Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen, HOOFDSTUK 7 : 1 1 — 1 5 .

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen, HOOFDSTUK 7 : 1 1 — 1 5 .

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vers 11. „ I n d i e n dan nu de v o l k o m e n h e i d door h e t l e v i e t i s c h e p r i e s t e r s c h a p w a r e , (want o n d er h e t z e l v e h e e f t het volk de W e t o n t v a n g e n ) , wat nood was h e t n o g , d a t een a n d e r P r i e s t e r n a a r de o r d e n i n g van M e l c h i z e d e k zou o p s t a a n , en die n i e t zou g e z e g d w o r d e n te z i j n n a a r de o r d e n i ng v a n Aiiron?"
Wat bedoelt de Apostel hier met „ v o l k o m e n h e i d " of voleinding? Dat wij volkomen, voleindigd voor God staan, zoodat de Wet niets meer tegen ons heeft, dat wij dus voor God geenen toorn, geenen vloek meer te wachten hebben, maar zóó voor God staan, dat wij Hem aangenaam en welgevallig zijn. Zoodanige volkomenheid erlangen wij öf door de wet, of door de genade. In het laatste geval wordt ons de gerechtigheid toegerekend en geschonken, zoodat wij voor God volkomen en voleindigd, ja ofschoon in onszelven hoogst onvolkomen en als zondaar niets beteekenende, nochtans voor God rechtvaardig zijn. In het eerste geval kan zij ons niet toegerekend worden, maar moet alles naar verdienste gaan, zoodat wij voor het werk loon ontvangen, zoodat God ons voor het werk den loon geeft. Dan mag echter aan het werk ook niets ontbreken, het moet alles volkomen zjjn.
Volkomen, voleindigd, heilig en rechtvaardig worden, dat geschiedt in eenen dienst, in eenen godsdienst. Nu heeft God het levietische priesterschap gegeven. Er was een hoogepriester, een dienst, offeranden, reiniging; men bracht bokken en kalveren ten offer, reinigde zich met het water der afzondering, gemaakt met de asch der roode vaars, enz. De volkomenheid was er voor eenen ieder, die met werken omging en zeide: „ik heb gezondigd, en heb daarvoor Gode eenen bok gebracht; ik ben onrein, maar ik heb naar de Wet gedaan, en nu staat de zaak bij God goed". Dat was echter eene ingebeelde volkomenheid, die hoogstens eenige minuten kon standhouden. Er kwamen weldra nieuwe overtredingen, zocdat men spoedig gevoelde, dat de volkomenheid niet in de offerande lag. Daar kwam nog iets bij, dat de zaak nog erger maakte. Wanneer men Gode een lam bracht en dacht: „daarmee is God tevreden", dan is het niet noodig te zeggen, dat men het beste lam voor zich behield, en God den Heere voor eenen duivel hield.
De Christenen of geloovigen, aan wie de Apostel dezen Brief schreef, hadden het Evangelie der genade van Jesus Christus ontvangen, maar hingen toch met hun hart nog aan het levietische priesterschap. Dat had God toch ingesteld, en dus moest het Gode aangenaam zijn. Zij hielden aan half genade en half werk vast, en meenden, dat men God daarmee dienen kon. „Dat schijnt toch gevaarlijk: gansch en al zondaar te zijn, en zich dan aan de genade te houden," — zóó dachten zij, en verder: „wij willen gelooven, wat ons de Apostel zegt, maar dat andere, wat er van het priesterschap staat, daar moeten wij toch ook wat van meebrengen!" Gij weet, dat het levietische priesterschap slechts eene schaduw van Christus was. Dat konden echter toen de geloovigen niet zoo gemakkelijk inzien, en wat het levietische priesterschap in zijnen dienst aangaat, is ons toch ook niet alles zoo duidelijk. Nu hebben wij ons de vraag te stellen: zoek ook i k de volkomenheid in het levietische priesterschap? Een ieder steke zijne hand in eigen boezem! Het levietische priesterschap heeft naar den naam opgehouden, maar wat de zaak, wat de beteekenis aangaat, is het er nog. Het is dit: alle mogelijke werk, om zich zelf te handhaven, opdat God aan