Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over de ware vrijheid.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over de ware vrijheid.

(Johannes 8 : 36.)

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Indien dan de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zoo zult gij waarlijk vrij zijn."

Wij herdenken weer de Kerkhervorming.
Wij mogen den God en Vader onzes Heeren Jesus Christus loven en prijzen, dat Hij ons in Zijne groote genade en ontferming verlost heeft van Rome's dienstbaarheid, ons vrijgemaakt heeft van een gezag, dat ons van God en Zijne gerechtigheid vervreemde en ons gebonden hield in de banden der leugen en der duisternis.
Terwijl wij ons nu in deze vrijheid mogen verheugen, kunnen wij evenwel niet medegaan met hen, die allo gezag verwerpen; met hen, die te rade gaan met het mensehelijk verstand en inzicht, die de goddelooze rede huldigen of het zoogenaamde godsdienstig gevoel boven alles eeren, die slechts vragen naar het eigen ik, liefhebben de wijsheid der wereld en den lust des vleesches. Neen, maar zoo wij de Hervorming in de 16de eeuw wèl verstaan en op den rechten prijs stellen, dan verwerpen wij niet alleen Rome's gezag, dat zich de heerschappij over de gewetens aanmatigt, maar ook alle menschelijke autoriteit, omdat wij ons door Gods genade buigen onder de allerhoogste Majesteit Gods in Zjjn heilig Woord.
Het is één van beide: wij zijn dienstknechten der zonde, óf wij zijn Gode dienstbaar gemaakt. De zonde, de leugen, Satan regeert ons, öf de gerechtigheid, de waarheid, God heeft bij ons de heerschappij. In den eersten dienst zijn wij rampzalig; de wereld moge ons zegenen, wij zijn onder den vloek Gods. In den anderen dienst, onder 's Heeren heerschappij, zijn wij van zonde, dood en hel verlost en zijn zalig in het geloof aan het Woord der gerechtigheid, der genade en waarheid, in het geloof in den Heere Jesus Christus, Die Zijn volk zalig maakt van hunne zonden. En in dezen dienst wandelen wij in de vrijheid der kinderen Gods, eene vrijheid, die geene willekeur is, maar gehoorzaamheid aan het Woord des Heeren, een vrijwillig wandelen in Zijne wegen. En die gewilligheid, die gehoorzaamheid is geene vrucht van onzen akker, maar het werk van de almachtige liefde onzes Gods, Die ons (rots de vijandschap en den tegenstand van duivel, wereld en ons eigen vleesch gezet heeft en houdt in Zijnen dienst in Christus Jesus, Zijnen lieven Zoon, onzen Heere, door Wien wij vrijgemaakt zijn, verlost uit de dienstbaarheid der zonde en des doods.
Vrij te zijn in God, het eigendom te wezen van Jesus Christus, Hem te hebben tot onzen Heere en Heiland, — dat is zaligheid, dat is het hoogste goed. Waar dat Evangelie in het bovenstaande Schriftwoord ons voorgehouden wordt, willen wij overwegen: 1. dat wij alleen door Jesus Christus, den Zoon Gods, de ware vrijheid hebben; 2. dat een mensch van deze vrijheid niets verstaat, indien hij niet van God geleerd is; 3. dat deze vrijheid zich steeds handhaven zal als alléén en waarlijk vrijmakende van alle banden der duisternis.
E r is v a n g e e n e w a r e v r i j h e i d s p r a k e d a n d i e, w e l k e wij h e b b e n d o o r den Zoon G o d s , J e s us C h r i s t u s , o n z e n H e e r e en Z a l i g m a k e r . Zonder deze zijn wij gebondenen, verkeeren in eene onzalige dienstbaarheid.
Of wij ook dit gebonden-zijn niet erkennen, of wij wanen vrij te zijn en niemand dienstbaar, doet van de waarheid niets af. Tenzij wij door den Zoon Gods vrijgemaakt zijn, zijn wij der dienstbaarheid onderworpen en rampzalig. Alleen in de gemeenschap van Jesus Christus zijn wij vrij en zalig.
