Diaconaat - nu en morgen
U komt ze in elke gemeente tegen: De mensen, die menen, dat er tegenwoordig geen werk meer is voor de diaconie. U vindt ze ook in kerkeraden. Ongetwijfeld zijn er hier ook. Kerkeraadsleden, die vinden, dat er weinig meer voor diakenen is overgebleven. Die beweren, dat we nu maar van alles gaan zoeken om het diaconaat weer inhoud te geven. Zeker zijn er zelfs ook diakenen, die er zo over denken, zo zij er al over gedacht hebben. Er zijn er nl. altijd geweest, die zichzelf beschouwen als een soort onderste-laagje kerkeraadsleden. Ambtsdragers, die nog niet aan het volledige ouderlingschap toe zijn, of zo iets. U gelooft dat misschien niet, maar: met die visie worden ook in onze kerken nog diakenen gestemd! Een troostprijsje voor bepaalde trouwe broeders, een tussen-mogelijkheid voor twijfelgevallen.
U ontmoet óók, in elke gemeente, broeders en zusters, die precies weten waarom het met de diaconie is mis gegaan. Dat „waarom” maakt ze een beetje boos. Dan wijzen ze terug naar vroeger. Toen waren er wezen en weduwen om te verzorgen. Toen waren er armen. Die kon je als kerk met geld bedelen. Niet teveel tegelijk natuurlijk. Ze moesten het als een bijzondere genade blijven zien, dat er toch telkens nog weer netnet genoeg aan hen gedacht werd. Met geld en met turf en met oude kleren en een royale voorraad troostelijke redenen.
Dat alles is de kerk nu ontnomen. De staat zorgt voor de armen en kinderen zonder vader. Wat? Armen? Er zijn zelfs geen armen meer. Wie te weinig heeft krijgt recht op ondersteuning. En de troostelijke redenen hebben ze niet meer nodig.
U weet toch dat er een tijd is geweest, waarin men dacht dat er armen behoorden te zijn om de rijken gelegenheid te geven tot het bedrijven van liefdadigheid.
Inderdaad: Er zijn tijden geweest, waarin ……… Achter dat woordje „waarin” kunnen we een lange lijst van diaconale activiteiten gaan invullen. Maar: daar zit nu juist het kernprobleem waarmee wij ons vandaag hebben bezig te houden.
Al die brave broeders, die het nu-niet-meer-zien staren zich blind op één aspect van het diaconaat. Ze wijzen al maar op iets, dat toen moest gebeuren en nu niet meer nodig is. En ze vereenzelvigen dan dat ene aspect van het diaconaat met het-werk-van-dediakonie zoals zij dat van vroeger kennen. De geschiedenis laat ons de diaken en het diaconaat in allerlei vormen zien. Neem nu die eerste diakenen, waar we zo slecht weg mee weten. Die moesten zich speciaal bezig houden met de weduwen uit de diaspora. De gemeenschap functioneerde niet meer helemaal.
Dat aspect zou vandaag weer modern kunnen worden. In een gemeente met sterke uitbreiding van buiten bijvoorbeeld. Maar ik kan me zo voorstellen, dat een stabiele plattelandsgemeente daar geen moeite mee heeft. In zo’n gemeente kennen ze elkaar nog wel. In zo’n gemeente is geen bijzondere zorg voor de „Grieks sprekenden” nodig.
We zien een van de eerste diakenen een kleurling helpen een Joodse boekrol lezen en verstaan. Dat is een diaconaal begin met een pastoraal vervolg.
We zien later diakenen bezig rondom een bisschop. Als algemeen assistent, ordebewaarder, voorzanger, hulp bij het avondmaal, maar ook: als uitdeler van brood voor zieken en behoeftigen, ziekenverzorger, arbeidsbemiddelaar, man die slaven vrijkocht met geld van de kerk (Tussen haakjes: dat laatste even ter attentie van degenen, die beweren, dat de eerste christengemeenten zich conformeerden aan de bestaande orde en dus bijvoorbeeld de slavernij als „een gegeven” aanvaardden!).
Er zijn diakenen geweest, die recht hebben gesproken, die zich bezig hielden met het onderwijs.
Uit Calvijns tijd kennen we de „procureurs” voor het beheer van kerkelijke goederen en het verlenen van bijstand, de „hospitaliers” voor het verzorgen van zieken.
