Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN HET ARBEIDSVELD.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN HET ARBEIDSVELD.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ie. De pemali’s in betrekking tot de geesten of goden.

Verbodsbepalingen bij de Toradja’s.

door J. BELKSMA.

Het is mijn voornemen U in dit artikel iets naders mede te deelen betreffende de verbodsbepalingen van de Sa'dan-Toradja's. Geen beter middel toch is er om iets te leeren verstaan van den gedachtengang van dit volk, dan kennis te nemen van de bepalingen, die aangeven, welke handelingen óf ten allen tijde óf onder zekere omstandigheden verboden (pemali) zijn. De overtreding van deze regelen welke in lang vervlogen tijden door de voorouders zijn vastgesteld, wekt den toorn der geesten op, waardoor een stipte naleving van al deze instellingen verzekerd is. Zij verlammen in hooge mate de vrijheid van handelen, en doen de inlanders dag en nacht gebukt gaan onder een zekere onbestemde vrees op een of ander tijdstip door een ramp te worden getroffen, gevolg van het bewust of onbewust niet naleven van een der talrijke verbodsvoorschriften. Want het is absoluut uitgesloten om alle bepalingen te kennen, laat staan te eerbiedigen. Al zal het getal van 7777 pemali's, door de adatkenners opgegeven, wel een meer symbolische dan werkelijke beteekenis hebben, vast staac dat hun aantal door geen enkel mensch, hoe knap ook en nauwgezet, kan gekend en onderhouden worden. De beschrijving van dit eigenaardig verschijnsel zal dan ook in géenen deele volledig zijn. Ook meene men niet dat alle pemali's voor het geheele Toradjavolk van Noord tot Zuid geldig zouden zijn. Integendeel. Het kan voorkomen, dat een zekere bepaling in een streek algemeen bekend is, en dat men er op een uur afstands niets van weet, en er dus ook niet mee rekent.

Ten einde eenige orde te brengen in het overstelpend aantal verschijnselen is het gewenscht ze in eenige rubrieken ki te deelen:

1e de pemali's in betrekking tot de geesten.

2e de pemali's in betrekking tot de dioden.

3e de pemali's in betrekking tot de rijst.

4e de pemali's in betrekking tot het huis.

5e de pemali's in betrekking tot de dieren.

6e verschillende a'ndere pemali's.

Ie. De pemali's in betrekking tot de geesten of goden.

De woonplaats der geesten denkt de Toradja zich op de bergen, in de rivieren, op groote steenen, in de kruinen van grcoLe boómen en bij putten. Van uit deze woonplaatsen slaan zij het menschengedoe gade en zenden voorspoed of ramp. Nu spreekt het welhaast van zelf, dat het streng verboden is, deze plaatsen te schenden. Daarom mogen de wilde vijgeboom en de tjeadana met gekapt en verbrand worden, als zij dienen tot woonplaats der geesten, loen Pong Pikoe in 1906 door de troepen van het Gouvernement in zijn Baroeppoe'stelling in het nauw gebracht werd, en hij gebrek aan brandhout had, zoodat het kat van de gestampte padi ten slotte voor brandstof diende, durfde dit stoutmoedig opperhoofd toch niet den grooten baranaboom laten vellen, die midden in zijn benteng stond, uit vrees voor de toorn der geesten. Verboden is het ook bij zulk een geestenwoonplaats hardop te zeggen (b.v. tegen iemand, die er naar informeert) : Ja, dit is een to' deata (to' beteekent plaats). Men zegt dan liever: Misschien, cf: ik weet het niet. Overtreding va'n dit verbod zou een zware ziekte, kasalla, ten gevolge-' hebben. Het baart dan ook geen verwonde-1 ring als de Toradja's beweren, dat op zulke heilige plaatsen handelingen als urineeren, . zijln behoefte doen, op den grond spuwen, den neus snuiten verboden zijn, en ernstige ziekten zouden veroorzaken. Het is voorts een strenge regel bij de Toradja's, dat de goden en de dooden op geenerlei wijze met elkander in aanraking mogen komen. Daarom mogen ook geen rouwgewaden bij een woonplaats der geesten gebracht worden, e!n mag vleesch afkomstig van een godenfeest nimmer tezamen in één huis gekookt en gegeten worden met vleesch van op een doodenfeest geslachte varkens of buffels, en mag men ook geen ofer aan de goden brengen waar een doode in huis bewaard wordt. Allerlei rampen, ziekte en misgewas zouden de betrokkenen kunnen treffen.