De Joden, tot wie de Heere Jesus Christus bovenstaande woorden sprak, meenden vrij te zijn. Zij beroemden er zich op, dat zij Abrahams zaad waren, en nooit iemand gediend hadden. Zeker vergaten zij daarbij hunne dienstbaarheid in Egypte, in Babel en onder de Romeinen. Zeker vergaten zij daarbij de wonderen van Gods hand door de uitleiding uit Egypteland, door de verlossing uit Babel, door de tegenwoordige bescherming.
Zelfgenoegzaam als zij waren, hadden zij slechts oog en hart voor zichzelvcn; en in weerwil van het juk der Romeinen, dat bij hen zoo gehate juk, en in weerwil van den treurigen staat van kerk en land achtten zij zich zelfstandige, wijze, voorname, godsdienstige lieden, die van niemand afhankelijk waren. Zij droegen in hunne eigengerechtigheid de borst hoog. Wat, moest die Jesus van Nazareth hun nog leeren, dat zij de ware vrijheid misten!!
En nu wij ? Ja, wij mogen ons verblijden, dat de Heere God ons uit de slavernij van Rome verlost heeft, — maar wie beroemt zich een zoon der Hervorming te zijn, en waant zich vrij, terwijl hij toch verre is van den dienst des Heeren Jesus, Zijne waarheid en gerechtigheid niet kent? Het Woord van den waarachtigen Getuige komt tot ons en predikt ons, waarin de ware vrijheid bestaat. Eq missen wij die, dan komen wij, bij al den waan van vrijheid, in onze dienstbaarheid om.
Welke is onze dienstbaarheid? De Heere zegt: „Een iegelijk, die de zonde doet, is een dienstknecht der zonde".
De zonde is eene koningin, eene heerscheres, die hare slaven van God en van Zijn Woord heeft afgetrokken en steeds voortgaat af te trekken. En hare bezoldiging is de dood, het eeuwig verderf; zij voert ter helle, geeft ons aan den duivel prijs. Onder de onzalige heerschappij van deze vorstin, die zich zoo liefelijk aan ons weet voor te doen, zijn wij van nature allen gesteld. Niet tegen onzen wil, maar vrijwillig. Door onze moedwillige ongehoorzaamheid aan God is de zonde ons element geworden, wij hebben de ongerechtigheid lief. Wij hebben den dood boven het leven, d. i. boven God gekozen.
Wie dit niet gelooft, die neme Gods Wet voor zich, de eeuwig geldende geboden. Die tien heilige woorden zeggen ons, wie wij zijn en wat wij doen. Afvalligen zijn wij, overtreders van Gods wetten, vervuld van allerlei onreinheid en boosheid. Tegenover de goede, geestelijke Wet Gods, die ook de innerlijke gesteldheid des harten oordeelt, zijn wij vleescheljjk, verkocht onder de zonde. Mitsdien zijn wij vervloekt door het rechtvaardig gericht des Heeren, daar wij doen wat kwaad is in Zijne oogen; doen wat onze meesteres, de zonde, begeert; doen wat slechts den dood en het verderf vruchten draagt. Zoo zijn wij dan ellendige, rampzalige menscheu in onze dienstbaarheid. Wij zijn gebondenen der zonde, des doods en der hel.
Zullen wij het nu met dezen onzen toestand niet ernstig opvatten? Zullen wij hot ontzettend treurige er van niet diep ter harte nemen ? Och, dat doen wij uit onszelven niet, maar wij loopen er over heen, denken er niet eens aan. Ach! wij beseffen niet het groote gevaar, waarin wij verkeeren. Het gaat met ons maar voort in het najagen van de begeerlijkheden dezer voorbijgaande wereld, op goddelooze en vrome wijze.
