Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over de genoegdoening van Christus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over de genoegdoening van Christus

5. Overdenking van Eomeinen 3 : 24 en 25b

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

E n worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijne genade, door de verlossing, die in Christus Jeans is, Welken God voorgesteld heeft tot eene verzoening, door het geloof in Zijn bloed."

In het voorgaande is uiteengezet, dat wij over onze zonde niet maar kunnen heenstappen en zóó in den hemel komen. Wij achten ze wel is waar dikwijls voor niets, voor een klein steentje, waarover wij bij eenige voorzichtigheid heenkomen, maar inderdaad is zij een groote berg, eene scherpe klip, waarover wij niet kunnen heen klimmen, of een afgrond, waarin wij voorzeker nederstorten. God kan ons de zonden niet vergeven, tenzij wij eene lossing hebben, eene genoegdoening, die eeuwiglijk geldt; en dus is en blijft Gods zwaar en vreeselijk oordeel, dood en eeuwige vervloeking en verdoemenis over ons, als deze lossing niet betaald wordt. En wat kan de mensch geven tot lossing van zijne ziel? Hoe kan hij betalen? Het is hem totaal onmogelijk. Hij is een zondaar, — hoe kan hij Gode eene reine offerande brengen, hoe kan hij aan de Wet de eer geven, daar hij ze zelfs in zijne beste werken schendt ? Hoe kan hij dat vreeselijk oordeel Gods dragen, hij, die den dood is onderworpen, een schepsel is, en niet de Schepper?
Maar laat ons thans, nu het ons duidelijk is, dat wij eene eeuwige genoegdoening moeten brengen, overgaan tot de vraag, wie deze genoegdoening brengt.
De Apostel Paulus zegt in Rom. 3, dat de rechtvaardigheid Gods geopenbaard is uit het geloof van Jesus Christus tot allen en over allen, die in Hem gelooven (Vs. 21 en 22), die geene eigene werken brengen, en ook nadat zij verlost zijn, in Christus gelooven, en niet meenen, dat zij aan het werk van Christus nog iets moeten toevoegen, maar die aan den grond blijven en Christus hunne gerechtigheid laten zijn. Want wij kunnen Gode niets brengen, dewijl wij de heerlijkheid Gods, het beeld Gods, Zijne heerlijkheid en rechtvaardigheid derven (Ys. 23). „E.n w o r d e n " , zoo gaat de Apostel voort, „om n i e t ger e c h t v a a r d i g d , u i t Z i j n e g e n a d e , door de v e r l o s - s i n g , d i e in C h r i s t u s J e s u s is, W e l k e n God voorg e s t e l d h e e f t t o t e e n e v e r z o e n i n g , door het geloof i n Z i j n b l o e d " (Vs. 24 en 25»),
Naar aanleiding van laatstgenoemde woorden wenschen wij de navolgende punten nader te overwegen: 1. de waarachtige genoegdoening voor onze zonden is ons van God gegeven in Christus Jesus; 2. zij is onze verlossing; 3. door haar worden wij om niet gerechtvaardigd uit Gods genade.
Vooreerst dus: de w a a r a c h t i g e g e n o e g d o e n i n g voor o n z e z o n d e n is o n s van God g e g e v e n in C h r i s t us J e s u s . Dit zegt ons de Apostel in de woorden: „ W e l k e n ", nml. Christus Jesus, „God v o o r g e s t e l d h e e f t t o t e e ne v e r z o e n i n g , d o o r h e t g e l o o f in Z i j n b l o e d ".
God heeft Christus Jesus voorgesteld, nml. aan Zichzelven en den volke. Hij heeft dat volk van zondaren en goddeloozen voor Zich gehad, en ze gezien in hun verderf en verdoemenis reeds van eeuwigheid, en nu heeft Hij Zijnen geliefden Zoon verordend, om tusschen Hem en het volk in te staan, opdat Hij voor hen verzoening zou doen. En de Zoon heeft het werk, dat de Vader Hem opgedragen heeft, uitgevoerd. Dit hebben de Vader en de Zoon uit louter liefde en ontferming gedaan, door niets daartoe genoopt, want wij hebben alles verbeurd, en staan voor het Aangezicht Gods met gebonden handen, als misdadigers. Zoo zien wij, hoe de Heere Jesus van den Vader tot eenen Borg voorgesteld wordt. Niemand zal zich voor misdadigers borg stellen, tenzij uit louter liefde en toegenegenheid; want hij loopt gevaar, zijn vermogen of zelfs zijn leven te verliezen.
Maar laat ons er hier op letten, in welken staat wij ons bevinden. Wij hebben hier te denken aan een geheel volk, aan vele duizenden, die niet betalen kunnen, en die met hunne werken te schande zijn geworden. „Wie is hij, die met zijn hart borg worde, om tot Mij te geraken? spreekt de Heere."