eenen mensch niets te berispen hebbe. IIet is deze gezindheid: „ik heb verkeerd gedaan, de zaak is bij mij niet in orde, — welnu, kan ik ze met eenige guldens niet goedmaken? ik zal toch mijn best doen, om te bewijzen, dat ik toch een vroom man ben!" Zoo zit do mensch dus altijd in het werk. „Hoe moet ik zijn", denkt hij, „om voor God goed te zijn,? Ik moet zoo en zoo veel gebeden doen; al wat er in het hart is, moet uitgedreven worden; ik moet eerst zóó en zóó gezind zijn, dit en dat gedaan hebben, en als ik dat goed zal gedaan hebben, zal ik voor God goed zijn; — zooals ik nu ben, gaat het niet '. Dat is het levietische priesterdom. Daarbij is dus het goed-zijn een werk, dat men zelf volbrengt; alles moet zóó rein zijn, dat er geen smetje op te vinden is, en — men laat toch in de hoeken het vuil zitten. Het gaat maar om het eigen „ik". Men denkt: God heeft gezegd: „gij zult dat en dat doen", welnu, ik heb het gedaan, en ben dus met God in het reine. Men weet echter niet, dat men met deze gezindheid God onuitsprekelijk kwelt-
VVilt gij u niet verootmoedigen, o mensch, voor God ? niet tevreden zijn met uwen Sabbat? Dat is het toch, wat God wil. God zegt: „gij zjjt een zondaar", en gij wilt toch nog iets zijn? Wilt gij niet tevreden zijn met uwen stand, wanneer God zegt: „ziedaar uwe plaats"? Is het niet God kwellen, als men zegt: „Heere God, ik zal het U anders bewijzen"? Zoo is het altijd werk. Wat is werk? God de Heere moet de knecht zijn, en de mensch, de knecht, moet op den stoel van den Meester. Dat is werk. De liefde is er niet; altijd is het het eigen „ik".
Het is goed, de hand in eigen boezem te steken! O, wij hebben zulk een rustig en zalig leven, wanneer wij in gedachten houden, dat wij minder zijn dan een stofje. Als God op het werk wil zien, dan is in allen de dood. Wij hebben zulk een zalig leven, wanneer wij van harte gelooven, dat wij niets zijn, en dat alles daarin bestaat, dat er Een is, Die aan het kruis alles heeft tot stand gebracht. Een rustig leven hebben wij, wanneer wij ons begeven in het groote armenhuis, en daar eten van onzen Heere God. Maar waar wij zonden moeten hebben, daar willen wij geene zonden hebben, en waar ons ontdekt wordt, dat wij zonden hebben, daar wordt de vijandschap gaande. IIet bloed des Heeren reinigt van alle z o n d e n , niet van heiligheid. De Heere is een Heelmeester der k r a n k e n.
Dat door het l e v i e t s c h e p r i e s t e r s c h a p de volk o m e n h e i d niet was, dat leert de ervaring. Wanneer men alle werken gedaan heeft, dan komt men tot de ervaring, dat de volkomenheid door dit priesterschap niet is. God heeft intusschen voor de armen en ellendigen wat anders bereid. Er is een a n d e r P r i e s t e r o p g e t r e d e n , die n a a r de o r d e n i n g van M e l c h i z e d e k is, en daarom zegt de Apostel: „en die niet zou gezegd worden te z i jn n a a r de o r d e n i n g van A a r o n " . Wanneer ik van dezen of genen priester iets vernomen heb, dan kan dat wel goed zijn, maar kan God niets beters geven? De priester heeft wel iets gezegd van de zaligheid, maar de werken hebben mij niet geholpen; wellicht komt er een, die mij nog meer zegt. Indien de volkomenheid door het levietsche priesterschap was, dan zou God in allen gevalle kunnen zeggen: „Ik zal u eenen anderen geven, die u wat beters zegt, wat voor werken gij hebt te brengen". Zóó spreekt God echter niet, maar Hij spreekt van eenen Priester naar de ordening van Melchizedek.
Wat volgt daaruit, dat er een ander Priester komt? Dat de Wet eene geheel andere richting krijgt. Daarom laat de Apostel volgen (Vs. 12): „ W a n t het p r i e s t e r s c h a p vera n d e r d z i j n d e , zoo g e s c h i e d t er ook n o o d z a k e l i jk v e r a n d e r i n g der Wet".
