Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen, HOOFDSTUK 3 : 7 en 8.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen, HOOFDSTUK 3 : 7 en 8.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„ D a a r o m , g e l i j k de H e i l i g e G e e s t z e g t : H e d e n, i n d i e n gij Z i j n e s t e m h o o r t , zoo v e r h a r d t uwe h a r t e n n i e t " (Vs. 7 en 8»),
Het woordje „ d a a r o m " moeten wij lezen in verband met het voorgaande: „Indien wij maar de vrijmoedigheid en den roem der hoop tot het einde toe vast behouden".
Wat de Apostel wil zeggen, is dit. Ja, Mozes was getrouw; hem komt alle eer toe. Maar hij was getrouw als een dienstknecht. Christus echter is over Zijn huis getrouw als Zoon. Het huis zijn wij. Nu gaat het er om, dat wij ons aan deze trouw houden. Daar Hij zoo getrouw is, zoo weest gjj niet ontrouw, maar blijft getrouw, getrouw aan Hem, Die zoo getrouw is. De Heere Jesus laat niet varen de werken Zijner handen. Het gaat wel langs eenen weg, waarbij het schijnt, dat het in den dood gaat, en dat Zijne beloften niet waar zijn, maar dat is niets, — al moet men ook lang wachten, Hij komt toch. Heeft Hij iets beloofd, dan komt het gewis, al wordt men ook door duivel en wereld hard geplaagd. Hij als getrouw Hoogepriester, Koning en Profeet slaat er Zich met de Zijnen door. Zoo zeker als Hij der zonde eenmaal gestorven is, zoo zeker zal de geloovige ondervinden, dat wie zich aan IIem houdt, den dood niet zien zal; en zoo zeker als Christus den dood heeft overwonnen, zoo zeker zal de wereld overwonnen worden; staan ook alle machten der hel Hem tegen, Hij is toch veel machtiger dan zij.
Getrouw als Hij is, laat Hij geen der Zijnen omkomen; Hij doet niets ten halve, maar zet den Zijnen de kroon op het hoofd. Dikwijls schijnt het echter, alsof men door de golven zal verzwolgen worden; ook gaat het door de woestijn; doch hoe het ga, — Hij is en blijft God, de Rechtvaardige. Wie Zijnen Naam belijdt, moge verdrukt en vertrapt worden, met den Heere zal hij het hoofd weêr opheffen, als alles zich voor Hem zal moeten buigen. Alle heuvelen zullen voor Hem vallen, en voor Zijn volk maakt Hij gebaande wegen tot de stad daarboven; Hij heeft eenen effenen weg gemaakt tot de rust, door Hem bereid. Hij is getrouw, en zoo hebben wij ons aan niets te houden dan aan Hem, aan Zijn Woord, aan hetgeen geschreven staat, — dat zal waar blijven. Wij hebben ons te houden aan den Heere Jesus, aan Zijn Woord en gebod, en wij zullen ondervinden, dat Hij hemel en aarde gemaakt heeft. — Houd God voor een eerlijk Man, en Hij houdt u voor eerlijk; Hij zal eerlijk en trouw met u handelen, Hij zal u niet verloochenen; wanneer de duivelen van u zeggen: hij is mijn! dan zegt Hij: hij roept Mijnen Naam aan, — hij is Mijn ! Ik heb hem gemerkt met Mijn bloed en Mijnen Naam!
Wat het doorkomen door de wereld betreft, dat is voor Hem eene kleinigheid; want Hij heeft alles in Zijne macht, Hij heeft alles in Zijne kast, zoodat Hij Zijnen armen en ellendigen toedeelt voor en na, wat zij het meest noodig hebben, namelijk, dat zij genade gevonden hebben en vrede hebben met God. Wie den Heere heeft en op Zijn Woord hoopt, zal ondervinden, dat Hij schatten genoeg heeft. — Wees Hem getrouw, Hij is ons getrouw! „
G e l i j k de H e i l i g e G e e s t z e g t . " De Hebreen wisten immers, dat alles van Zijne leiding afhing. — Waar moet ik heen, om heilig te worden, om een doorkomen te hebben ? Naar den tempel? tot Mozes, Aaron, de werken der Wet? Dat hoor ik overal; maar de Heilige Geest is de Geest der heiligheid, der heiligmaking. — Wat leert de Heilige Geest, wat zegt Hij ? „ H e d e n , i n d i e n g i j Z i j n e s t e m h o o r t !"