(Jer. 30 : '2ti>). Niemand kan hot, alleen Jesus, de Koning Israëls.
God heeft Christus Jesus gesteld tot eene verzoening. Volgens de kantteekenaars van onzen Bijbel en alle goede uitleggers wil dat zeggen: tot een verzoendeksel of genadetroon, welken de ouden gewoonlijk slechts „de verzoening" noemden. Hier worden wij aan het gereedschap van den tabernakel herinnerd. In het heilige der heiligen of de binnenste kamer van den tabernakel stond nml. de ark des Verbonds, d. i. eene kist van sittimhout, waarin de tafelen der Wet lagen. Deze ark beteekent Christus, zooals Ilij op aarde gekomen is, ons vleesch en bloed aangenomen heeft. IIet deksel op deze ark was ook van sittimhout, maar met louter goud overtrokken. Het bedekte de Wet, die tegen de zonden des volks om genoegdoening riep. Boven dit deksel waren de cherubs, die het werk van Christus, de verzoening, voorstelden. Hier, tusschen de cherubs of op het verzoendeksel, wilde de Ileere wonen; Hij zou er niet hebben willen wonen, als er geene verzoening was gevonden.
Tot zulk een verzoendeksel of genadetroon heeft God Zijnen Zoon gemaakt, en waar Ilij verzoening gevonden heeft, daar wilde God wonen en het verzoende volk Zijn volk noemen en Zichzelven hunnen God.
IIet verzoendeksel kon echter de aanklacht der Wet niet bedekken of verzoenen, tenzij door het geloof en met het bloed der offerande. Zoo kan ook Christus geen Verzoener zijn, tenzij door het geloof in Zijn bloed. De Apostel zegt: „Welken God voorgesteld heeft tot eene verzoening, door het g e l o o f in Z i j n bloed."
Wat beteekenen de woorden: „in Z i j n b l o e d "?
De Apostel ziet op den grooten verzoendag der Israëlieten. De priester Aaron (Lev. 15) moest met het bloed van den eenen bok en van den var het verzoendeksel zevenmaal besprengen. Waarom met bloed? Daarom, dat wij ons leven verbeurd hebben. Al hebben wij nog zoo geringe zonde gedaan, al achten wij ze slechts als een haar of speldeknop, — wij hebben gezondigd tegen den Ileere, wij zijn moordenaars, want wij hebben getoond, dat wij geneigd zijn, God en onzen naaste te haten. Ons leven hebben wij verbeurd, wij zijn waardig, dat het ons terstond ontnomen worde.
Zal er nu verzoening plaats hebben, zoo moet een rein lam voor ons worden geslacht en het bloed geheel uitgestort worden op het altaar. Op dat reine offerdier moest men zijne zonden leggen. Zoo was het dan belast met onze zonden (Jes. 53). Alzóó nu heeft Christus Zich laten slachten, en Zijn bloed is uitgestort. „Want de ziel van het vleesch", zegt God, „is in het bloed; daarom heb Ik het u op het altaar gegeven, om over uwe zielen verzoening te doen: want het is het bloed, dat voor de ziel verzoening zal doen" (Lev. 17 : 11). Zoo heeft de Ileere Zijn bloed gegeven, en daarin Zijn leven, om aan de Wet, die onzer aller dood eischt, te voldoen. En gelijk Aaron het verzoendeksel daarmede besprengde, alzoo heeft Christus als de rechte Verzoener Zich zevenmaal besprengd, om alle zonde, die Hem toegerekend was, af te wasschen, in de zevenvoudige werking des Heiligen Geestes. Zoo is Hij in den hemel ingegaan, in het binnenste heiligdom, om eeuwiglijk voor God te staan, en opdat God in Hem Zijne genade verleene aan allen, die Hij uitverkoren heeft, en die zichzelven niet kunnen verzoenen. Wij zijn in het gericht betrokken, I l i j neemt het gericht weg.
Dit alles deed H[j door het geloof. Dat is een diep geheim, dat slechts weinigen verstaan. De Heere Jesus moest gelooven, en geloofde ook. Gelooven is: de belofte vasthouden, al ziet men ook niets; God de eer geven, al wordt men ook te schande; „ja" zeggen op datgene wat God zegt, al gaat het ook in de diepten der hel in. Men meent gewoonlijk, dat gelooven een gerustelijk voor waar houden is, waarbij de bestrijding ophoudt of ons niet deert. Maar het ware gelooven is juist een vast staan op de belofte, waar alles, zelfs ons eigen gevoel, ons bestrijdt. Zulk gelooven was bij den Heere Jesus. Op Hem waren al onze zonden gelegd. Toen Hij Zich nu ten offer bracht, zag Hij niets dan onze zonden, toorn Gods, angst, dood, verdoemenis; door dat alles moest Hij Zich heenworstelen, vasthoudende, dat de Vader Hem verhooren zou en Zijne offerande aannemen; dat had Hem de Vader beloofd, en daarbij bleef Hij. Zóó geloofde Ilij en gaf Gode de eer. Hij deed dit door eeuwigen Heiligen Geest. Dit was bij het verzoendeksel afgeschaduwd door het goud en den krans, die het deksel omgaf en geen einde had.