Het priesterschap is veranderd in dien zin, dat het verplaatst is. Het geheel heeft eene andere plaats gekregen, wil de Apostel zeggen. Het Joodsche volk werd door de Wet verplicht zich aan het levietische priesterschap te houden. Zoolang ik mij daarin bevind, word ik door de Wet daartoe verplicht; wanneer ik daarnaar niet handel, dan ben ik een rebel. Is het priesterschap verplaatst, dan houdt de verplichting ook op. Aaron is dood en begraven; er is echter een Ander gekomen, Die zijne kleèren heeft aangetrokken, en Die leeft in eeuwigheid. Het slachten der bokken en de reinigingen hebben opgehouden, het priesterschap, de Wet is verplaatst; er is nu een ander Priester, Die laat Zich slachten, — een ander Offer, dat is Christus. Het offer, de reiniging, de hoogepriester is uit den tempel weggenomen en gezet ter Rechterhand Gods, is gezet en staat op Golgotha. Dat leert de Apostel, opdat de geloovigen zullen gelooven, dat ook zij verplaatst zijn. Zij meenden destijds nog altijd, dat als men de Wet van Mozes niet hield, men niet zalig zou worden. Nu leert de Apostel, dat de geheele zaak verplaatst is; alle werken, die een mensch moet doen, staan gereed aan het kruis en in de opstanding van Jesus Christus.
Dat het hoogepriesterschap verplaatst is en dus ook de Wet, volgt uit Vers 13: „ W a n t H i j , op W i e n deze d i n g en g e z e g d w o r d e n , b e h o o r t tot eenen a n d e r e n stam", nml. den stam van Juda, gelijk Jakob voorzegd heeft Gen. 49: 10, „van w e l k e n (stam) n i e m a n d z i c h " wettelijk „tot het a l t a a r begeven heeft". Koning Uzzia heeft eens het altaar willen bedienen, en toen heeft God hem met melaatschheid geslagen. Niemand uit den stam van Juda heeft kunnen toetreden en de bediening van het altaar waarnemen.
Dat Ilij uit een ander geslacht is, zegt ons Vers 14: „Want het is o p e n b a a r , dat onze H e e r e u i t J u d a gesprot e n is; op w e l k e n stam Mozes n i e t s g e s p r o k en h e e f t van het p r i e s t e r s c h a p " . Het levietische priesterschap, Aaron, de wet is uw heer niet meer. Aaron mag zeggen, wat hij wil, gij behoeft hem niet te gehoorzamen. Hij mag toornen, zoo veel hij wil, en zeggen: „eerst van de zonde af, eerst werk!" — hier is een ander Priester, Die is onze Heer, IIem hebben wij te gehoorzamen. Hij heeft gezegd: „Komt tot Mij, Ik zal u rust geven! Ik ben uw Herder! — komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt!"
De Heilige Geest schrijft, dat onze H e e r uit Juda is gesproten. Hem hebben wij dus te gehoorzamen. En als mijn Heer nu alles voor mij bereid heeft, mag ik dan eenen ander gehoorzamen? kan ik dan twee heeren dienen? Als mijn Heer wil, dat ik zal rusten, en de ander zegt: „gij zult werken", — wien moet ik dan gehoorzamen? Als mijn Heer zegt: „wat hebt gij noodig ? — Ik zal het u geven", mag ik dan naar eenen ander gaan ?
Welk een machtige troost ligt er toch in Vers 14. Mozes heeft wel van dezen stam gesproken, maar daarbij niets anders bedoelende, dan door schaduwen Christus te verheerlijken. Naar de letter echter h e e f t Mozes op dezen stam niets g e s p r o k e n van het p r i e s t e r s c h a p . Mozes heeft niet gezegd, dat Juda, maar dat Levi dienst zou doen in het heiligdom.
Vers 15. „En dit is nog veel meer o p e n b a a r ", namelijk dat het levietische priesterschap de voleinding niet brengen kan, daar in den 110Uen Psalm beloofd is, dat „een a n d e r P r i e s t e r o p s t a a t , naar de g e l i j k e n i s van M e l c h i z e d e k " .
Dat is de hoofdzaak: alles staat nu op eene andere plaats; het priesterschap, de Wet, het offer is niet meer, waar het stond, maar alles staat nu daar, waar God het gezet heeft. Van Sinaï is alles weggenomen en op Golgotha gezet; en gelijk het priesterschap, zoo is ook de mensch verplaatst, opdat hij zich bekeere, zoodat hij met zijne zonden, geheel zooals hij is, om genade, reiniging, verzoening en werken naar Golgotha ga; want daar is de waarachtige Hoogepriester!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 september 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 10 Pagina's

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen, HOOFDSTUK 7 : 1 1 — 1 5 .

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 september 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 10 Pagina's