Sociale hervormingen - pagina 61
voorstellen van wet door het ministerie-Kuyper bij de Staten-Generaal ingediend. Deel II.
5i
vestigen schijnt wenschelijk, omdat eene in Nederland zeer verspreide rechtsleer de verhouding tusschen de naamlooze vennootschap en hare bestuurders uitsluitend als lastgeving opvat. Dat daarin een element van lastgeving ligt, in zoover de bestuurder
te
bevoegd
is
de vennootschap tegenover derden te vertegenwoordigen,
onbetwistbaar. Doch men mag niet voorbijzien, dat er te gelijker tijd bestaat dienstbetrekking, gelijk door de Duitsche wetgeving, rechtspraak en wetenschap eenstemmig wordt aangenomen en ook ten onzent in den laatsten tijd is erkend i). De regels van het Ontwerp passen voor de bestuurders van
is
naamlooze vennootschappen even goed als voor andere arbeiders. zij hebben er groot belang bij, niet zonder grondige redenen „op stel en sprong" te worden ontslagen zonder schadeloosstelling of schadevergoeding; ook te hunnen aanzien moet vaststaan, op welke wijze zij hunne betrekking kunnen neerleggen ook voor hen is er behoefte aan bepalingen als die van art. 1638 c, e. a. van het Ontwerp. De in het Ontwerp voorgestelde regeling is in overeenstemming met de bestaande wet (art. 44, lid 2, W. v^ K. art. 9, lid 2, wet op de coöp. ver.) Het eenige verschil tusschen het geldende recht en het Ontwerp lost zich op in een verschil van bewijslast. Reeds naar het geldende recht wordt aangenomen, dat de bestuurder -die in strijd met aangegane bedingen zonder gegronde reden wordt ontslagen, recht heeft op schadevergoeding 2). De bestuurder moet dan echter, om schadevergoeding te erlangen, bewijzen dat hij zonder wettige redenen werd ontslagen; krachtens art. 1639^ Ontwerp zal de naamlooze vennootschap, om aan de verplichting tot schadeloosstelling te ontkomen, moeten bewijzen dat er een grondige, aan den bestuurder vooraf medegedeelde, reden tot ontslag bestond. In de hoofdzaak komen echter beide overeen: behoudens verplichting tot schadeloosstelling, indien de verbreking der dienstbetrekking zonder grondige, aan de wederpartij vooraf medegedeelde, reden is geschied (art. 1639^), blijft de naamlooze vennootschap te allen tijde bevoegd hare bestuurders
Ook
;
;
te ontslaan. Slechts twee
algemeene uitzonderingen
zijn
in het
Ontwerp
Duitsch Handelswetboek, art. 227, herzien Wetboek van 1897, § 231; Reichsgericht 4 Juli 1882 en 12 October 1888 {Entscheidungen in Civil sachen, Dl. 7, 26 en Dl. 22, n. 6). Dernburg, Preuss. privatrechi, t. a. p., Dl. 2, § 228, nt. 12; Behrend, Handelsrecht, t. a. p. § 124, bladz. 838 en vgl. Molengraaff, Leiddraad, t. a. p., bladz. 96, en Rechtsgeleerd Magazijn, 1889, bladz. 424. Verg. ook de schriftelijke gedachtenwisseling over het Ontwerp van wet op het faillissement en de surséance van betaling, op art. 40 (Uitg. Wetgeving verzameling der stukken en beraadslagingen betreffende voor de practijk of uit anderen hoofde blijvend belangrijke wetten, onder red. van mr. H. van der Hoeven, jaarg. 1895, Faillissementswet, Dl. I, bladz. 493 en vgl.) 2) Zie mr. Levy, het Algemeene Duitsche Handelswetboek, op art. 227. In art. #5, lid 2, van het ontwerp op de vennootschappen (bewerkt door de Staatscommissie van 1879) is dit recht uitdrukkelijk erkend. Zie ook art. 151 van dat ontwerp. 1)
arresten
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905
Abraham Kuyper Collection | 610 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905
Abraham Kuyper Collection | 610 Pagina's