Zoo was dan de verzoening volbracht. Door wien? Door den Zoon Gods, waarachtig God; door eenen mindere kon het niet. Alleen Hij heeft de macht over den dood, en Hij alleen is heilig en rechtvaardig. Hij heeft de straf gedragen, die ons den vrede aanbrengt.
i j als de v e r z o e n i n g of bedekking, met Zijn losgeld, met Zijn bloed en met Zijn geloof, i s nu onze v e r l o s s i ng of lossing.
Hij is als het ware de genadetroon zelf. In Hem ziet God geene zonde meer aan; alle ongerechtigheid, ook onze erfzonde is uitgedelgd; zij komt niet in rekening. In rekening komt alleen Christus met Zijn geloof en Zijn bloed, met de reinheid Zijner handen en met Zijne overgave voor degenen, die onrein van hart en wandel zijn. Hij Zelf is zoo de losprijs voor onze zielen, Hij Zelf, geen mindere trekt Zich onze ellende, onze verdoemenis aan. Wie in Hem is, aan Hem toebehoort, die wordt in het gericht niet meer betrokken. Al wordt hij nog zoo zeer aangevochten, — voor God is geene zonde van hem overgebleven, alles is betaald. Want met Zijn geloof en Zijn bloed heeft de Heere Jesus aan alle eischen der Wet voor ons voldaan. Wat is de gehoorzaamheid aan de Wet anders dan het geloof in God? Door het geloof had Hij God tot Zijnen God, en hield Zich aan Zijne belofte; door het geloof beminde Hij God en den naaste, en Hij deed alles, wat Hem de Vader had opgedragen.
Dit geloof juist hebben wij niet, wij hebben het in het paradijs prijsgegeven, en verkrijgen het eerst door de toepassing der verzoening van Christus. Dit zien wij toch overal, dat wij het geloof niet hebben, dat wij slechts vertrouwen op onszelven en op aardsche goederen hebben. Wie houdt stand en ziet op God in aanvechting en verlegenheid? Zelfs een Abraham struikelde, toen hij vreesde, dat de Egyptenaren hem dooden zouden. Het is de Heere Jesus alleen, Die in het geloof volhardt, en door Zijn geloof de zonde niet doet, maar de Wet vervult. En door Zijn bloed draagt Hij al onze ongerechtigheden en onze schuld. Als de Zoon Gods Zijn leven geeft, dan zwijgt de Wet, de duivel wordt door eenen Sterkere gebonden ; de dood is overwonnen met éénen slag. Waaronder wij dus eeuwig moesten zuchten, dat is door Hem gedragen.
Zoo is er dan geene andere verlossing en behoudenis in de gansche wereld. Vraag aan de wereld, of zij uwe ziel behoudt; zij zal u antwoorden: Wat gaat ons dat aan ? Vraag aan de wijzen der wereld, — zij zullen u alle mogelijke wijsheid voorstellen, maar zijn ten einde raad bij de vraag: hoe uw geweten gestild wordt, hoe uwe zonden, die gij voor God hebt, uitgedelgd en verzoend worden in gerechtigheid. Vraag aan de vromen dezer wereld, — ook zij weten geenen raad, want als gij hunnen raad hebt opgevolgd en u vroom gemaakt en u eenen grooten naam verworven hebt, zoo is uwe zonde voor God toch nog niet uitgedelgd. Daarom blijft alleen over de verlossing, die in Christus Jesus is, de eeuwig geldende genoegdoening van Jesus Christus. En dat zij de waarachtige verlossing is, blijkt uit hare vrucht: de rechtvaardiging.
D o o r d e z e v e r l o s s i n g w o r d e n wij om n i e t ger e c h t v a a r d i g d u i t G o d s g e n a d e.
Dewijl zulk een losprijs gevonden is, zal God Zijn volk niet meer beschuldigen en veroordeelen. Tegenover den rechterstoel staat een andere stoel, de troon der genade, Jesus Christus. Alle goddeloozen, alle zondaars moeten voor den rechterstoel verschijnen en ontvangen hetgeen zij verdiend hebben: eeuwige verdoemenis. Maar nu laat de Heere uitroepen: „Daar heb Ik ook Mijnen genadetroon opgericht, waar men niet meer verdoemd zal worden, maar om niet gerechtvaardigd door Mijne genade. Deze genadetroon berust op de offerande en genoegdoening van Jesus Christus. Dezen zie Ik aan, en als Ik Hem aanzie, kan Ik u niet meer schuldig verklaren, maar moet u rechtvaardig spreken, al is het, dat gij geen enkel goed werk verricht hebt!"
