen, dat zijn verlosten, of: dat zijn zondaars. Dat doet nu echter de Apostel niet. Een mensch bezie zich slechts in den spiegel der Wet Gods, — dan zal hij, als hij er recht over denkt, er toe komen, om niet te zeggen: „Ik ben zondig", maar: „Ik ben geheel en al zonde"; en als hij onder den toorn Gods bezwijkt, moet hij, als hij belijdt: „Ik ben geheel en al zonde", — eene zonde hebben, die zijne zonde in zich opneemt en er voor boet. Beschouw uzelven dus bij het licht van Gods Woord als zonde gansch en al, niet als zondaar of als zondig, maar als geheel en al zonde, en vind dan tegen deze totale zonde Christus als uwe zonde weder. — Wederom zeg ik bij het licht van Gods Woord bij recht nadenken niet: de mensch is rechtvaardig, maar: hij is rechtvaardigheid Gods; zooals wij ook plegen te zeggen: hij is de zachtmoedigheid, de kuischheid, de braafheid in persoon. Dat zegt men zoo bij manier van spreken.
Derhalve de Apostel zegt 1 Cor. 1 : 30 het volgende: Gij zijt uit God in Christus Jesus rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing, en opdat gij dat zoudt zijn, is Christus u geworden tot wijsheid.
Laat ons nu eerst dit overwegen: Christus Jesus is ons van God geworden tot wijsheid. Ik spreek hier niet van menschelijke wijsheid, om door dit leven te komen, die toch dwaasheid is tegenover de levenswijsheid, die de Heilige Geest geeft, in Christus. Ik spreek integendeel hiervan, dat wij menschen, vleesch, zondaars zijn. Zoo hebben wij behoefte aan wijsheid, en wel aan wijsheid, om voor God rechtvaardig, om voor God heilig te zijn, om door God verlost te worden. Dat is eene wijsheid, waaraan niet enkel de ontwikkelden, geleerden, wijzen, verstandigen in de Gemeente behoefte hebben, — zoodanigen zijn er immers zeer weinige in de Gemeente, — maar eene wijsheid in 't bijzonder voor de minder ontwikkelden, ongeleerden, onverstandigen en eenvoudigen, voor dezulken, die weinig kunnen begrijpen en verstaan van de hemelsche dingen, maar één ding moeten zij hebben: antwoord op de vraag: Hoe kan ik voor God bestaan? hoe ontvlied ik den weg des doods, de macht en listen des duivels, de verleiding van mijn eigen hart, van mijn vleesch en bloed ? Alles wat ik ben en wat uit mij voortkomt, zal krom en scheef groeien en ten verderve neigen. Hoe kom ik er aan, hoe krijg ik er persoonlijk deel aan, dat ik den vijand mijner ziel niet alleen ontkome, maar dat ik ook bij God genade vinde. Hier ken ik slechts ééne wijsheid, en dat is de hoogste wijsheid, hetzij ik een machtig en aanzienlijk, of een eenvoudig en onaanzienlijk man ben. Ik moet sterven, en ik moet genade gevonden hebben bij God, dat is de hoogste wijsheid. Ik mag zijn, wat ik wil, ik mag nog zoo wijs zijn, ik ben toch met al mijne wijsheid niet in staat, de verzoeking te wederstaan, de listen en de macht des duivels en der wereld te overwinnen, en met al mijn redeneeren ben ik niet in staat Gods toorn te stillen en mijzelf vrede te geven. Maar ik weet één ding, en dat is datgene, wat God den Zijnen geeft, hun voortdurend geeft, namelijk Christus. Dat ik dus in eenvoudigheid des harten mijnen Christus zoeke in het Woord, in Mozes, de Profeten en de Psalmen Christus zoeke als Dengene, door Wien wij alleen tot den Yader komen, — Die, als ik den weg niet weet,' alleen mijn Weg is, — Die, als ik vol dwaling zit, mijne Waarheid is, — Die