Wij doen evenals de Joden in de dagen van Jesus' omwandeling op aarde: wij zijn ombekrompene, vrije, goede Christenen, godsdienstige, vrome lieden, wij vervullen onze plichten; en voor 't overige: wij moeten van de wereld ook het onze hebben.
Acb, men merkt niets van de schrikkelijke dienstbaarheid der zonde. En o, hoe menigeen sterft in dezen waan van vrijheid en vrede. Ontzaglijke eeuwigheid!
Ts er verontschuldiging voor ons? Kunnen wij er achter schuilen, dat het door de heerschappij der zonde nu eenmaal zóó met ons gesteld is? — Laat ons wederom de Wet des Hoeren hooren. Jehovah spreekt: Ik ben do Heere uw God, Die u uit den diensthuize uitgeleid heb, uitgeleid uit Egypteland, uit het land des doods, van vloek en rampzaligheid. En het Woord Gods in deze plaats luidt: „ I n d i en dan de Zoon u zal hebben v r i j g e m a a k t , zoo z u lt g i j w a a r l i j k v r i j zijn".
De Heere God predikt dus vrijheid en verlossing; niet door of uit ons, maar uit en door den Heere. De God Israëls nu is de God en Vader van onzen Heere Jesus Christus, Die Zijnen Zoon gegeven heeft tot vrijmaking van onze dienstbaarheid, zooals Zijne Gemeente van Hem, haren Heere, getuigt: „Die ons met Zijn dierbaar bloed gekocht, en uit alle geweld des duivels verlost, en ons alzóó Zich tot een eigendom gemaakt heeft".
In het feit, dat de Heere God is nedergekomen, om Zijn volk Israël uit Egypte te verlossen, — toen de kinderen Israëls op 's Heeren genadig bevel een lam moesten slachten en met het bloed van dat lam den bovendorpel en de beide zijposten van de deur hunner woning moesten bestrijken, ten teeken voor den slaanden engel om hen te verschoonen, te sparen, voorbij te gaan, — in dit feit hebben wij toch de prediking van deze Godsdaad, dat de Zone Gods uit den hemel is nedergekomen, om als het ware Paaschlam door Zijne eenige offerande aan het kruis, door Zijn bloed en dood Zijn volk te verlossen uit de banden der zonde, des doods en der hel. Beide feiten zjjn dus één in beteekenis en kracht, namelijk: vrijmakende Gods volk. In waarheid is het één feit, in profetie en in vervulling ontsluierende het geheim der godzaligheid: God is geopenbaard in het vleesch, de Heere heeft Zijn volk verlost.
Vrijheid, d. i. het vrijgemaakt, verlost zijn uit de dienstbaarheid der zonde met hare van God scheidende gevolgen, is er dus, is er uit loutere genade zonder eenige onzer verdiensten, door Christus Jesus, den Zone Gods, door Zijn zoenoffer, door Zijn bloed en Zijne gerechtigheid. Nu komt het zeker daarop aan, dat wij in deze vrijmaking door den Zoon Gods deelen. Wie geeft daartoe macht, recht, bevoegdheid? Voorzeker geen mensch, hoe hoog verheven ook! Geen Kerk van Rome of eenige kerkgemeenschap, hoe ook genaamd. Ook niet de Kerk des Heeren. Maar de Zoon Gods alleen geeft aan Zijne Kerk, aan Zijne Gemeente, aan Zijne geloovigen dit recht. Hij geeft en heeft deze bevoegdheid op grond van Zijne verdienste, van den arbeid Zijner ziel, van het door Hem volbrachte werk onzer zaligheid. Doch, op welke wijze oefent Hij deze macht, verleent Hij deze bevoegdheid? Hij doet het door Zijn Woord en door Zijnen Geest. Alzóó vergadert Hij Zich uit de geheele wereld al de Hem gegevenen des Vaders, die door Zijn bloed vrijgekocht en vrijgemaakt zijn; en Hij verbindt hen ouderling door den band Zijner liefde, in eenigheid des waren geloofs, opdat zij één zijn, gelijk Hij met den Vader één is. In die liefde, in dat geloof is er een afzien van onszelven, om ter zaligheid eeniglijk te steunen op den Heere JesuB Christus. In die liefde en in dat geloof is er een vrijgemaakt zijn - van de zonde en van de eigengerechtigheid, en een ongedwongen, vrij zich bewegen aan de hand des Heeren, in vreeze Gods en bewaring Zijner geboden. Hier alléén is de vervulling der Wet, de liefde Gods en des naasten, want voor den vrijgemaakte door den Zone Gods is de eisch belofte geworden; hij is van het werkverbond verlost, de genade heerscht bij hem door gerechtigheid ten eeuwigen leven. Zoo is hij waarlijk vrij, zoodat hij niet meer leeft onder de heerschappij der zonde, niet meer gedreven wordt door het „doe dat" des vleesches, niet meer beheerseht wordt door het geweld des duivels, maar de Zoon Gods, Zijn Verlosser en Heere, heeft hem in Zijnen zaligen dienst genomen, waarin de Wet des Geestes des levens in Christus Jesus wandelen doet in de vrijheid der kinderen Gods.
