Sociale hervormingen - pagina 347
voorstellen van wet door het ministerie-Kuyper bij de Staten-Generaal ingediend. Deel II.
403 geuit, dat als gevolg van dit verschil van opvatting de aangelegenheid ongeregeld zal blijven en de meening te kennen gegeven, dat te dezer zake overleg tusschen beide bewindslieden noodzakelijk is. Door den Minister werd geantwoord, dat hij moet blijven volharden bij zijne opvatting, dat het onderwerp niet hier, bij de wettelijke bepalingen omtrent het arbeidscontract, maar bij die ter bescherming van den arbeid regeling behoort te vinden en dat hij de gronden voor deze opvatting aan den Minister van Binnenlandsche Zaken onlangs opnieuw schriftelijk heeft uiteengezet. Van de zijde der Commissie werd de juistheid van dit gevoelen toegegeven en opgemerkt, dat eventueel de Kamer zich zou kunnen verklaren omtrent de wenschelijkheid van wettelijke regeling ten aanzien van de verplichting om arbeidsreglementen
werd
vast te stellen.
IX. Van de zijde der Commissie werd betoogd, dat er veel voor schijnt te pleiten, dat in art. 1637 r, eerste lid, onder 2 de gelegenheid tot het inzien van arbeidsreglementen kosteloos worde gegeven. Mede in verband daarmede scheen dan nederlegging van deze reglementen ter inzage op de gemeentesecretarie .
wenschelijk. De Minister
antwoordde, dat bij hem tegen kosteloosheid in dezen geene bedenking bestaat. Aan nederlegging van de reglementen ter griffie van het kantongerecht bleef de Minister echter de voorkeur schenken, ook uit overweging, dat de gemeentebesturen reeds met zoovele werkzaamheden ter uitvoering van Rijkswetten zijn belast.
X. Van de zijde der Commissie werd er op gewezen, dat blijkens de Memorie van Antwoord de Minister bij de bespreking van het criterium voor de meerdere of mindere zelfstandigheid der arbeiders het voetspoor van de artt. 21, laatste lid, en 87, tweede lid, der Ongevallenwet heeft meenen te moeten volgen. Wenschelijk scheen het dan echter, dat in art. 1637 u evenals in die artikelen, de loongrens worde aangeduid door de uitdrukking: „meer dan vier gulden". De Minister erkende de juistheid van de opmerking en wees er op, dat dan ook in eenige andere artikelen 1638^, 1638/, 1638^, 1638 s, art. 872 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en 8740 van dat wetboek — de uitdrukking: „minder dan vier gulden" door: „vier gulden of minder zal moeten worden vervangen. >
—
Van de
Commissie werd opgemerkt, dat de bepaling van art. 1637 u, bevattende de herleidingstabel, een afzonderlijk artikel behoorde te vormen. De Minister beaamde dit en voegde er aan toe, dat de bepaling
van het
zijde der
laatste lid
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905
Abraham Kuyper Collection | 610 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905
Abraham Kuyper Collection | 610 Pagina's