In onze tijd vindt U nog resten van dit soort kerkewerk terug. Denk maar aan de van oorsprong kerkelijke weeshuizen, die nu meestal een functie krijgen in het kinderbeschermingswerk. Denk maar aan diaconessenhuizen, aan rooms-katholieke zie-kenhuizen (waar die kerken zich overigens nu toch van distantiëren), denk maar aan de kerkelijke scholen, waar bijvoorbeeld de Hervormde kerk tot voor kort nog zeer veel aandacht aan besteedde.
Stukken ontwikkeling, waar men vroeger eeuwen over deed, werken we nu af binnen de tijd van één generatie. We hebben nog niet zo lang geleden, de zorg voor geldelijke ondersteuning — overigens niet voor het eerst — uit de handen van de kerk naar die van de overheid zien gaan. Er zijn A.O.W.-uitkeringen gekomen, er is gemeenschapsgeld voor weduwen en hun kinderen, er zijn werkeloosheidsuitkeringen, er zijn ziekenfondsen, er is een Algemene Bijstandswet. Voor de meeste financiële noden is er nu een andere weg dan die naar de kerk.
Maar ook op het terrein van immateriële hulpverlening constateren we een kentering. We zijn met verschillende vormen van maatschappelijk werk geheid-kerkelijk begonnen. Diakenen in de besturen. Rapport van die diakenen op de vergaderingen. Maatschappelijke werkers en werksters periodiek voor het uitbrengen van verslag in de kring van de diakenen. Ook dat gaat veranderen. Er voltrekt zich een ontwikkeling als bij de ziekenzorg, als bij het onderwijs. We gaan ontdekken, dat de in-stellingen voor maatschappelijk werk even goed of beter lopen wanneer ze worden bestuurd door mensen, die geen ambtsdra-ger zijn, maar „gewone” gemeenteleden. Aan de historie van het diaconale werk gaan zich twee werksoorten toevoegen, die wij allemaal ééns heel duidelijk als specifieke taken voor het bijzondere ambt heb-
ben gezien. Dat gaat snel en daar kunnen we maar moeilijk aan wennen. Vandaar dat onbehagen bij sommige diakenen, vandaar ook die kreten over „geen werk meer”.
Ik heb u al gezegd, dat het moeilijk valt van een diaconale taak of van de diaconale taak te spreken en daarbij iets te noemen, dat diakenen de eeuwen door moeten blijven doen. Ik heb u een paar voorbeelden van het ,,zig-zaggen” van het diaconale werk gegeven. Misschien is juist dat variabele wel iets specifiek-diaconaals……
Ik geloof, dat we wel mogen spreken van een diaconaal „thema”, maar dan: met variaties. Dat thema vindt u in de stellingen la en lb: Het betonen van de barmhartigheid van Christus, van de ontferming van Christus. Dat is de opdracht. Die voert men uit door het bieden van hulp in de meest concrete zin van het woord. De variaties ontstaan door het telkens wisselen van de omstandigheden, waarin het object van die barmhartigheid — de mens, de mens in de een of andere nood, met de een of andere behoefte — zich bevindt.
De opdracht blijft. Dat is zolang wij leven in een gebroken wereld een duidelijk gegeven. Even duidelijk is, dat er werk blijft. Maar: het werk verandert. En het is te begrijpen, dat in een tijd, waarin zoveel ontwikkelingen zich zo snel voltrekken, ook het diaconale werk zich steeds weer op andere noden, op andere behoeften, zal moeten en kunnen richten.
Ik weet wel, dat ik, door dit zo te stellen, onze diakenen confronteer met een groot stuk onzekerheid. Ik weet ook, dat we daar niet van houden, vooral niet in de kerkelijke sfeer. Daar willen we altijd graag duidelijke lijnen zien. Toch geloof ik, dat we ons die wijde ruimte waarin het diaconaat moet opereren, juist in deze tijd, concreet voor ogen moeten houden. Onze taak is niet te blijven doen wat gisteren nodig was en ons daaraan vast te klampen. Onze taak is voortdurend attent te zijn op nieuwe behoeften, die zo-maar kunnen ontstaan. En in die nieuwe noden moet Christus ontferming zo-maar zichtbaar kunnen worden.
Hier ligt de enorme verantwoordelijkheid van de ambtsdrager, die zich meer in het bijzonder met het functioneren van het diaconaat heeft bezig te houden. Die verantwoordelijkheid laat ons de tijd niet om ergens aan vast te roesten.
