E voto Dordraceno - pagina 48
toelichting op den Heidelbergschen catechismus. Eerste deel.
ZOND.
42
HOOFDSTUK
III.
I.
Adam
kende en geschonkene gerechtigheid; de gerechtigheid van tegen was niet verworven, maar ingeschapen zijn
wezen volgend
nu
staan; en dit alles lijk
maar met
niet geschonken,
;
niet toegerekend,
;
daaren-
maar
uit
schepping zelve ont-
zijn
de heerlijke belijdenis van een oorspronke-
ligt in
gerechtigen niensch.
Zoo schiep de Heere dan een wonderbaar kunststuk in toen
mensch
den
Hij
door
ontstond
zijnde
voleinding
van
eigen
zwijgen)
het stof van deze aarde gevormd te worden, in de
uit
bekwaam was om,
schepping
zijn
het
wijze,
zijn
schepping, te
den mensch dat aardsch juweel, dat,
van
schepping
de
begonnen
zijn
want (om van de engelen nu
schiep,
der heiligheid, dat
leven
God
in zijn
mate en op
zelf leeft te leven in zijn
ziel.
Te
zeggen
de mensch een zedelijk wezen
dat
is
is,
te
zwak,
om
die
en heiligheid uit te drukken. Zedelijk noe-
oorspronkelijke
gerechtigheid
men
wat overeenkomt met den hoogeren regel van ons maat-
ook
wij
al
En
leven.
schappelijk
hier
is
veel meer. Hier
Eeuwige een schepsel voortgekomen, dat leven
maar op
staat,
zijn
manier en
uit
is
de hand van den
niet buiten zijn eigen goddelijk
in zijne
mate deel daaraan
heeft.
Niet een ander soort heilig leven naast en tegenover en onder het heilige
maar een menschelijk leven dat
leven Gods,
geleefd wordt.
Een vonk
uit de lichtzee
van
Gods eigen
uit
natrilling in dat kleine nietige schepsel, in dat stofje
wat er
trilt
Weg een
in
Een
aan de weegschaal, van
het eigen hart van God.
dus met
gedrochtelijke voorstelling, alsof de eerste
alle
ruw ombolsterd wezen ware geweest. Een opvatting.
laagste
heilig leven
goddelijke deugden.
zijn
En
alsof
uit
dit halfdierlijk
mensch
Boschjesman
soort
in de
wezen, allengs door een
lange generatie van andere wezens, van lieverlee een bewust mensch ware
geworden.
Maar ook even ver weg werpen we
schuldige
en toch niets minder bedenkelijke voorstelling, alsof deze staat
der
rechtheid,
die
schijnbaar minder
een staat van „onschuld" bedoelde; een nog niet
alleen
gezondigd hebben, zoolang er verleiding tot zonde ontbrak. Nergens spreekt de Heilige Schrift van „onschuld",
en
heid
heiligheid
in
den
maar
altoos
van rechtheid, gerechtig-
pas geschapen mensch, en deze openbaring
der Heilige Schrift vervalschen en vernietigen we, door er geheel andere,
vreemde begrippen voor sche zin,
wijze
dat
hij
gebeurt,
als
allengs
in de plaats te schuiven. Iets
men
heilig zou
valsche onderstelling alsof hollen
zegt:
Adam was
worden. Dit
God de Heere een
wel
alles
ontwikkelen had.
maar
in dien
toch gaat uit van de
ledigen
vorm zonder inhoud, een wezen dat nu voorts
zelf heilig leven te
wat op een averecht-
heilig,
mensch
schiep, een
in dien ledigen
vorm
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1904
Abraham Kuyper Collection | 667 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1904
Abraham Kuyper Collection | 667 Pagina's