Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wat zegt de Bijbel over arm en rijk?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wat zegt de Bijbel over arm en rijk?

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eén van de meest gigantische problemen van onze tijd is de geweldige kloof tussen rijk en arm in de wereld. In arme gebieden ste dag meer dan 10.000 mensen ten gevolge van honger en onden/oeding. En dit aantal neemt nog toe. Er zijn onvoorstelbare situatie onrecht en verdrukking. Waar staan wij als rijke christenen van het westen? Welke is onze roeping en verantwoordelijkheid? A zijn niet eenvoudig te geven. We willen proberen enkele bijbelse grondlijnen op het spoor te komen.

Het Evangelie der armen

In het betoog van dr. K. F. de Blois ontdekten we één belangrijke richtlijn. Bij al de vragen waarmee we geconfronteerd worden is het goed onszelf de vraag te stellen: Wat zou de Heere Jezus gezegd en gedaan hebben? Wij zijn immers geroepen om Hem te volgen en in Zijn voetstappen te gaan.

Vaak wordt gewezen op Jezus' eerste openbare optreden, zoals dat verhaald wordt in Lukas 4. Het is een belangrijk moment, wanneer Hij in de synagoge van Nazareth Zijn program ontvouwt. De inhoud van de Hem opgedragen taak vindt Jezus geheel omschreven in de profetie van Jes. 61: „... Hij heeft Mij gezonden om de armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen die gebroken zijn van hart; om de gevangenen te prediken loslating, en de blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid; om te prediken het aangename jaar des Heeren".*

Opvallend is dat de , , armen" vooraan staan in de bekendmaking van het Evangelie. Ook op andere plaatsen blijkt dit (met name in het Lukasevangelie, bv. Luk. 7:22, 16:19-31). Spreken we niet terecht van het Evangelie der armen?

De vraag is: wie zijn dan wel bedoeld met de armen?

De uitleggers gaan hier volstrekt tegengestelde wegen. Aan de ene kant is er de uitleg die alleen maar weten wil van geestelijk armen, geestelijk gevangenen en geestelijk blinden. Voor armen leest men consequent: arme zondaars.

Er wordt geen enkele relatie gelegd met de sociale omstandigheden.

Haaks hierop staat de exegese dat de armen steeds uitsluitend degenen zijn die er sociaal-politiek gezien ellendig aan toe zijn. Jezus zou als partijganger der armen het uur der revolutie en bevrijding prediken voor allen die verdrukt en vertrapt worden. De omkering van de bestaande verhoudingen staat voor de deur.

Eenheid van het aardse en geestelijke

Ons inziens vindt hier naar twee kanten een vereenzijdiging en een ontsporing plaats. In het ene geval wordt het heil vergeestelijkt, terwijl het in het andere geval wordt veraardst. Beide uitleggingen doen aan de diepte en de breedte van het bijbelse getuigenis geen recht.

Wanneer wij uitgaan van de eenheid van Oude en Nieuwe Testament wordt het uit de bestudering van de Schrift duidelijk dat het aardse en het geestelijke onmogelijk tegenover elkaar kunnen worden gesteld of zelfs ook ooit los van elkaar kunnen worden gezien. Het aardse en het geestelijke vormen in de boodschap van

Opmerkelijk is het weglaten van de woorden: de dag der wraak onzes Gods. Wekt juist dit niet de ergernis van de inwoners van Nazareth?

Mozes en de profeten en in het optreden van Jezus Christus Zelf (en de apostelen na Hem) een onlosmakelijke eenheid, vanuit de belofte van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die de hele mens geldt, naar lichaam, ziel en geest.

De Heere Jezus heeft geleefd uit de Schriften van het Oude Testament. Willen wij Zijn spreken en handelen ten aanzien van de , , arme" verstaan, dan kan dat alleen wanneer wij inzicht ontvangen in het Oude Testament in zijn verbanden.

De Heere als werkelijke Eigenaar

Opmerkelijk in het O.T. is dat het sociale leven dikwijls ter sprake komt. Het gaat niet alleen om de verhouding van de enkele mens tot God. De vreze des Heeren is ten nauwste verbonden met de rechte houding tegenover de medemens in nood. Steeds wordt gehamerd op gerechtigheid voor de armen en verdrukten. Als de armen binnen Israël worden vooral genoemd: de weduwe, de wees en de vreemdeling. In de oosterse samenleving was hun positie het meest kwetsbaar en leden zij het meest van onderdrukking en uitbuiting.