Dit geloof nu, dat ons in gemeenschap met den Heere Jesus Christus waarlijk vrij doet zijn, m. a. w. ons het vrijgemaaktzijn door den Zoon Gods deelachtig maakt, is het werk des Heiligen Geestes. Deze is het, Die het bij ons begint en voortzet. Hij werkt en onderhoudt het. Hij doet het echter op geene andere wijze dan door het Woord, door het Evangelie.
Aan het blijven in het Wcord des Heeren hebben wij dus het kenmerk van ons vrijgemaakt-zijn; dat spreekt de Heere Zelf uit in Vers 31 en 32 van dit Hoofdstuk, waar Hij zegt: „Indien gij in Mijn Woord blijft, zoo zijt gij waarlijk Mijne discipelen, en zult de waarheid verslaan, en de waarheid zal u vrijmaken".
Vrijheid, vrijgemaakt zijn van de dienstbaarheid der zonde, is vrij en blij zich te bewegen aan de hand des Heeren in de paden der gerechtigheid. Die weldaad, die zaligheid is er dan alleen in en door den Zoon Gods, onzen eenigen Verlosser en Zaligmaker, is er in Zijne gemeenschap, is er in de onderwerping aan en het blijven in Zijn Woord.
Dat Evangelie deed de Heere God door de Kerkhervorming lichten in den nacht van Rome's duisternis, — dat verbrak de kluisters der zonde, van dood en hel, en maakte slaven des duivels tot kinderen Gods. Wie zich over dat groote werk Gods in de 16de eeuw verheugt met eene blijdschap des Heiligen Geestes, zal dit kenmerk hebben, dat hij blijft in het Woord van Christus. Het Woord zijns Verlossers is zijn troost en sterkte, zijn lust en vreugde. In het gebonden zijn aan Christus en Diens Woord vindt hij de ware vrijheid.
Alleen als de Zoon Gods ons zal vrijgemaakt hebben, zijn wij waarlijk vrij. E e n m e n s c h v e r s t a a t e c h t e r van d e z e v r i j h e i d n i e t s , i n d i e n hij n i e t v a n God gel e e r d is. Och, hij kiest eene vrijheid naar zijne lusten, en veracht en versmaadt de waarachtige vrijheid. Het antwoord van alle vleesch op het Woord des Heeren Jesus, op het Evangelie Zijner vrijmakende genade is geen ander dan wat de Joden gaven, — toen zij deden wat het laatste Vers (59) van dit Hoofdstuk beschrijft — : „Zij namen dan steenen op, dat zij ze op Hem wierpen". En al het volk, het toen levend geslacht, heeft ten aanzien van den eenigen Heiland der wereld geroepen: „Kruist Hem, kruist Hem!" — Zóó toen, zóó heden! Steeds heeft zich de vijandschap der wereld tegen den Christus Gods verheven. Toen in de 16"16 eeuw het licht des Woords, van het Evangelie van Christus, weêr door de wolken des bijgeloofs, die donkere, zware wolken, doorbrak, — toen ontstak gansch ltome in woede en de pauselijke ban trof den dienstknecht Gods, Luther, en met hem allen, die de Heere God verwekte tot getuigen van Zijn Evangelie der genade, der vrijmaking in Christus Jesus.
