Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET VERLOREN PARADIJS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET VERLOREN PARADIJS

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

en de herinnering daaraan bij de volken,

door Dr. P. G. DATEMA.

XVII.

Onder de Romeinsche keizers zijn er geweest die bekend staan als boven het gewone peil verheven. Gij deDkt hier aanstonds aan de beide Antoninussen. De twee zuilen, te Rome ter honner eere opgericht, staan daar nog.

De tweede, Marcus Aurelius Antoninas, Keizer van af 161 tot 180 n. Christos., overtrof zijn voorganger Antoninus Fius nóg in vastheid van karakter en was even mild en welwillend.

Hij was een wijsgeer, daarom ook bijgenaamd Philosophus.

Zijne werken: Meditationes of zelfbespiegelingen, in de Grieksche taal geschreven, zijn in ons bezit.

Daar kunnen we het uit opmaken hoe 'tzijn streven was voortdurend naar de inspraak der rede te handelen. Hij was een man van onwankelbare gelijkmoedigheid. Vroom met opgeruimden blik, innemend, wars van ijdelheid, zegt een zijner bewonderaars.

Groot was zijne verdraagzaamheid hoezeer men ook op hem smaalde.

Inderdaad, bijaldien niet opgesmukt, een heerlijk karakter. Merkwaardig is het te lezen welke zijne gedachten waren over het hiernamaals.

„Heen te gaan van de menschen, " zegt hij, „heeft, indien er goden zijn niets verschrikkelijks; van hen zal u immers niet iets wat kwaad is, te beurt vallen."

„Goden zijn wel degelijk van aangezicht tot aangezicht te aanschouwen."

„Ook mijne ziel zie ik niet, toch houd ik haar in eere." „Uit datgene, waardoor ik dagelijks de macht der goden ondervind, besluit ik tot hun bestaan, en zie ik vol ontzag tot hen op."

Leerling van den Griekschen wijze, Plato, als hij was, is hij voor ons een door zijn werken als het ware levende type van wat de wijsheid van Griekenland vermocht. O, als zoo'n man het gehoord kon hebben, hoe daar onder sommige bruin-of geel-en zwart-kleurige volken, het gelooft leeft van een blank worden der zielen in het zalige hiernamaals, zooals bij de Australiërs, Tasma» niërs, de bewoners der Fidschi-, Tonga-en Hawaiieilanden, onderscheidene negervolken van Afrika en Amerika — hoe zou hem zoo'n schoone droomvoorstelling hebben bekoord!

Dat er negerrassen zijn, die het land der zaligen in het gebied der blanke mannen zoeken, wien moet het niet met droeve gedachten vervullen, als hij denkt hoe teleurgesteld die zwarten veelal zijn uitgekomen.

Er zijn Indianenstammen gevonden, welke, als die der Hondsribben, het land der blanken voor het gelukkigste, en de blanken zelf voor onsterfelijk houden. Amerikaansche negerslaven hoopten na hun dood vrije blanke mannen te worden.

De Australiërs en Polynesiërs dachten er zoo reeds over, vóór zij met de Europeanen, die tot hen hun ontdekkingstochten uitstrekten, kennis maakten.

Toen zij de Europeanen zagen, meenden zij zalige, uit de blijde gewesten terngkeerende geesten te aanschouwen.

Hoe opgewekt dachten zij van de dooden, die door de zoi t; volgen in he'.d«r« lichtgestalte \e-schenen!

Dit is heel wat schóoner voorstelling dan die we bij andere woeste volkeren aantreffen aangaande de genietingen van het hiernamaals.

Zeer zinnelijk was deze over het algemeen.

De Indiaan evenals de Polynesiër dacht vooral aan dansen, de Eskimo aan zijn lievelingsspel, het balspel.

In het Polynesische of ook in het Melanesisehe Paradijs was dit eene der heerlijkste genietingen die men zich voorstelde.

De Jagersvolken van Amerika waren natuurlijk ook vol van het jigersleven in het Paradijs.

Dit is zeker nog wel wat onschuldiger dan zooals zinnelijke naturen onder de Gaarani en Araakaniers, Polynesiers en Haitiers enz. zich de wellustigheden denken als van het bekende Mohammedaansche vreugdenoord, temidden van de schaduwrijke, bloeiende landouwen.

Voedsel moet er ook in overvloed zijn.

De lievelingsspijzen maken er de hoofdschotel uit.

De Kariben eten daar, naar hun gedachte, vruchten tot verzadiging toe. De Indianen aan den Amazonenstroom Pisang-of Cassanebrood. De Araukanier doet zich aan zwarte aardappelen te goed. De Papoea eet maar onophoudelijk sago.

De zielen'der Polynesiers gebruiken als schaduwachtige wezens slechts essencen van spijzen, aromatische aftreksels, zoo geurig en aangenaam het smaakzintsig streelend.

De Igorroten, Karenen en Algonkin, weer zoo raw materialistisch, willen dierenvleesch eten. Maar deze voedingsmiddelen moeten onvergankelijk zijn als de zielen zelf.

De Palau eilanders in den Stillen Oceaan, die een viertal hunner naar het land der zon zagen trekken, wat meer ideëel, hoorden dat daar maar zeer geringe hoeveelheden spijs werden opgedischt.

Het weinige verminderde ook niet.

Op Bolotu («ie no. 12 ie Jaarg.) komen de genuttigde dieren en vruchten aanstonds weder nieuw te voorschijn.

Eveneens het everzwijn, hetwelk den helden in het Walhalla der Germanen tot voedsel dient

Zeer grof zinnelijk is het ook dat de Indiaan van Columbië en Patagonië zich voorstelt in zijn Paradijs voortdurend in dronkenschap te verkeeren. Ja, er zijn onder de volken, welke in de geuren van de tabaksproducten hunne hoogste genietingen hebben, die--in het hiernamaals hopen in het ongestoord genot van dit rookmiddel zich te kunnen overgeven.

Zoo daalt het immer af.

Naar dat de mensch is, zijn zijn goden en ook zijn verwachtingen van het hiernamaals.

Het jammerlijkst is echter er niets van te willen weten, aan geen leven na dit leven schier meer te denken, zooals zoovelen onder de Christennatiën.

Wanneer zal het daar eens licht worden onder dit nieuwerwetsche Heidendom ?

Voorzeker klaarder en meer doordringend licht zal moeten schijnen dan dat van een oppervlakkig Christendom, dat toch ook eigenlijk weer tot t zuiver sensaëele terugkeert, onder wat voor vorm zich dat Christendom ook voordoet.

„Vleesch en bloed kunnen het Koninkrijk Gods niet beërven. De verderfelijkheid beërft de onverdetfelijkheid niet" (1 Cor. XV : 50).

„Het Koninkrijk Gods is niet spijze en drank, maar rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door den Heiligen Geest" (Rom. XIV:17). 1

Dit artikel werd u aangeboden door: Gereformeerde Zendingsbond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 1909

Alle Volken | 4 Pagina's

HET VERLOREN PARADIJS

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 1909

Alle Volken | 4 Pagina's