Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De weg des levens en de weg des verderfs.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De weg des levens en de weg des verderfs.

(Overdenking van Mattheüs 7 : 13 en 14.)

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Gaat in door de enge poort; want wijd is de poort, en breed is de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die door dezelve ingaan: want de poort is eng, en de weg is nauw, die tot het leven leidt, en weinigen zijn er, die denzelven vinden."

Er zijn slechts twee wegen voor den mensch: de weg des doods en die des levens; de weg der zonde en die der genade; de weg ten hemel en die ter helle. Op één dier wegen bevindt zich de mensch. Vrage zich ieder onzer in ernst af: Op welken weg bevind ik mij ? waarheen gaat het met mij ? — Och, dat wij ons niet op den weg des verderfs, maar op den weg der zaligheid mogen bevinden! — dat in onze ziel de bede gewekt zij: „Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart; beproef mij, en ken mijne gedachten! En zie, of bij mjj een schadelijke weg zij, en leid mij op den eeuwigen weg".
De Heere Jesus stelt ons duidelijk voor oogen, waarheen wij niet, en waarheen wij wel moeten gaan; Hij heeft ons, als onze hoogste Profeet en Leeraar, den rechten, den alleen zaligen weg volkomen geopenbaard. Wij vernemen dat o. a. uit de hierboven staande woorden van Matth. 7 : 13 en 14, waarin de Heere ons voorhoudt: 1° den weg des verderfs, 2" den weg des levens.
Hoe kwam de Heere Jesus er toe, om deze waarschuwende •woorden te spreken ?
De Farizeën en de Schriftgeleerden hadden den weg tot den hemel in zóóverre gemakkelijk voorgesteld, als zij Gods geboden krachteloos hadden gemaakt door hunne eigenwillige inzettingen en door hunne uitlegging van de Wet des Heeren, waarbij zij bleven staan bij de letter en niet doordrongen tot den geest.
De Heere Jesus stelde echter door Zijne geestelijke uitlegging van de Wet den weg als zóó nauw7 voor, dat daarbij wel iedereen de moed moest ontzinken, en men wel komen moest tot de vraag: „wie kan dan zalig worden? wie kan dan ingaan in het Koninkrijk Gods?" Daarom juist vermaant de Heere Jesus Zijne toehoorders, om toch door die enge poort Zijns Woords en Zijner leer in te gaan. Hij roept allen toe: Geeft acht, hoe gij staat, dat het u er om te doen zij, tot uwen verzoenden God en Vader te hebben Hem, Die alleen de macht heeft, om beide, ziel en lichaam, te verderven in de hel; ziet toe, dat gij er u zooveel moeite voor geeft, dat gij u de voeten en alle leden afhouwt en de oogen uitrukt, indien zij u op den goeden weg hinderen; want het is u beter als kreupele of als blinde in te gaan, dan met gezonde leden in de hel geworpen te worden.