O, het onverstand en ongeloof des vleesches verzet zich met alle kracht tegen datgene, waarin toch alleen onze zaligheid gelegen is. De Hervormers verstonden dat Evangelie ook niet uit zichzelven. Hoe zouden zij het ook hebben kunnen verstaan, indien God Zelf het hun niet had geleerd! ? In de Roomsche Kerk toch werd vlak het tegendeel geleerd. Het eigen werken om de zaligheid, — het „doe dat en geef wat", — dat was de leer der priesters, dergenen, die het volk voorgingen en legden. Als men maar zoo goed mogelijk de voorschriften der Kerk opvolgde, en zooveel doenlijk geld stortte, dan verkreeg men aflaat van zonde; dan was men een gehoorzaam, goed Christen. Met goede werken en met goud en zilver kan men naar Rome's leeringen in den hemel komen. Ach, aldus werden de zielen verleid en ten verderve toebereid!
Vanwaar kwam dat onverstand ? Daarvan dat men Gods Woord verlaten had, en nu de Heilige Schriften, den Bijbel, niet kende. De Bijbel was een verboden boek voor het volk geworden. Scbrikkeljjke duisternis voorzeker, en toch, toenmaals bedekte zij al de volken der aarde. Ook Luther was in 't eerst niet met de Heilige Schrift bekend; en hij leefde in valsche gerustheid. Maar, toen hem door Gods opzoekende liefde de ernst der eeuwigheid op het hart gebonden werd, bij gelegenheid dat zijn vriend door den bliksem doodclijk getroffen werd, toen vond hij geenen vrede meer en leerde hij vragen naar wat voor de eeuwigheid redden kan. Maar hij zocht het heil, waar het niet te vinden is. Geene afzondering in de eenzaamheid, geen kloosterloven in armoede en zelfkastijding, geene bedevaart naar Rome kon hem vrede brengen.
Waar God hem de levensvraag in het hart had geworpen: Hoe ben ik rechtvaardig? daar vond hij eerst antwoord, toen hij de Heilige Schrift leerde kennen. De Heilige Schrift leerde hem Jesus Christus kennen, leerde hem gelooven, dat in dezen eengeboren Zoon Gods de vergeving en vrijmaking der zonden is. Uit het Woord Gods leerde hij verstaan, dat en hoe wij zondaars zijn, die alle heerlijkheid Gods derven, èn dat er alleen rust en zaligheid is in de gerechtigheid van Jesus Christus, zooals geschreven staat: „De rechtvaardige uit het geloof zal leven". En door den strijd, die door dit onderwijs des Heiligen Geestes bij hem ontstond, leerde hij al meer en meer acht geven op het Woord Gods. Aan hem, gelijk aan de getuigen Gods: Calvijn, Zwingli, A Lasco en anderen, werd het woord des Heeren Jesus vervuld: „Gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken".
Derhalve: God Zelf leerde de Hervormers, ieder naar do wijze, waarop de Heere werkt, en onder de omstandigheden, die Hij beschikt, verstaan het Evangelie der genade, do blijde bloodschap van de vrijmaking door den Zoon Gods; zoodat zij straks, door éénen Geest, den Heiligen Geest, geleid, de een hier, de ander daar, de een vroeger, de ander later, allen op Gods tijd en plaats, als getuigen, trouwe getuigen der eeuwige waarheid, den volke predikten: „Wij allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods, en worden om niet gerechtvaardigd uit Zijne genade door de verlossing, die in Christus Jesus is", en: „Het is niet desgenen, die wil, noch desgenen, die loopt, maar des ontfermenden Gods."