tegenover den grooten dood, waaraan ik onderworpen ben, mijn Leven is. Een wijs man heeft eens gezegd: „Ik ben onvernuftiger dan iemand, en ik heb geen menschenverstand; en ik heb geene wijsheid geleerd, noch de wetenschap der heiligen gekend". En dan komt hij met de vraag, hoe Gods Naam is en de Naam Zijns Zoons (Spr. 30). Dat vraagt hij, om ons dit te leeren: om van duivel, dood, zonde, hel en verderf dagelijks verlost te wordeu, om dag aan dag de hulp Gods te ondervinden in ons kruis, om Gods welbehagen te doen en in alle goede werken te leven, om met God en menschen zóó om te gaan, dat het Gode welgevallig is, en wij vrede hebben en houden, — daartoe hebben wij geene wijsheid en geen verstand. Daarom ken ik geene andere wijsheid, dan die God mij gaf, dat is: Christus, — dat ik zie op Christus, den Gekruiste, en Zijne heilige wonden; dat is voor mij genoeg: in deze wonden genezing te vinden; — dat ik versta en geloof: „Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze smarten heeft Hij gedragen"; — dat ik eenvoudig zeg:
Was niet dit Kindeken geboren,
Wij waren al te zaam verloren!
Laat ons het bedenken: tot deze wijsheid heeft God Christus gemaakt. Dat wij nu toch afzien van alle wijsheid, kracht en werk, van alle goede voornemens en overleggingen; helpt Hij mij niet, heb ik Hem niet, dan lost alles bij mij zich in verderving op. Het eenige, wat ik weet, is Jesus Christus, de Gekruisigde. Zoo is dus Zijn kruis mijne wijsheid. God nu heeft Christus tot zulk eene Wijsheid gemaakt, en daarin ligt kracht, opdat wij verbonden met deze eenige Wijsheid, of steunende op deze Wijsheid, of ons toevertrouwende aan deze Wijsheid, den zekeren troost hebben : God heeft inij, heeft Zijne Gemeente juist zóó gemaakt, dat zij voor God zij — houd deze woorden vast! — ik zeg niet: rechtvaardig, neen, maar opdat zij voor God zij: rechtvaardigheid; opdat zij voor God zij: heiligheid; opdat zij voor zij: verlossing.
Daar vraagt mij dan iemand: Toon mij de gerechtigheid Gods! en ik wijs hem eenen mensch, die van niets weet en weten wil, dan van Christus Jesus; ik wijs hem eenen mensch, die van zichzelven zal zeggen: „Dat ben ik niet, maar ik ben een overtreder van alle geboden Gods, en ben nog steeds tot alle boosheid geneigd". Ik wijs u dezen mensch en zeg: ziedaar de ware gerechtigheid! "Vraag mij nu niet, of hij het is naar het vleesch; neen, dat is hij niet; hij houdt zichzelven voor onverstandig en onwijs, maar Christus voor zijne Wijsheid. Of nu al duivel en geweten zeggen: „Wat? gij rechtvaardigheid Gods?" — hij is het in Christus Jesus! En dat is hij niet van of uit zichzelven, maar van Gods wege; uit God is hij in Christus, en zoo zeg ik van den ganschen mensch, die Christus houdt voor zijne Wijsheid: ziedaar de rechtvaardigheid Gods, of de rechtvaardigheid, die voor God geldt, welke is naar den heiligen eisch der Wet. — Evenzoo als gij mij vraagt: Toon mij de heiligheid Gods! — dan neem ik iemand uit de Gemeente, of de Gemeente in haar geheel, voor zooveel zij waarlijk in God leeft, en zeg: ziedaar de heiligheid Gods! „Wat? — zullen allen zeggen? „dat zijn wij niet, wij zijn Lazarussen, wij zijn melaatsehen, onrein van het hoofd tot de voeten, en moeten roepen: Onrein, onrein !" — Dat weet ik wel, maar ik spreek niet van wat gij naar het vleesch zijt, maar van wat gij in Christus Jesus