Meer in algemene zin wordt onder de arme verstaan: De Israeliet die zonder grondbezit is. Wie het voorvaderlijk erfdeel kwijtraakte, was er niet best aan toe. Niet alleen omdat hierdoor de broodwinning wezenlijk werd bedreigd en omdat men gevaar liep tot de slavenstand te geraken. Het ergst voor de vrome Israeliet was wel dat hij in het verlies van zijn grond het zichtbare onderpand verloor van het deelhebben aan de beloften van God, die elke familie een onvervreemdbaar recht op een eigen stukje Kanaän had gegeven.

Als de Schepper van hemel en aarde neemt de Heere de armen voortdurend in Zijn bescherming. Zij gaan Hem, die hun Maker is, ter harte. Nooit doen zij tevergeefs een beroep op Zijn gerechtigheid (Ps. 72; 146).

De Heere is de werkelijke Eigenaar van de grond en van alles wat de mens bezit (Ps.50). Hij verlangt rechtvaardige verdeling van wat van Hém is.

In de oudtestamentische wetten komt dit tot uitdrukking in een veelheid van geboden en voorschriften met betrekking tot de armen. Zo is een bepaald deel van de opbrengst van het land direkt voor hen bestemd (Ex. 23:11, Deut. 14:28-29, Ruth 2). Gods speciale zorg voor de armen blijkt verrassend uit de instelling van het jubeljaar. Aan het eind van 7x7 jaar, op Grote Verzoendag (1), werd de jobel (ramshoorn) geblazen om aan te kondigen dat het volgende jaar, het vijftigste dus, een jubeljaar zou zijn (Lev. 25). Dit had grote sociale consequenties: chulden werden kwijtgescholden, slaven werden vrijgelaten, grondbezit teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaar.

De bedoeling is om de tegenstellingen tussen rijk en arm te verminderen en aan er ondergeraakte mensen opnieuw een kans te

geven. Al is het mogelijl< nooit zo in praktijl< gebracht, het bleef staan in de tora als een herinnering aan Gods gebod: e belaar zal er onder u niet zijn (Deut. 15:4).

De kritiek van de profeten

De werkelijkheid is dat de kloof tussen rijk en arm in de loop van de geschiedenis van Israël steeds groter wordt. Een kleine groep grootgrondbezitters verrijkt zich ten koste van de steeds armer wordende armen.

De profeten aarzelen niet om keer op keer sociaal onrecht als zonde aan de kaakte stellen. Striemend en fel is de taal van Amos en Hosea aan het adres van de rijke bovenlaag in Israël, die de armen uitbuit en verdrukt, tenwijl ze zelf weelderig leeft in prachtige paleizen.

Het profiteren van de nood en ellende van de medemens stellen zij gelijk met God vergeten (Ez. 22:12b).

Sociaal onrecht is een zonde waarover de vloek van God ligt. Van vrome godsdienst tenwijl armen venwaarloosd worden, walgt de Heere: oe het getier van uw liederen weg (Amos 5 : 23)1 Het gaat hier om maatschappijkritiek die er niet om liegt.

Intussen moeten wij twee dingen niet vergeten. Ten eerste: ltijd weer hekelen de profeten de sociale misstanden in samenhang met de ontrouw jegens de God die Zijn aanspraken doet gelden op heel de mens en op alle terreinen van het leven. Het appèl tot het betrachten van gerechtigheid staat in het bredere kader van de oproep tol terugkeer tot de Heere en gehoorzaamheid aan het geheel van de geboden als de regels van het verbond (Micha 6:6). En in de tweede plaats: enwijl aan de ene kant de rijken herhaaldelijk hard worden aangepakt, worden de armen nergens opgeroepen het recht in eigen hand te nemen. Hun wordt verkondigd dat zij alle hoop op God mogen stellen.'

Arm en ootmoedig

Nu kan het ons niet ontgaan dat na verloop van tijd het begrip „arm" naast de sociale betekenis een religieuze kleur krijgt. (Het belangrijkste grondwoord voor , , arm" betekent oorspronkelijk: gebogen, neergedrukt, er ellendig aan toe zijn). De arme is de ootmoedige. Degene die in zijn nood en ellende tot God wordt gedreven en op diens bijstand hoopt.

