Honig uit den rotssteen - pagina 285
!
271 Maar
voor
tuigingen,
God maakt dat niet maar naar hetgeen
Want God
vraagt niet naar bedie betuigingen wezenlijks is. een ieders hart, weet op het aller-
uit.
er
in
En Hij, die de Formeerder is van nauwkeurigst hoeveel verbuiging er noodig is, om ons hart te knakken. Er zijn soepele planten die ge plat op den grond kunt buigen, dat ze toch nog niet gebroken zijn en zoo weer opspringen en er zijn er andere, die om te knakken maar even hoeven overgebogen. Niet het o verbuigende, maar het verbrijzelde hart is aangenaam voor God. De wolke der genade is telkens over de gemeente en ontlast telkens haar malsche heerlijke droppen, maar op de hooge bergen blijft de regen niet liggen, daar leekt hij van at", en liggen blijft hij alleen in de nederige bedding omlaag. Het is onmogelijk dat uw hart zoolang het als een berg den trotschen kop naar God opsteekt, indringende en inklevende genade zou ontvangen. Alles druipt er langs af, al werdt ge ook van rondom met genade overgoten. Maar ook, zinkt, zinkt eindelijk de berg van binnen in het hart der zee weg, en komt er een nederige glooiing, een uitgegraven bedding, dan kunt ge niet bestaan en leven, of de genade moet op u neerstroomen, in u dalen en u vervullen. Die wet der zwaartekracht is zoo prachtig welsprekend, en ze verkondigt het ons in zoo geheimzinnig schrift, dat de genade ons niet kan drenken, als het hooge „ik" niet laay worden wil. Och! men loopt om zooveel. Men dweept, men zingt, men jubelt. Wat wordt er niet geslaafd en gesloofd op aarde. Ook in het Koninkrijk. En toch op dat eenig ééne waar het op aankomt, wat merkt de mensch daar weinig op ;
Hoe liefdeloos zijn we eigenlijk niet, om, zelfs onder broederen, dat hooge „ik" in den broeder zoo telkens te kittelen en te streelen. Men vindt elkaar zoo „lief"; men heeft zooveel „lieve woorden"
Men
uitnemend en dat zoo uitstekend. weer een zode op den al zoo hoogen dijk, die maakt dat de wateren der genade de velden niet overvloeien kunnen. o. Die ruilhandel in pluimstrijkende woorden verpest zoo. De één looft den ander om door den ander op zijn beurt geprezen te worden. Zie maar eens aan dat laf gevlei van dusgenaamd gevierde mannen. Alsof die „gevierde" mannen ook geen worsteling met him eigen „ik" hadden^ en geen hard stuks werk kregen aan het breken en knakken van dat al hooger opgestoken „ik". Broeders, laat ons toch op onszelven en op malkander scherpelijk voor
En
elkaar.
intusschen
acht geven.
vindt
komt
dit
zoo
er telkens
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 330 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 330 Pagina's