De Heere Jesus stelt hier met nadruk voorop: „Gaat in d o o r de e n g e p o o r t " . Waarom? Omdat .„de p o o rt w i j d i s , die tot het v e r d e r f l e i d t " . Het moet ons te doen zijn om de e n g e poort; door de w i j d e poort komt men als vanzelf, door de e n g e komt men slechts met veel moeite; door de enge poort is het slechts een nauwlijks zalig worden; en indien de rechtvaardige nauwlijks zalig wordt, waar zal dan de goddelooze en de zondaar verschijnen? — „Gaat in!" zegt de Heer Jesus, en zóó sprekende geeft Hij ons te kennen, dat wij ons van nature niet op den rechten weg bevinden, — „gaat van den verkeerden weg af en door de enge poort in". De poort wordt hier voorgesteld als liggende aan het begin van den weg, en zoo is er dan een tijd in het leven, waarin de mensch ernst begint te maken met des Heeren woorden en geboden, en waarin hij met bezorgdheid er over denkt, hoe hij zalig zal worden, hoe hij voor Gods heilig Aangezicht zal kunnen bestaan, daar hij toch wel gevoelt, dat het zóó niet met hem kan blijven, als zijn einde ten minste in vrede zijn zal. En dat is dan de overgang van den dood tot bet leven. — Gaat nu in door deze enge poort, die poort, waardoor gij, zooals gij zijt, met al het uwe niet henen kunt; want wijd is de poort en breed is de weg, die tot het verderf leidt. Door de wijde poort kunnen zonden, kleino en groote, grove en fijne, heen. Men behoeft niets af te leggen; de gewaande, eigene gerechtigheden openen de poort; gemakkelijk vergeeft men zichzelven de zonden; allerlei beloften der zaligheid en des zegens past men valschelijk op zichzelven toe; zonder vreezen en beven gaat men door die wijde poort; want men is welovertuigd, dat men wel zalig zal worden. Dat men zich zou kunnen vergissen en zichzelf misleiden, komt niet in de gedachten op. Waarom ook zou dat in de gedachten opkomen ? Want men is in zijne gedachten toch immers voel beter dan andere menschen; men is in zijne schatting immers wedergeboren en bekeerd! Men heeft immers steeds zijn best gedaan? En de menschen achten en prijzen zoo iemand immers ook ? De poort is voor hem zoo wijd, zoo wijd, en het is voor hem immers zeker, dat zijn weg naar den hemel leidt? —
Ach! voor zóó iemand is er immers geen gebod, geene Wet Gods, waardoor hij in zijn binnenste wordt gekastijd; voor zóó iemand is er immers geen gebod, dat geestelijk oordeelt; het geweten slaapt, en als het wil wakker worden, dan geeft men het weer eenen slaapdrank in door allerlei eigengerechtige overleggingen, of door eenen gestolen troost! De zonde baart geene zorg aan zoo iemand; want bij bekommert er zich niet over, dat hij zal moeten openbaar worden voor eenen heiligen en rechtvaardigen God! Zóó komt hij door de wijde poort op den b r e e d e n weg! En die breede weg is recht naar den zin van den natuurlijken mensch. Men gevoelt zich daarop zoo gerust, zoo tehuis. Daar treft men geen kruis, geenen hinderpaal aan. Daar behoeft men niet te wikken en te wegen, waar men zijne voetstappen zal zetten. Daar heet het: „laat ons eten en drinken en vroolijk zijn; morgen sterven wij". Daar ontvangt men eere van de menschen en heeft men overal zijne vrienden. Van zonde, gerechtigheid en oordeel is daar geen sprake; want God is immers liefde, en met de zonde neemt Hij het zóó nauw niet. Op den breeden weg kan men loopen, zooals men wil, naar eigen keuze. Breed is de weg; breed en wijd is het geloof; met allerlei geloof kan men toe; men kan ook gelooven wat en wanneer men wil. Breed is de weg, en dus kan er alles op mede genomen worden, wat men gaarne hebben wil tot verzadiging van de begeerlijkheid der oogen en des vleosches. En die breede weg schijnt zeer heerlijk. Treurigheid over zonde en schuld, aanvechting en strijd worden er niet gekend; en met allerlei vrome wenschen en goede voornemens meent men alles in het reine te kunnen brengen.
Maar hoe heerlijk die breede weg ook schijne, de Heere Jesus zegt ons, dat hjj ten v e r d e r v e leidt. Verschrikkelijk! want wij menschen meenen, dat hjj ter zaligheid leidt. Dwaalt echter niet, God laat Zich niet bespotten. Indien men naar God, naar Zijn Woord, naar Zijnen wil niet vraagt; indien men niet verlangt naar de zaligheid in Christus Jesus; hoe zal men zich dan in den hemel gelukkig gevoelen? Indien de zonde, de wil des boozen, de onwaarheid, onze lust en ons leven blijft, zoo blijft de plaats des verderfs o n z e plaats. O, die breede weg, die weg van zelfbedrog, die weg van hoogmoed, van lust en liefde tot de zonde, die weg des ongeloofs loopt uit op het verderf, op eeuwig naberouw, eeuwige duisternis, eeuwige wanhoop, een eeuwig missen van vreugde en vrede! — Wie denkt daaraan echter in ernst? Want de Ileere Jesus Zelf zegt immers: „ V e l e n z i j n er, die door d e z e l v e i n g a a n " , nml. door de wijde poort en den breeden weg. Ja, velen zijn er, ofschoon de meesten denken, dat zij op den rechten weg zijn.
