Sociale hervormingen - pagina 446
voorstellen van wet door het ministerie-Kuyper bij de Staten-Generaal ingediend. Deel III.
43. bepaaldelijk het oog op de meisjes, voor wie het van het grootste belang is na volbrachte dagtaak nog les te kunnen nemen, b.v. in de eene of andere moderne taal of in het boekhouden. Zijn die meisjes eerst om 9 uur vrij, dan is het voor haar te laat om nog
met
lessen te beginnen.
in verband met de wenschelijkheid om de verstandelijke ontwikkeling van het personeel te bevorderen, werd er van verschillende zijden op aangedrongen, dat de bepaling ook tot het personeel op kantoren worde uitgebreid.
Mede
tot het tweede Ud werd gevraagd, waarom twee bepaalde dagen, b.v. de Vrijdag of de Zaterdag, worden aangewezen, waarop eenmaal per week de arbeidsduur langer mag zijn. Zooals de bepaling thans luidt, zou het, vreesde men, uiterst moeilijk zijn te controleeren, of niet meer dan eenmaal per week van de bevoegdheid wordt gebruik gemaakt. Eenige leden achtten den maximalen arbeidsduur van dertien
Met betrekking
niet een of
uren
te lang.
Gevraagd werd, waarom het loopwerk juist te 7 uur des namiddags moet zijn geëindigd. Sommige leden meenden, dat deze bepaling voor vele winkeliers ernstige bezwaren zou opleveren. Anderen waren van oordeel, dat die bezwaren gemakkelijk zouden zijn te ondervangen door boodschappen, welke nog na 7 uur moeten worden verricht, op te dragen aan personen die niet onder het wettelijk begrip „jongen" of „meisje" vallen; zij juichten het toe, dat jongens en meisjes beneden 1 7 jaar niet meer door loop-
werk gedwongen straten te
zullen
worden
zich
's
avonds na
7
uur
in
de
bewegen.
Van meer dan ééne zijde werd tegen deze bepaling bedenking geopperd. Het overlaten van een zaak van algemeen belang als deze aan de gemeenteraden werd door sommigen in beginsel afgekeurd. Opgemerkt werd, dat over het algemeen nog weinig blijkt van eene gezindheid der gemeenteraden om in dergelijke zaken handelend op treden. Ten bewijze van het gebrek aan lust en ijver der gemeenteraden om in aangelegenheden van socialen aard met den Rijkswetgever mede te werken, behoeft, meende men, slechts herinnerd te worden aan de nalatigheid waarvan zoovele gemeentebesturen hebben blijk gegeven bij de uitvoering van de Woningwet. Voorts zijn bepahngen als die van art. 301, krachtens welke een door den Minister aan te wijzen autoriteit bevoegd zal zijn afwijkingen te vergunnen van de door den gemeenteraad vast te stellen regeling, weinig geschikt om den raad aan te moedigen in deze iets te doen. Een derde bezwaar werd ontleend aan het feit, dat zoo menigmaal van een complex van woningen het eene gedeelte tot eene andere gemeente behoort dan het overige deel Art. 299.
ernstige
!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905
Abraham Kuyper Collection | 610 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905
Abraham Kuyper Collection | 610 Pagina's