Nog eens: God Zelf leerde het hun; maar niet buiten, niet zonder den Bijbel. Wel is waar werkt de Heilige Geest het geloof inwendig in de harten; Hij doet het echter door het geschrevene Woord, door de Heilige Schrift. Het „er staat geschreven" hebben de Hervormers als gave der eeuwige wijsheid van Jesus Christus met blijdschap aanvaard; zij hebben zich onder het Woord Gods, onder het Apostolisch en Profetisch getuigenis, als hoogste en eenig gezag in gehoorzaamheid gebogen. En dat was Gods werk in hen, Die alzóó Zijn eeuwigblijvend Woord handhaafde tegenover alle bestrijding en vijandschap van de machten der duisternis. En zoo gaat de Heere voort, van geslachte tot geslacht, door het geschrevene en gepredikte Woord te werken in de harten der menschenkinderen. Met dit Woord breekt de Heilige Geest bij ons af al het zelf willen loopen, dat ons zoo eigen is; beneemt ons den waan der vrijheid, waarin wij op goddelooze of eigengerechtig vrome wijze wandelen; maakt ons van gerusten in onszelven, van ongevoeligen in de banden der zonde, ontrust, d. i. pijngevoelend, zoodat wij het niet meer in de dienstbaarheid der zonde, des doods en der hel kunnen uithouden. En dan, als wij het met onze vroomheid, wijsheid en kracht moeten opgeven en aan onszelven vertwijfelen, dan komt Hij met den troost des Evangelies tot ons, met de blijde boodschap der vrijmaking door Jesus Christus, den Zone Gods, en wij vinden rust en hebben vrede in den Heere, den Rotssteen van ons heil, — en ook nergens elders. En komen de aanvechtingen van den duivel, de wereld en ons eigen vieesch ons bestormen en beangstigen, dan worden wij door den Heiligen Geest gedreven tot het Woord, tot de Heilige Schriften, om daarin weder te hooren de stem van den eenig goeden, trouwen Herder Jesus Christus, Die Zijn leven gesteld heeft voor Zijne schapen, en aldus hen vrijgemaakt heeft van den helschen Farao, en Die Zijne belofte gewisselijk vervult: „zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid".
Voorzeker, d e z e v r i j h e i d , w e l k e wij door J e s us C h r i s t u s , den Z o o n G o d s , h e b b e n , zal z i c h s t e e ds h a n d h a v e n als a l l e e n en w a a r l i j k v r i j m a k e n de v a n a l l e b a n d e n der d u i s t e r n i s . De god dezer eeuw moge de ongeloovigen verblinden, opdat hen niet bestrale het licht des Evangelies van Christus, opdat zij erkennen noch gevoelen de dienstbaarheid, waarin de duivel hen gebonden heeft; de gansche hel moge woeden tegen de vrijgemaakten door het bloed des Zoons Gods en tegen het Woord Zijner getuigenis, — de Heere Christus, de Zoon, door Wien de Vader alle dingen regeert, Die bekleed is met alle macht in hemel en op aarde, zal de vrijheid, waartoe Hij de Zijnen verlost heeft, eeuwiglijk handhaven; en niets en niemand zal hen in dienstbaarheid houden, die Hij wil hebben vrijgemaakt.
Laat ons denken aan de dagen van de Kerkhervorming!
Wat vermocht de lloomsche Kerk, de paus met de hem dienende machten der aarde, wat vermochten alle dienaars van Satan? Konden zij het Woord Gods, het Evangelie der genadige vrijheid in Christus Jesus den Heere, stuiten, beletten ? Neen, neen! het behield naar Gods raad en bevel zijnen loop en zijne kracht. En of de getuigen en belijders der waarheid vervolgd, gelasterd en verdrukt werden, gedood op schavot en brandstapel, — de pijlen van Koning Christus troffen in het hart Zijner vijanden, en menige prooi moest de duivel verliezen. Het Woord der vrijheid, het Evangelie van Jesus Christus, dat machtige, levende Woord van genade en waarheid ontrukte aan de dienstbaarheid der zonde, en deed de gebondenen heengaan in vrijheid. En het bloed der martelaren werd het zaad der Kerk, — Christus houdt Zijne Kerk in stand. Neen, geene macht kan de almacht des Heeren weerstaan. Als God werkt, wie zal Hem keeren!
