Sociale hervormingen - pagina 353
voorstellen van wet door het ministerie-Kuyper bij de Staten-Generaal ingediend. Deel II.
4og
Van de
zijde der Commissie werd de wenschelijkheid betoogd, aanzien van den termijn van opzegging in het eerste lid van art. 1639/ in de eerste plaats worde verwezen naar het gebruik, en eerst wanneer een gebruik niet bestaat, de in de wet gestelde termijn van opzegging zal gelden. De Minister antwoordde, dat aan den wensch van de Commissie reeds daarom moeilijk kan worden voldaan, omdat aan de bepaling van het eerste lid de gedachte ten grondslag is gelegd om tot wettelijken regel te verheffen hetgeen in de meeste gevallen het gebruik reeds medebrengt. Ook uit een oogpunt van wetgevingstechniek scheen het den Minister minder juist het gebruik bij den wettelijken regel te doen voorgaan, terwijl eindelijk de Minister, waar in de meeste gevallen het gebruik zoo moeilijk is aan te wijzen, van de gewenschte verwijzing ook practische moeilijkheden te gemoet verklaarde te zien. Het bezwaar, dat in het nieuwe stelsel van het artikel wellicht ten aanzien van tal van categorieƫn van arbeiders eene schriftelijke arbeidsovereenkomst noodig zal zijn, achtte de Minister niet
dat
ten
van overwegenden aard.
Van de zijde der Commissie werd de vraag ter sprake gebracht, of de mogelijkheid van contractueele afwijking van den in het eerste lid van art. 1639 i bedoelden opzeggingstermijn ten aanzien van lager bezoldigde arbeiders niet behoort te worden beperkt. De Minister zegde overweging van dit punt toe.
XXVI. Van de zijde der Commissie werd het hoogst twijfelachtig genoemd, of het wel goed gezien is geweest, de bepaling van art. 1639/ aldus aan te vullen, dat het antwoord op de vraag of er bij eigenmachtige verbreking der dienstbetrekking onrechtmatig wordt
gehandeld,
zal
afhangen van de omstan-
digheid, of aan de wederpartij de hier genoemde schadeloosstelling onmiddellijk wordt betaald. De Minister erkende, dat tegen de aanvulling uit theoretisch
oogpunt bedenking kan rijzen, maar voegde daaraan toe, dat gemeend had te moeten zwichten voor de eischen van de practijk. Ook geldt zijns inziens de grief tegen de toegevoegde bepaling minder die bepaling zelve dan de gedachte, dat wellicht op minder correcte wijze zal worden gebruik gemaakt van de daarbij toegekende bevoegdheid, de dienstbetrekking eigenmachtig te verbreken. Dit laatste punt moet echter worden beschouwd hij
de regeling. De Minister verklaarde alsnog overwegen, of aan de bedenking wellicht zou kunnen gemoet gekomen.
als te liggen buiten
te
zullen
worden
te
XXVII.
Van
de zijde der Commissie werd niet overtuigend betoog in de Memorie van Antwoord, dat in de wet, hier in de artt. 1639^ en 1639/, typische voorbeelden en sprekende gevallen niet behooren te worden opgenomen.
genoemd
het
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905
Abraham Kuyper Collection | 610 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905
Abraham Kuyper Collection | 610 Pagina's