zijt van Gods wege. Ziende op hetgeen gij in Christus Jesus zijt van Gods wege, zeg ik dus: gij zijt de heiligheid. — Zoo ook vraagt mij iemand: Toon mij de verlossing ! Welaan, ik zal u de verlossing wijzen, en ik breng u bij dezen of genen, die in nood zit, in den uitersten nood naar lichaam en ziel, bijv. bij eene verlatene vrouw, bij eene arme weduwe, bij eenen huisvader, die niet weet, hoe hij door het leven zal komen, bij iemand, die in 't verborgen over iets zucht, wat hij aan geenen mensch durft zeggen, — bij iemand, die door duizend nooden geplaagd wordt, en niet weet, hoe er uit verlost te worden, — en ik zog tot u: ziedaar de verlossing, de verlossing in eigen persoon! „Wat?" zal deze zeggen, „ik de verlossing? kan men bij mij verlossing Gods aanwijzen? alzoo dat ik werkelijk verlost ben?" Ja, die kan ik bij u aanwijzen, niet naar het vleesch, maar naar den Geest, in vereeniging met Christus Jesus, en dat van Gods wege; en daar lossen zich alle wanklanken wonderbaar heerlijk op, zoodat het ten slotte werkelijk waar zal worden, wat alle heiligen Gods erkend hebben: zij hebben hunne gerechtigheid alleen gevonden en werkelijk gevonden in de vergeving van al liunne zonden, dus in het bloed des Lams; — zij hebben hunne heiliging en de voortdurende reiniging van al hunne onreinheid en van de huil aanklevende boosheid steeds gevonden in het „Wasch mij wel van mijne ongerechtigheid, en reinig mij van mijne zonde"; — en zij hebben al hunne verlossing gevonden in het woord hunner getuigenis, dat zij betuigd hebben: „Hij kan, en wil, en zal in nood, Zelfs bij het nad'ren van den dood, Volkomen uitkomst geven".
Dat alles is nu in waarheid aanwezig daar, waar Christus gepredikt wordt; immers, waar Christus gepredikt wordt, daar is Hij niet ledig, maar daar is eene machtige prediking, en waar de prediking komt, daar ontbreekt het niemand dergenen, die gelooven, aan gaven, maar van Christus hebben zij onderwijzing, kennis en allerlei gaven ook voor dit leven, de een deze, de andere die, al naar de plaats, hem van God aangewezen. En dan is het waar, nml. waar wij Christus houden voor onze wijsheid, — zie op de Gemeente, voor zoover zij wandelt naar den Geest, — de Apostel noemt haar rechtvaardigheid; zie op de Gemeente, voor zooveel zij niet wandelt naar het vleesch, :— de Apostel noemt haar heiligheid; zie op de Gemeente, voor zooveel zij alleen vertrouwt op God en geene hulp zoekt bij menschen, — de Apostel zegt van haar: dat is de verlossing, de verlossing, die God werkt. Daar ziet de Apostel op de Gemeente, zooals zij verbonden is met het eenige Hoofd Christus Jesus, bij beschouwt de Gemeente, zooals zij van zichzelve belijdt, dat zij niets is, dat zij geene ware wijsheid kent, en niet weet wat heilig is, maar zich alleen houdt aan Hem, Dien God gegeven heeft; en of dan al de duivel zegt: „Daarop kunt gij u niet verlaten, daar komt gij meê om!" zij laat zich niet bedriegen, maar zegt: Het mag er uitzien, zooals het wil, — heb ik Christus, dan kom ik door alle stormen heen de haven binnen!
18 September 1870. H. F. K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 november 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Betrachting over 1 Corinthe 1 : 29—31.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 november 1897

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's