Het zal niemand verwonderen dat ook bij het offeren zekere voorschriften in acht moeten genomen worden. Zoo is het b.v. pemali dat de bij een offerfeest verzamelde menigte begint te eten, vóór dat de deata's hun deel gehad hebben, vóórdat de priester met een gebed het offer heeft aangeboden. Het offer mag na het gebed, als mtin denkt dat de geesten er de essence uit genoten hebben, wel door de féestgangers gegeten worden, doch in geen geval door den priester, die zooeven gebeden heeft, en ook mag het niet aa'n de honden worden gegeven. Tijdens het gebed is het pemali, vlak voor den priester te staan, of voor hem

langs te loopen daar men veronderstelt, dat de deata's zich op die plek bevinden. Tevens mag bij zulk een plechtige handeling geen mais aaawezig zijn. Mais wordt wel de doodenzielen aangeboden, doch nimmer aan de geesten.

Het is gewoonte, dat de offers bestaande uit rijst, vleesch, palmwijn en sirih op een pisangblad worden gelegd en den geesten aangeboden. Pemali is het echter, het offer te presenteeren op het blad van de pisang oeni (een klein soort), en nog strenger is het verboden, een omgekeerd pisa'ngblad te gebruiken. Wat er bij overtreding hiervan gebeuren zou, weet men niet meer. Behalve mais, gelieven de deata's ook geen offer van zwarte kippen, van varkens waarvan de staart gebroken of afgeslagen is, of welks ooren gescheurd zijn. Hondenvleesch, waarop de Toradja's zelf zoo verzot zijn, mag ook niet geofferd worden. Evenmin hanen met afgesneden kammen, die dus al eens bij de hanengevechten dienst gedaan hebben. Het offerdier mag dus evenmin als het Oud-Testamentische eenig gebrek hebben. Voorts is het pemali groote palingen en groote slangen te dooden, daar men in deze dieren incarnaties van geesten ziet.

De bliksem is ook een deata, die volgens den Toradja uit de aarde opspringt. Tijdens een hevig onweer is het pemali zijn hoofdhaar aan te raken, ijzer vast te houden, bij een. der palen staan, waarop het huis steunt, of ook precies midden in het huis staan, daar men in al deze gevallen veel kans heeft door den bliksem te worden getroffen. Ten slotte: het is niet geraden te gaan wandelen, als de zon de middaghoogte heeft bereikt. Dis is ook het tijdstip dat de geesten zich eens gaan vertreden. Licht zou men hun weg kunnen kruisen en dientengevolge ziek worden.

2. Pemali’s in betrekking tot de dooden.

Een der meest ingrijpende verboden is het eten van rijst door de nabestaanden van den doode gedurende den rouwtijd. Deze periode duurt voor geringe menschen enkele dagen, voor dooden echter uit hoogeren stand maanden, soms jaren. Zulk een verbod wil wat zeggen voor een rijstetend volk als de Toradja's. Met stiptheid houdt men zich echter aan dit gebruik, wijl overtreding krankzinnigheid tengevolge hebben zou. Mais, aardvruchten en pisangs vormen in dien tijd het gewone voedsel.

Als het karbouwe'nslachten voor een doode begint, mag het vleesch van de eerste karbou niet door de familie gegeten worden. Alleen vreemden krijgen hiervan. Verder is het verboden, dat de ouders vleesch van beesten zouden eten, die geslacht zijn op het doodenfeest va'n hun kind, terwijl omgekeerd de kinderen zich moeten onthouden van het buffel-en varkensvleesch, afkomstig van het doodenfeest hunner ouders. In den tijd dat er een doode is, mogen de familieleden geen nagels knippen, of eenige klacht uiten over den stank die het lijk verspreid. Men zegt dan liever: boesaroenngoe', d.i. geurig. Het is voorts niet toegelaten een buffel te slachten die een haarwervel op zij van den kop heeft. In den rouwtijd heeft men er zich voor te hoeden een wan-of rijstzeef bij wijze van hoofddeksel te gebruiken. Na afloop van het doodenfeest mag de draagbaar, waarop het lijk naar de liang gebracht is, niet verbrand worden, evenmin de stellage, waarop het offervleesch heeft gelegen toen het verdeeld werd. Als de doode begraven wordt, mag van het beest, meestal een hond, dat als loon aan de dragers gegeven wordt, geen stukje vleesch naar het dorp teruggebracht worden. Het moet bij het graf gegeten worden, en als er te veel is weggeworpen worden.

Om begrijpelijke redenen is het pemali een rouwkleed op het hoofd te dragen als er geen doode is, evenmi'n als men in zulk een geval doodenzangen mag zingen, en naar het rotsgraf loopen als het niet noodig is, of voor de grap een klaaggeschrei mag aanheffen. Ook wacht men zich wel sirih, te vragen aan den doodeninwikkelaar, terwijl deze gevreesde persoon niet langs een anders huis mag loopen als er geen doode is, waar hij naar toe moet. Het is ten eenenmale ongeoorloofd twee jassen of twee broeken aan te hebben, daar men zoo doende bedenkelijk veel op een doode zou gaan gelijken, wien men gewoonlijk kleedingstuk over kleeringstuk aantrekt, voor men hem geheel inwikkelt.