Dat is in het verleden helaas nogal eens gebeurd. Denkt u maar aan het voorbeeld van de „diaconale goederen en gelden”, die sommige kerkelijke colleges zorgvuldig hebben beheerd en hier en daar zelfs nog beheren. Die ging men zien als een soort fonds om tot in der eeuwigheid de armoede te kunnen bestrijden. Het goed beheren, het bewaren voor later, werd hoofdzaak. En om de fondsen te verstevigen moesten de behoeftigen, waar men voor te zorgen had, zo spaarzaam als maar mogelijk was worden bedeeld. Dat heeft verbittering gezaaid in talloze gezinnen. En het profijt? Slapende vermogens, waar men eerlijk gezegd tenslotte geen raad meer mee wist……
Dat voorbeeld moet ons voor ogen staan, wanneer we eindeloos vergaderen en redekavelen over vertegenwoordigingen in de stichting zus of zo. Wanneer we onze lust tot perfectioneren botvieren op allerlei instellingen en organisaties, die al-bestaan en al-werken……
Onze roeping vraagt in de eerste plaats van ons, dat we de samenleving in de gaten houden, waarin de mensen verkeren, die aan onze zorg zijn toevertrouwd. Want die samenleving roept, door haar gebrokenheid, steeds weer nieuwe noden, nieuwe behoeften, nieuwe spanningen op. En we behoren daar te zijn, waar nog-geen helper is…… Zo is het vroeger ook steeds ge-gaan……
Tegen deze achtergrond moet u mijn derde stelling zien: Het diaconaat vraagt in de eerste plaats creativiteit, dat wil zeggen het vermogen om nieuwe vormen te vinden, te improviseren, verbanden te leggen op al die plaatsen, waar plotseling spanningen optreden. Daar moet de gemeente haar leden,die onder die spanningen lijden, kunnen opvangen, kunnen begeleiden. Let wel, ik zeg niet: daar moeten diakenen de lijdenden kunnen helpen. Dat is niet altijd nodig. Die diakenen kunnen beter verkenners blijven, componisten in de samenleving, die richting geven, noden aanwijzen, anderen activeren.
Anderen activeren, want: Het diaconaat is een zaak van de kerk, dat wil zeggen van alle gemeenteleden. Beslist niet een taak voor alleen maar de diakenen. Die hebben te zorgen dat het diaconaat functioneert. En om dat diaconaat te laten functioneren hebt u de beschikking over heel de gemeente. Binnen die gemeente vindt u enorm veel capaciteiten, die u in dienst van de ontferming van Christus mag stellen! U hebt een prachtig en veelzijdig „fonds” achter de hand!
Het zal u duidelijk geworden zijn, dat ik me afvraag of we ook nu al, niet teveel naar de noden van gisteren, te weinig naar de behoeften van vandaag en morgen kijken. Daarom wil ik uw aandacht vragen voor een aantal terreinen, waar het in de samenleving moeilijk begint te worden, waar spanningen gaan optreden, waar dus noden en behoeften ontstaan. Ieder van u moet dan maar zien of deze „richtingwijzers” voor zijn gemeente van toepassing zijn.
Hoe zitten onze gemeenten in elkaar? Dat gaan we eens bekijken van beneden naar boven. Dan treffen we eerst de jeugd aan. Voor sommige kerkeraden is die jeugd een wat verre zaak. Vooral kerkeraden van hoge gemiddelde leeftijd hebben bij het woord „jeugd” de neiging te denken aan een kleine groep kinderen in de gemeente. Weet u wel voor welk deel uw gemeente uit jongeren bestaat? Ik heb dat voor Harderwijk eens uitgerekend. Daar bleek zestig procent van de leden jonger te zijn dan 31 jaar. Een belangrijk deel van de kerk dus: zes van elke tien. Belangrijk vooral ook, omdat daar de kerk van morgen zit.
Die jonge kerk kijkt een beetje anders tegen de wereld aan als wij in onze dagen.
Ze weten er in ieder geval meer van dan wij destijds. Ze leven, met hun kranten, hun radio’s en hun t.v., in een open wereld. Ze zijn over het algemeen wat beter opgeleid en dus in staat meer te volgen van hetgeen er zich zo voordoet. Iedere jongen, ieder meisje, gaat toch zeker tot zijn of haar vijftiende jaar naar school. De meesten leren ook daarna nog wat door.
Die jeugd heeft ook meer mogelijkheden. Meer geld bijvoorbeeld als de kinderen uit de crisisjaren. Die jeugd kan kopen wat ze wil, kan komen waar ze wil. Maar toch: wat je makkelijk krijgen kunt verveelt al gauw. Die jeugd vraagt meer dan een goed leven. Dat goede leven is vanzelfsprekend. Ze willen zichzelf zijn, creatief zijn, mee-doen. Die jeugd wordt nijdig als ze bemerkt, dat het „doen” alleen maar is toebedeeld aan de „gevestigde orde”. Dan komt de vraag: Waarom die gevestigde orde? Waarom wij niet?