Dit laat de Heere verkondigen. Wie nu arm, versaagd en moedeloos is, wie niets dan schulden en zonden heeft, wien de getuigenis des Heiligen Geestes wakkergeschud heeft, zoodat hij ziet, hoe in hem alles een modderpoel van zonden is, dat hij zich nooit van zijne onreinheid wasschen, voor zijne zonden niet betalen kan, voor dien zal het een troost zijn te vernemen: „Gij wordt om niet gerechtvaardigd, uwe zonden zijn u vergeven. Er is voor u verzoening gevonden. Het losgeld is door Jesus Christus betaald!" Hoe juicht het hart, dat nog zoo even benauwd was! hoe springen de voeten dergenen, die van de geboorte af lam zijn geweest! men roep het u i t : „Ik was dood, en ziet, ik ben levend geworden; ik was verloren, en ik ben wedergevonden door mijnen God. Dit heb niet i k gedaan, maar de Heere, gelijk geschreven is: „Wij dwaalden allen als schapen,.. . maar de Heere heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen".
O gij menschenkinderen, die nog zoo verre staat, en die u zelf rechtvaardigt, — u w e rechtvaardiging is niets, waarin zij ook bestaan moge. Gij maakt uwe zonde klein, zeggende: „Zij heeft niets te beteekenen!" Weet gij dat? Voor God is zij des te grooter, hoe kleiner gij ze maakt. Of gij zegt: „Ik ben wel een zondaar, maar zoo erg boos en verkeerd ben ik niet. Ik kan nog goede gedachten hebben". Zoo wilt gij met uwe eigene goedheid uwe boosheid bedekken, en dat doet gij om slechts in uwen zondeslaap voort te gaan; het is u zoet, zonder God en zonder Zijne heilige Wet te leven. Ziet gij dan niet, dat gij daarmede volstrekt niet voor God kunt komen? Geene enkele zonde kunt gij bedekken. De Wet klaagt u aan, — de beenderen der armen, die gij gebroken hebt, klagen u aan, gij geldgierigen, — de tranen uwer moeders klagen u aan, gij jongelieden, — als gij u zelf rechtvaardigt. Daarom komt gij te staan voor den rechterstoel Gods. Gij hebt daar alleen uwe zonden, want gij hebt het versmaad, van Christus te hooien. De rechterstoel verdoemt u, en gij kunt u op niets anders beroepen. Wee, wee u, als gij daar eens moet verschijnen.
O, komt toch tot Zijne genade, tot den genadetroon, die Jesus Christus is. Komt toch lieden, daar het nog tijd is, eer de dood komt. Verzuimt uwe bekeering niet. Verloren zijt gij, als gij niet komt, eeuwig verloren. Toen de rijke jongeling van den Heere Jesus wegging, wat had hij ? het bewustzijn, dat hij braaf en vroom was, en toch moest hij den hemel missen, want hij versmaadde den eenigen weg der zaligheid.
„Hoe zal ik toch komen F" vraagt er iemand. Kom met uwe zonden, kom tot den Heere Jesus met de bekentenis: „Ik kan mijne zonden niet bedekken, ik kan ze ook niet van mij afwasschen", en met de bede: „Ach, wasch Gij ze af met Uw dierbaar bloed, geef Gij mij Uwe gerechtigheid; want met iets anders kan ik voor God niet komen". En waar die vraag werkelijk in ernst gedaan wordt, daar zal ook het antwoord gevonden worden. Maar wachten wij ons, om deze vraag te doen alleen opdat wij in onze traagheid op den droesem onzer zonden zouden blijven zitten. Dit is niet uit den Heiligen (feest, maar uit den duivel. De Heilige Geest werkt het ware geloof, verbindt met Christus, Die den Geest des geloofs verworven heeft, en wekt het verlangen, om besprengd, gereinigd en verlost te worden door het bloed van Christus.
Waar Hij dus werkt, daar wordt men een arm zondaar, men wordt vermoeid en belast, de eigene krachten houden op, men draagt zijne zonden, men kan ze niet afwerpen, men kan ook niet meer met de zondaars meedoen. Men is verloren. Daar is het Gods ontferming, die het harte toeroept: O gij vermoeide en belaste, die u doodmartelt, om aan de Wet te voldoen, gij kunt het niet. Hier is de genadetroon Jesus Christus, door God u gegeven en u voorgesteld, leg uwe zonden bij Hem neêr, en daar is de zevenvoudige besprenging. God zweert: „Uwe zonden zijn u vergeven".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 juli 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Over de genoegdoening van Christus

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 juli 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's