E voto Dordraceno - pagina 414
toelichting op den Heidelbergschen catechismus. Tweede deel.
414 spreken.
een
En
hem
ge op
als
Deze
nog
de natuur. Als ge door
om
sympathie
en
toont,
kan nooit
uw
gezegd, dat hierin een sprake van
geheele moderne
de
aan iemand door de manier, waarop
belangstelling
overdrachtelijk
bezigt niettemin, altoos
wijs
allerlei
uw
behandelt,
dan
anders
maar
in
aangezicht brengt, hebt ge juist zonder spreken zijn conscientie
zijn
ligt.
God
en toch zóó doet
;
van uw oog iemands zonde ontdekt en een blos van schaamte
blik
geraakt.
ge
III.
ge iemand een prachtig boek met platen laat zien, noemt
Als
ge dat geen „spreken"
op
XXV. HOOFDSTUK
ZOND.
hart
voorstelling loochent dus het spreken Gods, zich aan de traditie der kerk aan te sluiten,
overdrachtelijke uitdrukking, dat in dit alles
eetï
Woord
Gods openbaar wordt.
En
evenzoo
met den Ethischen dwaalleeraar,
het
staat
die vooreerst
ook het moderne register opentrekt en van een sprake Gods in de natuur,
de
en
conscientie
eigen register
de
heeft. Dit
bij
maar
gewaagt,
historie
tweede register
er
dan nog een tweede
door de Ethischen aan de
is
Mystieken ontleend. Gelijk ge weet, legt elke mystieke er nadruk op, dat van Gods
er ook een spreken
diepste
die
bodem van ons menschelijk
waarin nog geen bewust besef doordrong, maar waaruit de eerste
leven,
bewegingen
we
dat
menschelijke gemoed. Onder
zijde is in het
„gemoed" wordt dan verstaan
en
trillingen
metterdaad
in
van ons innerlijk leven opstijgen. Het
deze
gewaarwordingen ontvangen
nu,
ons gemoed aandoeningen en
van
diepte
feit
die rechtstreeks uit de heilige tegenwoordigheid
van den Heere onzen God voortvloeien, erkent
van God. In zoo
elk kind
dus bestaat er tusschen den Ethische en den Gereformeerde geen
verre
verschil.
Die aandoeningen grijpen plaats. De tegenwoordigheid des Heeren
Heeren
ontroert
lieflijke
wijze,
ons
gemoedsleven tegen
Maar, en
nu
dit
aandoeningen
soms
innerlijk op geweldige, en
en wie er ooit aan dacht te is
van het
staan, zou zijn eigen ziel doen verarmen.
het punt, waarop
we
uit elkaar gaan, deze
gemoeds-
óns met de profeten en apostelen geheel op dezelfde
zijn
kunnen dus
wijze gemeen, en
om
dan weer op zeer
deze heilige mystiek
nooit,
karakter der „ingeving" bepalen.
naar luid onzer belijdenis, het eigenlijk
Nu
van tweeën één
:
de „ingeving" die
de profeten en apostelen ontvingen, was hun èf met ons gemeen, öf aan
hen
alleen
Waren
eigen.
ze
hun met ons gemeen, dan
ook aan hun woord geen hoogere waardij
toe,
dan
later
natuurlijk
een Augustinus, een Luther, een Calvijn, een Schleiermacher.
geen Bijbel, die zijn.
Of wel,
het
woord van
die
zij
is
als
zoodanig van
alle
komt
aan het woord van
Dan
is er
dus
andere geschriften kan onderscheiden
hun woord gezaghebbend op geheel andere
wijze
dan
een Augustinus of Chrysostomus, dan moet de ingeving
ontvingen, ook geheel onderscheiden zijn geweest van de mystieke
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1904
Abraham Kuyper Collection | 667 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1904
Abraham Kuyper Collection | 667 Pagina's