Al de bovengenoemde verbodsbepalingen met nog oneindig veel meer van hetzelfde soort vormen de leer der hygiène van den heidenschen Toradja. Bij getrouwe naleving er van blijft men gezond, bij overtreding heeft men te rekenen op ziekte en dood.

3. Pemali’s betreffende de rijst.

Het aantal verbodsbepalingen betreffende de rijst, het hoofdvoedsel va'n dit volk is bepaald legio. De Toradja's leven in de ge-

dachte dat de padi bezield is, m. a. w. een ziel bezit net zoo goed als een mensch. Die ziel kan de padi verlaten, en dan is zij loos. Zelfs al is ze gesneden en in groote schelven opgestapeld, dan nog dient men zeer voorzichtig te zijn, want zelfs dan nog kan zij zich terugtrekken. Niet eerder is men gerust, vóór zij goed en wel in de rijstschuur is opgeborgen en als door het laatste offer, het »ma'biloendak« alle voorschriften zijn opgehevett.

Als de regens doorbreken, en de indo' padang, dat zijn de mannen die speciaal met het regelen van den rijstadat zijn belast, uit den sta'.id van maan en sterren den gunstigen tijd hebben opgemaakt, dienen zij vooral niet te verzuimen na te gaan of er zich mogelijk een doode in de kampong bevindt, wiens adat nog niét afgeloopeu is. Het is zwaar pemali de bibitakkertjes te bezaaien, terwijl er een" doode is. Deed men het toch, dan zouden de zaailingen toch spoedig sterven. Ook moeten de rijstveldbewerkers goed opletten, dat zij, als er een doode langs gedragen wordt, ophouden met werken en tijdig de sawah verlaten en niet eer het werk voortzetten vóór de stoet voorbijgetrokken is. Zelfs mag geen enkele man de sawah bewerken en tevens het vleesch nuttigen, dat van een doodenfeest afkomstig is. De sawah zou bij voorbaat reeds tot onvruchtbaarheid gedoemd zijn.

Bepaald zorgelijk is de tijd, als de rijsthalm zich verdikt en de aar binnenkort zal uitschieten. Men noemt dan de padi zwanger. Het eten van mais is dan verboden Voor iedereen. Eveneens het vleesch van een dooderuèïst, het in de hand nemen en eten van eieren en klappernoten. Evenals de dooier uit de schaal, zoo zou ook ongetwijfeld de melkachtige inhoud der korrels de aar verlaten. Geen areca of pinangnoot mag dan in de tusschenruimten van het dak gestoken worden. In het algemee'n is het verboden in dezen tijd veel lawaai te maken. Dat zou de rijstziel kunnen doen schrikken, en 's avonds en 's nachts mag er in de kampongs geen padi gestampt worden. Pemali is het iets af te .wasschen boven den haard, die zooals men zich herinneren zal in de middelste kamer van het huis is. In dezen tijd is het ook hoogst gevaarlijk om takken van de boomen af te slaan, en het roet van het dak en de wanden af te vegen. Verboden is het om te stampen op den rand van den haard, dat zou mieren op de sawahdijkjes ku'nnen oproepen. Is de tijd van het snijden daar, dan mogen lang niet alle menschen aan dat vreugdevol werk meedoen. De weduwe, wier man nog niet is, of een weduwnaar, wiens begraven vrouw nog niet begraven is, hebben zich op geenerlei wijze met de padi in te laten. De inhoud der korrels zou verdwijnen. Ook alle nabestaanden va: n een doode, die nog in den rouw zijn, moeten zich om dezelfde reden op een afstand houden. Voor iedereen geldt het verbod om doea', d.i. een knolvrucht te eten. Het is overdag, terwijl men druk bezig is met oogsteto, niet geoorloofd een bad te nemen. De rijst van den indo-padang mag in geen geval met een gewoon mes gesneden worden, men moet beslist het rijstmesje, ralngkapan, gebruiken. Nieuwe rijst mag niet samen met vleesch, afkomstig van een doodenfeest, gegeten worden, evenmin als men zulk vleesch tegelijk met gepelde rijst mag dragen. Ook het huilen in de sawah tijdens den snit is niet toegelaten. Over het algemeen is het pemali om tijdens het snijden veel herrie te maken.

Is de rijst uit de sawah gehaald en op een droogplaats opgestapeld, dan heeft men er nog voor te waken om geen mais en padi tezamen aan een en dezelfden draagstok te dragen. Die beide produkten verdragen elkander blijkbaar niet. Bij het bergen van de rijst in de rijstschuur mag geen onnoodig heen en weer loopen op het erf plaats hebben, wat de rijstziel zou kunnen verstoren.

(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: Gereformeerde Zendingsbond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 1923

Alle Volken | 12 Pagina's

VAN HET ARBEIDSVELD.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 1923

Alle Volken | 12 Pagina's