Ziehier een reële behoefte van de jeugd in welvaartsland. Een behoefte waarin ook de kerk heeft te voorzien op een manier, die bij deze tijd past. De jeugdverenigingen oude-stijl functioneren niet meer. Maar onze jongeren doen wel mee als ze ergens in betrokken worden. Als ze iets mogen doen. En als er naar hen geluisterd wordt. Als ze ogen meepraten en meeregelen.
Daardoor behoeft het echt niet zover te komen, dat men de jongeren ,,de baas laat spelen” zoals zo vaak wordt gevreesd. Het merkwaardige is dat, zodra ze ergens in worden gekend, ze ook het gezag aanvaarden van iemand — een oudere bijvoorbeeld, die er meer van weet. Ze vragen „gemotiveerd gezag”.
Een typisch samenlevingsprobleem. Dus een vraagstuk, dat de diaken raakt. Die diaken moet op zulke dingen letten. De jongeren in de samenleving van de kerk terughalen. Ze er een plaats in geven. In de kerkeraad wijzen op, begrip tonen voor, de positie van de jeugd in deze tijd. Zorgen dat er gesprek komt tussen jong en oud. De aandacht vragen van het pastoraat voor hetgeen de jeugd beroert. Vormen scheppen waarin ze mee kunnen doen.
Binnen de gemeente, maar ook: voor de jongeren in uw woonplaats. Die zitten met hetzelfde. Dus: de diaken moet ook kijken wat vanuit de kerk — of de kerken — voor jongeren in de burgerlijke gemeente kan worden gedaan. In een samenleving waar jongeren wat blasé worden van al hun welvaart, moet de kerk iets kunnen presenteren dat werkelijk zinvol is.
U zult zeggen: Dat is werk voor jeugdouderlingen.
Ik weet dat nog niet zo net. Ik geloof dat jeugdouderling, dominee en diaken daarin moeten samenwerken. Want die diaken zit in de kerkeraad, omdat hij een man is, die gevoel heeft voor samenlevingsproblemen .
Een andere kant van het probleem „jeugd en samenleving” noem ik ook nog even terloops. Dat is eigenlijk een ouderprobleem. Er wordt tegenwoordig zoveel aangeboden op de onderwijsmarkt. Het valt vader en moeder moeilijk te kiezen. Vooral de wet op het voortgezet onderwijs heeft het voor vele ouders nog lastiger gemaakt. Soms doen scholen en schoolbesturen veel aan voorlichting over dit soort zaken. Maar er zijn ook plaatsen waar dat achterwege blijft. Kan dan de diaken niet een relatie leggen, waardoor ook op dit punt informatie wordt verschaft? Er zijn in elke provincie bureaus, die graag een deskundige beschikbaar stellen voor voorlichting over deze materie.
Hoe ziet onze gemeente eruit? Ik maak nu een grove onderscheiding tussen werkenden en niet-werkenden.
Eerst naar de groep die werkt voor het brood. De groep dus zo tussen de twintig en zestig of vijf en zestig. Daarmee ge-beurt ook zo het een en ander. Denkt u maar even aan de begrippen automation en schaalvergroting. Ze hebben allebei tot ge-volg, dat bepaalde beroepen verdwijnen, gewoon niet-meer-nodig zijn, dat er nieuwe beroepen komen. Dat gaat met wringen en kraken gepaard. Voeg daar nu nog eens bij de gevolgen van het verhoogde scholingsniveau van de mensen. We gaan naar een tijd, waarin de opleidings- en de behoeftepyramide niet meer op elkaar passen. Dat er teveel middelbaar- en hooggeschoolden zullen zijn, te weinig mensen die opgeleid zijn voor eenvoudige beroepen. Het gevolg zal zijn, dat velen beneden hun niveau moeten werken. Dat ziet u nu al in sommige kantoorbranches.
Financieel behoeft u zich daar geen zorgen over te maken. Het zal allemaal wel schoon geregeld worden via sociale voor-zieningen. Maar het wekt wel spanningen bij de man die het treft en in zijn gezin.