Zij behoeven dien breeden weg en die wijde poort niet te vinden; want zjj gaan daarin van nature, als vanzelf. De mensch vindt op dien breeden weg vele medereizigers; overal treft hij dezulken aan, die zich op dien weg, den weg des verderfs, bevinden, met dit onderscheid evenwel, dat hij denkt, dat alleen die andere menschen op den breeden weg zijn, maar hij zelf op den nauwen, den rechten weg.
De Heilige Schrift geeft ons duidelijk te verstaan, dat wij allen van nature op den breeden, den verderfelijken weg zijn !
O, dat wij onszelven beproeven, gelijk er geschreven staat (2 Cor. 13: 5): „Onderzoekt uzelven, of gij in het geloof zijt, beproeft uzelven!" — ja, oprechtelijk, opdat gij den breeden weg moogt verlaten en door de enge poort ingaan!
Laat ons in de tweede plaats het oog vestigen op den weg des levens. — Onze Heer en Heiland zegt: „ W a n t de poort i s e n g , en de weg is n a u w , d i e tot het l e v e n l e i d t, en w e i n i g e n z i j n er, d i e d e n z e l v e n v i n d e n . " Eng is de poort; die enge poort staat aan het begin van den nauwen weg. Die enge poort is do ingang tot het Koninkrijk Gods, waarbij het reeds terstond nauw luistert met Gods geboden. De Heilige Geest Zelf doet ons deze geboden recht grondig verstaan met toepassing op onszelven. De poort is eng. Wil men daardoor ingaan, zoo moet men zich diep bukken en verootmoedigd worden; men moet allen ballast der eigengerechtigheid en der ongerechtigheid verliezen; anders komt men door deze enge poort niet heen. Men ervaart het, hoe eng deze poort is; want elke zonde, de geringste afwijking van des Heeren Woord en gebod, hetzij met gedachten, woorden of werken, beneemt de vrijmoedigheid om toe te gaan tot den troon der genade. Dan is er geen troost, maar een gevoel van den toorn Gods, een gevoel van verwerping. Zóó is het gesteld met dengene, die ingaat door de enge poort. Wil men dus door die poort ingaan, zoo moet men hoe langer hoe meer zijne zonde en zijne ellende leeren kennen, om des te begeeriger te worden naar de vergeving van de zonden door Jesus Christus, en des te vuriger te bidden om de genade des Heiligen Geestes tot eene gestadige bekeering. Hoe enger nu de poort voor iemand is, hoe enger de Heilige Geest de poort voor iemand maakt, des te meer zoekt hij zijne zaligheid in Christus, des te aanhoudender neemt hij tot Christus de toevlucht, des te meer klemt zóó iemand zich vast aan des Heeren Jesus' woorden en beloften.
En gelijk nu de poort eng is, zoo is de weg n a u w , of zooals het eigenlijk in den grondtekst luidt: bedrukt, d. i. vol angst, nood, lijden en droefheid. De mensch is wel steeds geneigd, om zich dezen weg voor te stellen, alsof hij daarop allerlei ruimte zou vinden voor zijnen voet, ruimte van handelen naar eigen inzicht en lust, ruimte door allerlei voorspoed, ruimte voor zijn geloof, ruimte om in te gaan in de eeuwige zaligheid.
Maar zóó is het niet. De weg is nauw; men moet voorzichtig wandelen, anders is men in een oogenblik het rechte spoor bijster. De weg is nauw en voert door wildernissen, óók door diepe wateren; de weg is met doornen en distelen bezaaid, en ter zijde bevinden zich menigwerf afgronden en vele vijanden, die den reiziger noodlottig kunnen wezen. Die nauwe weg is dus moeilijk; met veel gevaren en hinderpalen heeft men er te worstelen, zoodat men wel menigwerf vraagt: „hoe kom ik er doorheen?" — Maar één ding is heerlijk: men heeft op den nauwen weg deze belofte: „Ik, de Heere, ben met u, ook sterk Ik u, ook ondersteun lk u met de Rechterhand Mijner gerechtigheid. Ik zal u raad geven, Mijn oog zal op u zijn; de Heere zal Zijne engelen bevelen, dat zij u bewaren in al uwe wegen".