Waar staat dat geschreven ? In Psalm 95. Daar lezen wij: Vers 1 : „Komt!" — Dat woord lezen wij ook Luk. 14 : 17: „Komt, want alle dingen zijn nu gereed". Doch de genooden „begonnen allen zich eendrachtelijk te verontschuldigen". Daarop volgt dan eene andere noodiging: Komt uit alle hoeken, gij lammen en blinden! de groote Koning heeft eenen maaltijd bereid! — „Laat ons den Heere vroolijk zingen." De duivel plaagt den menseh, wij worden bedroefd, getiranniseerd door de zonde, met ons is het gedaan; — maar er is Een, Overwinnaar is Zijn Naam, Die heeft overwonnen dood, duivel en hel! Laat ons Hem vroolijk zingen, omdat Zijn Naam is Jesus! — „Laat ons juichen den Rotssteen onzes heils!" ja juichen, al zijn de muren der hel ook nog zoo sterk, opdat wij ze in ons juichen hebben doen vallen. Juich den Heere en zeg: Duivel, gij moet mij loslaten! zonden, gij vermoogt niets! Christus is het, Die rechtvaardig maakt. Hij neemt in Zijne armen op alles, wat verloren is en de toevlucht neemt tot de zaligheid, die Hij Zijnen volke bereid heeft.
Yers 2. — Wij hebben geen werk, — wat zullen wij den Koning brengen? Maar laat ons Hem te gemoet gaan, Hem danken en zeggen: Gij zijt een genadig en goedertieren Heer! ik dank U, Gij hebt alles welgemaakt! Gij hebt Uw leven overgegeven, al wat aan U ie, is liefelijk. — „Laat ons Zijn Aangezicht te gemoet gaan met lof!" De duivel zegt: Gij moogt niet, omdat gij zóó en zóó zijt: maar hebt Gij, o Heere! niet tot de menschen gezegd: „Komt!"? Zoo kom ik dan en prijs Uw bloed en Uwe gerechtigheid! Daarvoor komt U eeuwig dank toe, dat Gij de liefde hadt. om mij op te zoeken in den afgrond der hel! „Laat ons Hem juichen met psalmen."
Yers 3. „Want de Heere is een groot God." Hij schijnt wel klein en heeft geene gedaante, en als wij eenen blik slaan in de wereld, dan zien wij daar eenen grooten god. Maar de Heere Jesus, het Kindeken in de kribbe, is alleen groot; voor Hem zullen de sterren en alle eilanden wegvlieden; de duivel en alle machtigen zullen zich moeten krommen en zeggen: Verbergt ons voor den Heere! — Zijn hart is grooter dan al onze zonden, dan al onze ellende en machteloosheid; „Hij is een groot Koning boven alle goden", boven al het zichtbare en onzichtbare.
Vers 4. „In Wiens baud de diepste plaatsen der aarde zijn!" Men moge dus zeggen : Als gij Zijnen Naam belijdt, dan krijgt gij dat en dat niet! — gij, duivel, vermoogt evenwel niets: alles is Zijn! — de zee, Hij heeft ze gemaakt, „en Zijne handen hebben bet droge geformeerd!" — Maar wie gelooft deze prediking? (Jes. 53.) Wat heeft dan de mensch in zijne hand? hoe komt het toch, dat het er bij menigeen uitziet, alsof het van vleesch en bloed komt? — Dewijl echter alles in 's Heeren hand is, kan Hij Zijne armen en ellendigen zeer wel voedeD, kleeden en tot eere brengen. Hij heeft het in Zijne hand Op aarde kan zich niets roeren of bewegen zonder Zijnen wil.
Yers 6. „Laat ons knielen voor den Heere, Die ons gemaakt heeft." Zijn wij Zijn maaksel, dan weet Hij, wat wij zijn; dan zal Hij ons ook tot heerlijkheid brengen. Heeft Hij ons gemaakt zonder ons, dan zal Hij ons ook zalig maken zonder ons. Niet geknield voor den duivel, voor vleesch en bloed, — neen, des Heeren Jesus' wil zal bestaan, en dan gaat het goed. Buig u niet voor duivel en wereld, verwacht van den Heere uw heil.
Vers 7. „Hij is onze God", daarom kunnen wij alle afgoden wel uitlachen, en behoeven wij niet voor hen te buigen. Wij armen en ellendigen „zijn het volk Zijner weide", — dat zal Hij wel verzorgen. — Gij schapen Mijner weide — zegt God — zijt menschen, en als menschen heb Ik Mij uwer ontfermd, en en nu hoort: Ik ben uw God! Zoo volgt hier dan: „Heden, zoo g i j Z i j n e s t e m m e h o o r t ! " Daar hebben wij de woorden, die Paulus aanhaalt.
