Honig uit den rotssteen - pagina 34
.
20 zou zijn van bekrompenheid, of overblijfsel van denk-manier Neen, zulk een strijd van God tegen zijn volk, tegen zijn kerk, tegen zijn dienstknechten, tegen zijn „kinderen in den Geliefde", is wel zeer terdege, niet slechts denkbaar, maar bestaat vi^ezenlijk, en slechts
uitvloeisel
min-Christelij
k.e
zoodra zich bij ons de toeleg openbaart, om in, tegen den stroom zijner heiligheden; om in te gaan tegen ziju rechten en inzettingen; om onzen zin tegen zijnen wil te willen doordrijven; en aldus willens en vvetens „in tegenheid te treedt
nog telkens
op
roeien
te
wandelen" met den Heere onzen God. Want dat duldt de Heere nooit of nimmer. Dat duldt Hij niet, omdat wij er tot volslagen
afval door geraken
zouden.
Dat duldt Hij niet, omdat dusdanige verkeerde beweging van ons levensrad den gang van heel het raderwerk des Verbonds zou storen. Maar ook dat duldt Hij niet, om de eer zijns naams. En daarom, zoo dikwijls uw ongeloof, uw geloofloosheid, uw ontrouw, uw arm zijn aan teedere liefde, al is het ook maar met een tiende deel van opzet, het karakter van tegenheid tegen Hem, en wel van een „wandelen in tegenheden", d. i. van een duurzaam verzet, aanneemt, dan staat het hiermee vast; zoo vast als zijn Woord ja en amen is dat Hij van stonden aan u op den weg ontmoet, u wederstaal, u tuchtigt, en zoolang u kastijdt in zijn tegenheden, tot gij, het opgeeft en voor uw God in de schuld valt en ootmoediglijk in uwe tranen bekent: „Heere, Gij zijt rechtvaardig!"
—
-
;
Maar wacht u nu voor één ding. Of God de Heere nu alzoo in tegenheid tegen iemand
ingaat,
of
ontferming ter geloofsbeproeving hem kastijdt, dat maakt voor wie het van buiten af beziet, bijna geen verschil. Dat kan men er schier nimmer uitwendig aan zien. Voor het oog lijken die ontzaglijke „tuchtiging in tegenheid" en die „kastijding der liefde" meest als twee .droppelen water op elkander. Denk maar aan Job. En toch, hoe zijn hoogwijze vrienden het ook stokstijf volhielden, dat dat wel „een tegenheid van Jehova tegen zijn knecht" was, toch wel
in
teedere
was het niet zoo. Het was een vreeslijk lijden. Maar „een ontmoeten van den Heere in tegenheid" was het niet. En nu, gelijk Elifaz, Bildad en Zofar zich vergisten, zoo ware vergissing ook bij u mogelijk, dat ge namelijk, één uwer broederen in vreeselijk lijden ziende, bij uzelven dacht: „Dat zal wel om zijn !" zonde zijn. Hij deed ook nooit wat ik hem zei of ried
Wees daar
voorzichtig meê, mijn broeder!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 330 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 330 Pagina's