Hel gaat niet langer om sociale armoede alleen. In nood van velerlei aard weet de vrome zich op God en Zijn beloften geworpen, in tegenstelling lot hen die hun hoop op de wereld hebben gebouwd (Psalmen I). We spreken dan niet van een vergeestelijking, maar van een verruiming, een verdieping van de betekenis. De arme is hij die met lege handen voor God slaat. In zijn bedelaarshouding ziet hij uit naar het heil des Heeren ( Jes. 66:2). Prof. Dr. J. Verkuyl wijst erop dat het begrip , , arme" steeds diepere dimensies krijgt. Er vindt een concentratie plaats in de richting van de diepste armoede van de mens. Deze is niet van sociaal-economische aard: ij zijn zondaren, ondenworpen aan zonde, demonen en dood, en niet in slaat ons daaruit te bevrijden. Déze armoede, de ven/reemding van God is onze diepste nood, waaruit wij onszelf en anderen onmogelijk kunnen bevrijden.

Het jubeljaar is aangebroken!

Tegen de achtergrond van deze gedachten uit het Oude Testament moeten we het optreden van Jezus in de synagoge van Nazarelh verstaan. Hij pakt, zoals we al zagen, de woorden van Jesaja 61:1 - 2 op. Deze hebben betrekking op de ellendige situatie van Israël tijdens of vlak na de ballingschap.

Tegelijk grijpen ze daar ver bovenuit. Er is sprake van een toekomstvenwachting, waarin alle lijnen samenkomen. Het beloofde heil heeft het aards-sociale in zich, maar betekent meer dan terugkeer naar eigen bezit en herkrijging van persoonlijke vrijheid.

Het gaat om wijdse perspectieven die hel hele menselijke bestaan raken, zowel in de breedte naar zijn sociale en politieke zijde, als in de diepte met betrekking tot het menselijk hart dal alleréérsl bevrijding en vernieuwing nodig heeft.

Uit de prediking van de Heere Jezus naar aanleiding van Jesaja 61 komt naar voren dat in zijn komst en werk het grote jubeljaar is aangebroken. Het jaar van hel welbehagen des Heeren betekent goed nieuws voor de armen, gevangenen, blinden en verbrokenen. Hun verlossing is op handen!

Evenmin als het juist is Jezus' prediking uitsluitend een sociale en politieke vulling te geven is het juist ze puur vergeestelijkend te willen uitleggen.

Wij begrijpen nu dal het Evangelie der armen betrekking heeft op de totale mens in zijn relaties met God, de medemens, de wereld en zichzelf.

Terwijl Lukas in de bergrede spreekt van „armen" (Luk 6:20), heeft Mattheus daarvoor „armen van geest" (Mt. 5:3).

Is daarmee niet de spanning in de boodschap van Jezus weergegeven, waarbinnen de accenten variëren tussen het sociale en het religieuze?

De Heere Jezus heeft in de proclamatie van Zijn program de contouren van de komende voleinding In het oog, wanneer het heil volkomen gestalte zal hebben gekregen in Gods ganse schepping. Dan zullen vrede en gerechtigheid heersen: e arme zal zijn bevrijd, de gebrokene van harte geheeld, de gevangene losgelaten, de blinde genezen. Ziekte en dood zullen niet meer zijn. In dit kader verricht Jezus Zijn tekenen en wonderen. Als een heenwijzing naar die stralende toekomst (Lk. 6:18) en in verbinding met de beloften voor de armen: Zalig zijt gij, armen, want uwer is het Koninkrijk Gods. Zalig zijt gij die nu hongert; want gij zult verzadigd worden. Zalig zijt gij die nu weent, want gij zult lachen..." (Lk. 6:20-21).

Niet vooruitgrijpen!

De keerzijde is ernstige kritiek op de houding van de rijken. Evenals de profeten veroordeelt Jezus scherp de sociale misstanden van zijn dagen: , Maar wee gij rijken, want gij hebt uw loon reeds. Wee u die verzadigd zijt, want gij zult hongeren. Wee u die nu lacht, want gij zult treuren en wenen". (Lk. 6:24-25).

Nooit echter worden de armen opgezet tegen de rijken. Wat dit betreft is een vergelijking van Jezus' optreden met dat van de Zeloten verhelderend. In een situatie vol onrecht en verdrukking verkondigt Jezus evenals zij de onmiddellijke nabijheid van het Rijk en het ingaan van het jubeljaar. De Zeloten echter menen het Godsrijk naderbij te brengen door revolutionaire veranderingen van politieke en economische structuren te forceren. Zij strijden voor bevrijding van het land, opheffen van grootgrondbezit en vrijheid van slaven.

