Sociale hervormingen - pagina 502
voorstellen van wet door het ministerie-Kuyper bij de Staten-Generaal ingediend. Deel III.
490 grondslag
ligt,
niet
nieuw
is
en
ook
is
neergelegd in
art.
7
19 der Veiligheidswet, alsmede in het ontwerp- Arbeidswet 1904, ontmoette het toch bij verscheidene leden ernstige bedenking, dat aan den inspecteur van den arbeid de bevoegdheid wordt verleend voorschriften te geven, waarvan niet-nakoming met straf wordt bedreigd. Zij betwijfelden, of eene dergelijke art.
j.
uitgebreide bevoegdheid, aan een ambtenaar gegeven, te rijmen is met het bepaalde bij art. 56 der Grondwet. Indien zij thans tegen deze bepaling geen principieelen strijd aanbonden, was dit alleen onder het voorbehoud, dat zij daardoor niet geacht zouden worden met het beginsel in te stemmen. Artt. 6 en 7. De uitgebreide bevoegdheid, aan den inspecteur van den arbeid gegeven, wordt aanmerkelijk getemperd door de bepaling, dat uit een voorschrift van den ambtenaar voor den geenerlei verplichting voortvloeit, zoolang daartegen beroep kan worden ingesteld en zoolang omtrent dat beroep niet is beslist. Waar de gelegenheid om in beroep te gaan gedurende acht dagen openstaat en het ontwerp geen termijn bepaalt binnen welken door den Minister omtrent het beroep moet worden beslist, wordt den bestuurder eene gemakkelijke gelegenheid verschaft om zich aan de voorschriften van den inspecteur te onttrekken. Dit klemt te meer, wanneer men bedenkt, dat eene pneumatische fundeering dikwijls binnen een paar weken kan zijn tot stand gebracht. Verscheidene leden waren daarom van oordeel, dat het tweede lid van art. 7 behoort te vervallen. In plaats daarvan zou wellicht, naar analogie van hetgeen in het Voorloopig Verslag betreffende het ontwerp-Arbeidswet 1904 bij art. 240 werd opgemerkt, kunnen worden bepaald, dat de bestuurder kan worden verplicht aan het door den inspecteur gegeven voorschrift binnen misschien den door dezen te bepalen termijn gevolg te geven zou hem dan recht op schadeloosstelling zijn toe te kennen voor het geval hij door den Minister mocht worden in het gelijk gesteld.
bestuurder
;
Art. 8. De aan den inspecteur voor het beoordeelen van de toegezonden opgave gegeven termijn van twee dagen scheen te kort. In overweging werd daarom gegeven, de woorden „eerst aanvangen op den derden dag" te vervangen door: „tenzij hem tot vroegeren aanvang vergunning wordt verleend, eerst aanvangen op den achtsten dag". Ten einde den inspecteur in staat te stellen, te beoordeelen welke voorschriften hij moet geven, scheen het voorts aanbeveUng te verdienen, na het bepaalde onder h aan het artikel toe te voegen „benevens een volledig werkplan met teekeningen, volgens welke hij het werk zal uitvoeren." Art. dit
10.
artikel
Naar het oordeel van verscheidene leden zijn de in gestelde straffen te licht om daarvan eene heilzame
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905
Abraham Kuyper Collection | 610 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905
Abraham Kuyper Collection | 610 Pagina's