Hoe zijt gij heden? Heilig, rechtvaardig, volmaakt? Dan hebt gij den Heere niet noodig! — Er is een dag der beslissing, dat heeft David gezegd, dat heeft "de Heilige Geest gezegd, duizend jaar vóór Christus geboorte, — en zoo wordt het niet weder gezegd, waarom Paulus, zich bij Psalm 95 aansluitende, schrijft: „Daarom, gelijk de Heilige Geest zegt: H e d e n " . - Nog eens: hoe zijt gij? vol zonde en schuld? leeft dit in uw bewustzijn: Als God met mij in het gericht treedt, kan ik op duizend niet één antwoorden? Voor God is er maar ééne gerechtigheid: Christus in geloof vast te houden.
Er is echter voor en na een „heden", gij gevoelt u dan in ketenen en banden, en dan komt — gave God, dat zij kwame, — de verzuchting: „Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods!" — Dat is dan het „heden" des Heiligen Geestes, als wij geheel verloren, reddeloos verloren zijn, niets meer hebben om ons vast te houden, als ons alles uit de handen geslagen is. Het heden des Heiligen Geestes komt tot ieder mensch.
„Zoo gij Zijne stem hoort", — wat voor stem? Deze: „Efraïm! wat heb Ik meer met de afgoden te doen?" (Hos. 14: 9.) De stem : „Gij zijt om niet verkocht, gij zult ook zonder geld gelost worden!" — „Bergen zullen wijken en heuvelen wankelen, maar Mijne goedertierenheid zal van u niet wijken, en het Verbond Mijns vredes zal niet wankelen!" — Men moge zooveel zonden hebben als haren op het hoofd, — men moge sidderen en ineenkrimpen van louter smart en angst der hel, — er is vergeving en verlossing. Al uwe schulden, al uwe zonden kunnen u toch niet buiten den hemel sluiten, want de Heere zegt het.
Wanneer gij de stem gehoord hebt, hoort, hooren zult en wilt, ligt het dan niet in het hart: Alles, wat de Heere gezegd heeft, zullen wij doen ? Wij willen geloovig zjjn, het verkeerde afleggen, morgen ons bekeeren, — „ja, maar ik mag toch zóó niet komen, als ik ben! als ik eerst dat en dat zal gedaan hebben, dan zal ik komen", — maar daarmee toont men juist, dat men 's Heeren stem niet wil hooren ! Als gij heden Zijne stem hoort, o mensch, wat doet gij dan ? Heden is het met u eene afgesneden zaak, — één van tweeën: Christus geheel, óf niet! — van de zonden maakt gij u niet los! O mensch, er is geene vezel aan u, of zij is goddeloos en gruwelijk. Voor Gods rechterstoel is alles, wat uit den mensch voortkomt, zelfs wat hij heilig waant, niets dan zonde, en de stem zegt wederom: Geef u aan Mij over, zooals gij zijt! - Dat is des Heeren stem.
„ V e r h a r d t uwe h a r t e n n i e t . " Wat is dat, „het hart verharden" ? Dat is, dat men zichzelven handhaaft en handhaven wil, dat men voor Hem staat en zegt: Ik ben geloovig, heilig, ik ben toch niet, zooals Gij het U voorstelt, en als ik sterf, kom ik in den hemel! Intusschen, hoe gedraagt gij u ? Vroom en heilig zijn, — ten minste wat daarvoor doorgaat, — dat kan ieder wel; maar belijden, dat men door en door goddeloos is, dat kan men niet, tenzij door den Heiligen Geest.
Zoo wordt het hart verhard, als men de liefde tot de wereld en de liefde tot Christus wil vereenigen, Belial en God te gelijk wil dienen, en daarbij in zijne bekommernis blijft zitten, en van Mozes, van de Wet zijne zaligheid verwacht, en langs dezen weg hoopt, eenmaal tot de zaligheid te geraken.
Geeft men aan eenen bedelaar eene parel, dan wordt hij op eeng rijk, maar werpt hij ze weg, omdat hij liever een bedelaar is dan een rijk man, dan verhardt hij zijn hart.
Maar ziet, welk een dierbaar Evangelie, dat ons het hoogste Goed wil deelachtig maken! Sla eenen blik in het hart van den almaehtigen God, van den Heere Jesus, van den Heiligen Geest. „Heden, heden, zoo gij Zijne stem hoort!" Wat zegt de stem ? Ook heden roept zij: Niets is er, en nochtans is er alles, want Ik — zegt God — ben hier, Ik, de Heere!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 maart 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen, HOOFDSTUK 3 : 7 en 8.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 maart 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's