Jezus echter weerstaat de verzoeking om naar voren te treden als een politieke Messias die Zich voortijdig tot koning te laten kronen. Hij verstaat Zijn Zending vooral vanuit Jesaja 53: De Zoon des mensen is de lijdende Knecht, die moet lijden en sten/en. Wanneer Hij in de synagoge van Nazareth heeft uitgeroepen dat het jubeljaar met al zijn heerlijke consequenties nu gekomen is, gaat Jezus vervolgens op naar Jeruzalem. Alleen in de diepe weg van vernedering, waarin Hij de zondeschuld van velen zal dragen, kan het Rijk der gerechtigheid verwerkelijkt worden.

Christus grijpt niet vooruit op wat God op Zijn tijd geeft als vrucht op Zijn arbeid.

De navolging van Christus

Uit de evangeliën blijkt dat het heil van het jubeljaar geheel geconcentreerd is in de persoon van Jezus Christus. Daarom is het beslissend om Hem 'te volgen. Dit volgen van Jezus nu is te omschrijven als bekering, metanoia: een totale heroriëntatie van de hele mens op God. In de vernieuwing van het zondige hart dat van God aftrekt en het boze liefheeft, wordt de mens bevrijd van zijn diepste armoede en krijgt hij deel aan het volle heil.

Opmerkelijk Is dat Jezus wanneer Hij nodigt tot het Rijk geen onderscheid maakt tussen armen en rijken. De armen worden niet zaliggesproken omdat zij arm zijn, evenmin als de rijken verworpen worden vanwege hun rijkdom. Jezus sluit niemand uit. Zowel rijken als armen roept Hij op om het Rijk binnen te gaan, door Hem hun zonden te belijden. Zijn Woord van vergeving aan te nemen en achter Hem aan te gaan.

Beiden hebben bekering nodig.

Wel blijkt steeds hoe ontzaglijk moeilijk het juist voor de rijke is om Jezus te volgen. De navolging houdt immers ondermeer in een geheel nieuwe houding tegenover rijkdom en bezit vanuit een algehele overgave aan Jezus. Herhaaldelijk vraagt Jezus van Zijn volgelingen om alles op te geven en te verlaten (Lk. 14:33). „Verkoopt hetgeen gij hebt en geeft aalmoes" (Lk. 12:33). Dit ondenwijs is geheel in de lijn van de oproep van Joh. de Doper om kleding en eten te delen met hen die minder hebben (Lk 3:11). Het is begrijpelijk dat veel rijken bedroefd heengaan. Nog eerder gaat een kameel door het oog van een naald dan dat een rijke ingaat in het Koninkrijk van God. Alleen door een wonder gebeurt dat (vgl. Zacheusl)

Is het probleem van de rijke jongeling niet dat hij geen afstand kan doen van zijn bezit, omdat zijn bezit hém gevangen heeft? (Lk. 18:18-27).

Steeds wordt het vergaderen van aardse rijkdom als een buitengewoon gevaarlijke zaak gezien, die zich nauwelijks verdraagt met de navolging van Christus. Men raakt in zijn rijkdom verstrikt en is niet meer vrij om Jezus te volgen en zijn bezit met de armen te delen (Lk. 12:13-21; Lk. 16:19-31).

Daarentegen is het de annen en hen die hun bezit opgaven tot troost dat er voor een discipel van Jezus geen enkele reden tot zorg om zijn bestaan is: 111Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten zult, noch voor het lichaam, waarmee gij u kleden zult" (Lk. 12:22). Jezus spreekt van een schat in de hemel voor hen die geen aardse schatten bezitten (Lk. 12:33).

Jezus: de arme

Al blijkt Jezus ook om te gaan met de voornamen en rijken en al sluit Hij niemand bij voorbaat uit (Lk. 14:1 w), Zijn eerste aandacht gaat uit naar de armen en vertrapten, naar hen die niemands aandacht ontvangen, omdat zij als zondaars gemeden worden (Lk. 18:35-43). In Zijn ontferming keert Hij zich voortdurend tot hen die er ellendig aan toe zijn en het diepst zijn weggezonken. Hij is imniers gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren is. De armen trekken ook steeds op Hem aan. Hij toont zich dan ook metterdaad één van hen door met hen te eten (Lk. 15:1-2).

Is Zijn nederige geboorte in de kribbe er niet betteken van dat Hij is neergedaald in de ellende en armoede van deze wereld? En toont Hij gedurende heel Zijn leven niet steeds een voorkeur voor de laagste plaatsen?

Leeft Jezus ook Zelf niet van de gaven van anderen? Zwerft Hij niet rond door land zonder huis of bezit? En toont Hij door te zeggen geen plaats te hebben waar Hij het hoofd kan neerleggen niet ook Zelf geen enkele materiële zekerheid te hebben?