Slapen en droomen kan men echter op dezen nauwen weg niet; veeleer zegt de Heere: „Waakt, waakt en bidt te allen tijde". Ook legt de Heere Zijnen kinderen eenen last op, opdat zij juist door dien last zouden wandelen in ootmoed en afhan kelijkheid, en niet in hoogmoed, inbeelding des harten en ondankbaarheid.
De nauwe weg is de weg des geloofs, waarbij men leeft als ziende den Onzienlijke, en wyaarbij men het in de zonde niet kan uithouden, daar zij den vrede der ziel rooft. Op den nauwen weg wordt men in zichzelven hoe langer hoe minder en nooddruftiger, maar zoodoende wordt Christus ons steeds meerder en rijker. Deze weg blijft nauw tot aan den dood, ja hij wordt hoe langer hoe nauwer; de waarachtige kennis van zichzelven wordt dieper, de smart over de zonde grooter; en waarlijk, voor het vleesch, voor den natuurlijken mensch heeft deze weg niets begeerlijks. Maar de genade des Heiligen Geestes, die den mensch voor zijne zonden en schulden, voor zijne diepe verdorvenheid de oogen opent, werkt toch een welbehagen in dezen nauwen weg, wanneer nu de mensch loert bedenken, waarheen deze weg leidt. De nauwe weg leidt namelijk tot het leven, gelijk de Heere Jesus betuigt. De Heere Zelf maakt de Zijnen verstandig, zóó, dat zij zien op het einde, het doel van den weg.
Dat einde, dat doel is zalig: het is het leven, het eeuwige leven, en — einde goed, alles goed! Door eene lichte verdrukking, die haastig voorbijgaat, wordt gewerkt een gansch zeer uitnemend gewicht van heerlijkheid. De voorsmaak van dat leven wordt reeds hierbeneden genoten, en wat geen oog gezien, en geen oor gehoord heeft, en in het hart des menschen niet was gekomen, dat heeft God bereid voor hen, die Hem op den nauwen weg hebben liefgehad : leven, onverderfelijk leven, vreugde, verzadiging van vreugde, liefelijkheden eeuwiglijk en altoos!
Nu zou men zoo zeggen : maar als dat zoo is, dan zullen er wel velen zijn, die dezen nauwen weg kiezen. Toch is dat niet zoo. De Heere Jesus zegt: „weinigen zijn er, die denzelven vinden", hier en daar één, twee, slechts enkelen. Hoe komt dat?
Ach! dat komt, wijl men den nauwen weg, den weg des geloofs, niet wil; men wil niet den weg der zelfverloochening, den weg, waarop het tegen vleesch en bloed ingaat. Zoo v e l en er op den breeden weg zijn, zoo w e i n i g e n zijn er op den nauwen. Bij den breeden weg heet het: „zij gaan door denzelven in"; men komt en gaat daarop als vanzelf, zonder moeite, maar van den nauwen weg, den weg ten leven, zegt onze Heiland: „weinigen vinden hem". Men moet soms lang zoeken, met veel moeite en inspanning, en het is eene gelukkige vondst, wanneer genade Gods ons tot de enge poort leidt, zoodat wij daardoor ingaan en komen op den nauwen weg.
Des Heeren Jesus' onderwijzing omtrent de wijde poort en den breeden weg, en omtrent de enge poort en den nauwen weg, brenge ons tot nadenken en verwekke in ons de vraag: „op welken weg bevind ik mij?" Indien wij waarlijk wijs zijn, dan zoeken wij, en zoeken juist zóó lang in het Woord des Heeren, totdat wij gevonden hebben die poort en dien weg, van welke het ons nooit berouwen zal, dat wij ze kozen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juni 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

De weg des levens en de weg des verderfs.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juni 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's