Sociale hervormingen - pagina 199
voorstellen van wet door het ministerie-Kuyper bij de Staten-Generaal ingediend. Deel III.
i87
andere vraag, of de inrichting treden der wet in werking was.
al
of niet vóór het in werking
Uitgaande van de boven aangeduide beschouwingen worden in artt. 233 en 234 twee gevallen onderscheiden. Afdeeling I van hoofdstuk IV van het ontwerp bevat in een aantal artikelen eischen, alleen geldende voor inrichtingen, welke na 1 Januari 1897 in werking zijn gebracht. Waar het betreft die eischen toe te passen op inrichtingen, welke volgens de Veiligheidswet geen fabrieken of werkplaatsen waren, zullen daarvoor alleen in aanmerking komen de inrichtingen, in werking gebracht na het in werking treden dezer wet (art. 233). Komen in die afdeeling eischen voor, verschillend naar gelang de inrichtingen vóór of niet vóór i Januari 1S97 in werking werden gebracht, dan zullen de strengere eischen slechts gelden voor inrichtingen, welke volgens de Veiligheidswet geen fabrieken of werkplaatsen waren, indien zij na het in werking treden dezer wet in werking zijn gebracht. Zijn zij vóór dat tijdstip in werking gebracht, dan zijn op deze categorie van inrichtingen de minder strenge eischen van toepassing. In de artikelen is geen sprake van de Veiligheidswet getracht is een zoodanige redactie te bezigen, dat geen verwijzing noodig is naar eene wet, die door het bepaalde in art. 441 zal ophouden te gelden wanneer het ontwerp in werking zal treden. de
;
Art. 235. In het algemeene deel dezer Memorie werd medegedeeld, dat voorschriften van het Arbeids- en het Veiligheidsbesluit in dit ontwerp waren opgenomen. Daarbij werd niet voorbijgezien, dat de wetenschap en de techniek vorderingen kunnen en zullen maken, dat nieuwe takken van bedrijf kunnen en zuUen ontstaan en werd dus ook de noodzakelijkheid ingezien, dat de arbeidswetgeving daarmede gelijken tred zoude moeten kunnen houden. Uit den aard der zaak kunnen voorschriften, die in dergelijke veranderde omstandigheden noodig zullen blijken, bij de wet worden vastgesteld, maar de bescherming der arbeiders kan niet steeds op het tot stand komen van eene wet wachten. Daarom behoort aan het uitvoerend gezag de bevoegdheid te worden toegekend om de noodig gebleken voorzieningen te treffen. Waar de behoefte aan nieuwe voorschriften zich in den regel zal doen gevoelen bij nieuwe toestanden, bijv. bij het ontstaan van nieuwe takken van bedrijf, is voorloopig regeling bij algemeenen maatregel van bestuur bovendien aangewezen.
Artt. 236
daarmee
— 246.
In
art.
7
der Veiligheidswet
—
en in verband
—
22 van het Veiligheidsbesluit wordt den inspecteur van den arbeid de bevoegdheid gegeven om ten aanzien van een groot aantal bepalingen van genoemd besluit en eveneens, wanneer naar zijn oordeel het daar bepaalde niet of niet voldoend wordt nageleefd, aan hoofden of bestuurders nadere voorstaat
art.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905
Abraham Kuyper Collection | 610 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905
Abraham Kuyper Collection | 610 Pagina's