Volgens Mat. 25 staat Jezus zelfs zo dicht bij de armen dat het er op lijkt dat Hij verborgen aanwezig is in hen die honger en dorst lijden, die berooid en ziek zijn, en die zich in de gevangenis bevinden.

Hij noemt hen Zijn broeders. Naar de houding die de gemeente tegenover deze armen inneemt zal zij straks geoordeeld worden. Wie één van de minsten van hen een beker koud water heeft aangereikt, heeft dat Jezus Zelf gedaan (Mt. 25:40)!

De levensstijl van de gemeente

Hoe heeft de nieuw-testamentische gemeente zich gedragen tegenover de armen en bezitslozen? Uü Jezus' ondenwijs hebben de eerste christenen begrepen dat het er niet zozeer om gaat letterlijk van alle bezit afstand te doen.

Men beseft terdege dat alles wat men heeft aan God behoort, en zo is er de bereidheid om anderen te helpen. Uit de Handelingen der apostelen blijkt dat de gemeente haar roeping verstaat met betrekking tot de zwakken en armen in haar midden en om haar heen. Gehoorzaam aan Jezus' woorden , , hadden zij alle dingen gemeen; en zij verkochten hun goederen en have, en verdeelden ze aan allen, naardat elk nodig had (Hand. 2:44-45)".

Lukas' boodschap is duidelijk: ot het werk van de Heilige Geest behoort dat Hij de gemeente een open oog en oor geeft voor de nood van broeders en zusters die in nood verkeren. Hij doet het ideaal van Deut. 15:4 in vervulling gaan: , De bedelaar zal eronder u niet zijn".

Niet dat de zorg voor de zwakken en ontrechten altijd volmaakt heeft gefunctioneerd in de vroege kerk. We behoeven maar te denken aan het trieste bedrog van Ananias en Safira (Hand. 5). Ook uit de scherpe waarschuwingen uit de brief van Jakobus blijkt dat de gemeente voortdurend gevaar liep om terug te vallen tot de wereldse houding inzake rijkdom en geld. De harde woorden aan het adres van de rijken doen ons denken aan de ferme taal van de profeten (Jak. 5:1-6).

Bewogen roept de apostel op zich voor God te vernederen en de armen recht te doen (Jak. 4).

Van belang is het om nog te wijzen op verrassende vormen van hulpverlening tussen de christelijke gemeente onderling. Zo komt de jonge kerk van Antiochië de moedergemeente te Jeruzalem te hulp, wanneer deze gemeente economische problemen heeft en er zelfs honger wordt geleden (Hand. 11:27-30). En in 2 Kor. 8-9 beveelt Paulus uitvoerig een collecte aan van de kerken van Griekenland en Klein-Azië om de armen in Jeruzalem te helpen. Hij roept de christenen op om Jezus na te volgen, wiens leven gekenmerkt was door geven en dienen. Het gaat niet aan dat het ene deel van de kerk overvloed heeft, terwijl een ander deel gebrek lijdt. Paulus gaat uit van het principe, daat binnen het ene wereldwijde lichaam van Christus, zowel de geestelijke als de materiële gaven gedeeld moeten worden.

De nieuw-testamentische brieven laten intussen wel zien dat de zorg voor de armen en zwakken zich niet beperkt tot de kring van de gemeente. Zoals God bewogen is over de nood van de wereld, zo dient Zijn gemeente dat ook te zijn. Zo wekt Paulus de gemeente op goed te doen aan allen (Gal. 6:10).

De gemeente vandaag

Zou de christelijke gemeente, juist zo klein en zwak als ze vandaag is, niet van onschatbare betekenis kunnen zijn, temidden van een wereld van toenemende nood en ontreddering, wanneer ze levend uit de ontferming en liefde van God, werkelijk een nieuwe en geheel andere levenswijze zou tonen? Dankzij de inwoning van de Heilige Geest zou ze mogen opvallen door: onderlinge liefde en zorg, diepe maatschappelijke bewogenheid, doorbreken van vooroordelen en barrières van ras en cultuur, bereidheid om samen te delen vanuit een nieuwe houding tegenover geld en goed en een kritische houding tegenover de status quo vanuit de normen van het Koninkrijk Gods.

Hoewel zeer onvolmaakt, mag de gemeente op deze wijze toch een voorlopig beeld zijn van de uiteindelijke realisering van het jubeljaar, wanneer op de nieuwe aarde gerechtigheid zal wonen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Gereformeerde Zendingsbond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1981

Alle Volken | 16 Pagina's

Wat zegt de Bijbel over arm en rijk?

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1981

Alle Volken | 16 Pagina's