En zoo heeft de Heere door de macht Zijns Woords, door het Evangelie van het vrijgemaakt-zijn door Jesus Christus, den Zone Gods, ook in ons land gewerkt. Ook in Nederland heeft Hij Zich Zijne Gemeente, Zijne Kerk gesticht; en heeft ook onder ons een volk vergaderd, dat zich verblijdt in het Evangelie Zijner genade, en dat Hij doet wandelen in die vrijheid, waarbij geen andere Heere en Verlosser gekend wordt dan Jesus de Christus, de Koning ons van Israëls God gegeven.
Maar dat volk weet ook, dat de vrijheid, welke zij hebben, eene weldaad is, die zij alleen bezitten in het geloof, in de gemeenschap des Heeren Jesus Christus. Daarom klagen zij over zonden en wonden, over banden des doods en der hel.
En wederom weet dat volk, dat zij tegen de slavernij der zonde, des doods en der hel — welker ellende zij in dit leven steeds zullen gevoelen, zoodat zij zuchten: „Ik ellendig mensch! wie zal mij verlossen P" — eene zekere toevlucht hebben in den God huns heils en hunner verlossing. Dies getuigen zij: „Ik danke God door Jesus Christus, onzen Heere!" Hij heeft mij verlost, en zal mjj nog verlossen.
Wil nu iemand gaarne weten, of ook hij tot dit volk behoort, — (daaraan moet ons toch alles gelegen zijn), — die wete, dat het onbedrieglijk kenmerk van de vrijgemaakten des Zoons van God, zooals wij gezien hebben, is: het blijven in het Woord van Christus, — niet alleen het aannemen daarvan, maar ook het er in blijven. En het Woord van Christus is de geheele leer der zaligheid, zooals de Heilige Schriften ons daarvan getuigen. Het is het Evangelie van het vrijgemaakt zijn door het bloed van Christus als het onbestraffelijke en onbevlekte Lam Gods. Dat dierbare bloed heeft verlost van de slavernij der zonde en des duivels; het reinigt ons van alle ongerechtigheid, en is alleen de macht tot eenen wandel, die Gode behaaet.
Wie dan bij dit Woord en deze leer, bij dit getuigenis des Evangelies van Christus volhardt, zal waarlijk vrij zijn. Geene macht van zonde, wereld, dood en hel zal hem meer kunnen schaden, — hij is deelgenoot van de vrijmaking des Zoons van God welke is eene eeuwige verlossing. En met welke banden wereld en duivel ook Gods Gemeente, de Kerk van Christus, Zijne geloovigen, zoeken te binden en te houden, — Jesus Christus heeft vrijheid bevolen en gebiedt vrijheid gisteren en heden en in der eeuwigheid, en Hij heeft gezegd: „De poorten der hel zullen Mijne Gemeente niet overweldigen".
Maar dan ook geene andere vrijheid, en dus geen behoud voor land en volk, voor Kerk en maatschappij, voor ons en onze kinderen dan in en door Jesus Christus deu Heere en Zijn Woord.
Allen, die dezen grond ondermijnen, dragen het oordeel der verdoemenis in zich. Daarentegen wie op dezen grond gebouwd zijn, en daarop zich laten bouwen, zullen tegen elk verderf beveiligd zijn. Gode gekocht en verlost door het bloed des Lams, worden zij bewaard tot de eeuwige heerlijkheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 november 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Over de ware vrijheid.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 november 1899

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's