E voto Dordraceno - pagina 219
toelichting op den Heidelbergschen catechismus. Tweede deel.
219
ZOND. XXII. HOOFOSTÜK IV.
Schepper
een
en
En
prediken.
schepsel
uit
eeuw
eerst als een liind onzer
komt en het na den dood
gelooft, dat zijn geslachtslinie uit het dierenrijk
heeft deze valsche wijsbegeerte haar volkomen triomf gevierd en
is,
wierd het schepsel Gods haar prooi.
van het mysterie des Doods worde daarom
Bij het bespreken
dat tusschen
ziel
dit
scheiden
en lichaam plaats heeft, altoos scherp in het oog gevat.
Onze Confessie spreekt het zoo klaar
uit in Art.
37
:
„De
zielen zullen in
den oordeelsdag weer saamgevoeyd en vereenigd worden met het lichaam, waarin ze geleefd hebben." Dit nu kan niet of er moet scheiding aan zijn voorafgegaan.
En deswege
dan ook onze Catechismus
belijdt
in de Zondagsafdeeling
ons thans bezig houdt, „dat mijn vleesch, eenmaal opgewekt zijnde
die
wederom met mij vereenigd
Wat sommigen bun
enkel
worden."
zal
prediken, dat
thans
het sterven onzer lieven niet
bij
van ons gaat, maar dat ze
ziel
kiem meenemen, waaruit zich dan
in
hun
ziel
zekere lichaams-
eeuwen een nieuw en
in later
heerlijk
lichaam zou ontwikkelen, moge nog zoo schoon en poëtisch gedacht
maar de
is
lijnrecht in strijd
met onze
Belijdenis, die geheel gegrond
zijn, is
op
In de Schrift toch wordt telkens en duidelijk gesproken van
Schrift.
„een ure, waarin allen die in de graven zijn, de stem van den Zoon des
menschen
zullen hooren en zullen uitgaan."
Ook deze voorstelling van een licbaamskiem, die, in de
met onze hoofde
verworpen.
om
poging
een
bij
ziel
scheiding
berustend,
het sterven hemelwaarts zou klimmen, moet
En
dat te meer, daar ze
toch de eenheid van
het
bij
ziel
sterven
van den Dood teniet
te
te
;
niet anders
en lichaam te
ziel
loochenen
ieitelijk
uit dien is
dan
handhaven; de
en alzoo het eigenlijk karakter
doen.
Wij blijven daarom onverbiddelijk vasthouden aan de aloude belijdenis der kerk van Christus, gelijk ze door zijn heilige apostelen
en
sinds
schiep
4.
en
toen
door
zijn,
goddelijke
die
t.
uitgesproken,
w. 1. dat lichaam en ziel
God Almachtig
elk afzonderlijk
mogendheid saamvoegde;
2".
dat juist
deze saamvoeging het eigenaardig karakter van ons volle menschelijk
leven
en
eeuwen door beleden wierd,
onderscheiden wezenheden
twee
in
alle
is
ligt;
lichaam
3.
als
dat
het
sterven bestaat in een uitéénscheuren van
noodzakelijke
doorwerking
dat na deze scheiding lichaam en
ziel
van
de
ziel
gevolgen der zonde
weer een afzonderlijk bestaan
erlangen; en 5. dat in den dag des oordeels deze beide weer hereenigd zullen
om
te
verzinken in een staat van eeuwige afgrij-
om opgenomen
te
worden
worden,
zing, hetzij
hetzij
in
een staat van eeuwige heerlijkheid.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1904
Abraham Kuyper Collection | 667 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1904
Abraham Kuyper Collection | 667 Pagina's