Ik geef u een paar voorbeelden waar we allemaal over kunnen meepraten. Ik denk aan de landbouwer met een te klein bedrijf, die moet besluiten in een fabriek te gaan werken. Die daarbij misschien moet verhuizen. Ik denk aan de kleine middenstander die zijn zaak moet sluiten. Dat zijn heel pijnlijke beslissingen. Daar zit vaak een verandering van status aan vast, die bijzonder moeilijk valt. In dat soort situaties moet het gemeentelid de diaken naast zich vinden. Die diaken weet immers, wat er vandaag in de samenleving gebeurt en hij moet klaar staan om zulke mensen te begeleiden. Hen in te leiden in hun nieuwe situatie. Hun ook de weg te wijzen naar allerlei instanties. Ik noem u de ontwikkeling- en saneringsfondsen, die voor verschillende groepen zelfstandigen bestaan.
Die technische hulp is belangrijk, maar nog belangrijker is ervoor te zorgen, dat de man zich ook thuis blijft gevoelen op de nieuwe plaats, die hij in de samenleving gaat innemen. De man — en het gezin. Dat is namelijk ook een veel-voorkomend probleem: De man heeft besloten iets anders te gaan doen, maar de vrouw ziet de noodzaak niet. Dat geeft wel eens verwijdering. Dat ondermijnt de plaats van vader thuis. Vader kon immers niet blijven waar hij was. Dan zal hij niet zo goed geweest zijn in zijn vak……
Een ander complex \oor de werkende mens is dat van de toenemende eigen tijd.
De eigen tijd is in de afgelopen eeuw al verviervoudigd. Maar we gaan, zo omstreeks het befaamde jaar 2000, naar deze verdeling: 5 uur werken — 8 uur slapen — 11 uur eigen tijd per etmaal. Als het zover is — en eigenlijk begint die verandering al — bepaalt niet meer je werk je plaats in de maatschappij, maar juist datgene wat je erbuiten doet. Een goede diaken, een goede honkballer, een man die prettige dingen weet te organiseren — die zijn het.
Hier ligt een enorme opdracht voor diegenen, die zich christen noemen. Het moet voor hen een uitdaging zijn de Naam van hun zender door hun zijn-in-de-wereld te laten stralen……
Maar al te velen in onze kerken hebben de neiging de ganse materie van de moderne tijdsbesteding te zien als een zaak voor evangelisatiecommissies. „Kerk en recreatie” zien zij primair als een evangelisatieprobleem. Alsof er in de weekends en in het vakantieseizoen alleen maar heidenen op stap gaan.
U hebt het pas nog kunnen lezen. In het Paasweekend waren twee miljoen Nederlanders buiten hun woonplaats. Ze hebben er tijd voor; ze hebben geld; ze beschikken over een vervoermiddel. Wat belet ze om de saaie flatcomplexen te verlaten?
U kunt die vakantie- en weekendgangers niet blijven zien als objecten van evangelisatie alleen. Op die plaatsen, die voor de recreant aantrekkelijk zijn, gaan ze nieuwe, tijdelijke en minder gebonden, samenlevingen vormen, waar de kerk met pastoraat en diaconaat present hoort te zijn. Wat wil zeggen, dat de recreanten in de gelegenheid moeten worden gesteld het Woord te horen, maar dat zij ook moeten kunnen rekenen op een veelzijdige dienstverlening, die in hun situatie past. Aan vormen daarvoor wordt op het ogenblik hard gewerkt. De diakenen mogen daarbij niet afzijdig blijven. Nog wat anders in dit verband: Hoe doen we met de leden van onze kerken, die er een tweede woning op nahouden?
Die van vrijdagavond tot maandagmorgen vertoeven in een gemeente, waar ze niet blijvend zijn gevestigd? Kunnen die ouderling of diaken zijn in de thuisgemeente? Mogen ze het zijn in de plaats waar ze de weekenden doorbrengen? (Zit misschien iets in voor gebieden, waar veel van die weekendgangers samenkomen).
Dat zijn allemaal vragen waar we nog mee bezig zijn. Maar een ding is zeker: Verschillende gemeenten hebben deze los-vaste leden al. Zorgt u ervoor, dat ze zich een beetje thuis gevoelen?
Zo langzamerhand zullen we in alle gemeenten aandacht moeten gaan schenken aan de verantwoordelijkheid voor de eigen tijd. De thuisgemeente zal moeten worden geprepareerd op een verantwoord gebruik. Gast-gemeenten zullen zich moeten bezinnen op een volwaardige ontvangst van degenen die komen recreëren. En daarbij zal de vraag rijzen, of we niet allemaal een stukje van onze eigen tijd moeten offeren om het vrij-zijn voor de ander tot een genoegen te maken. Nog afgezien van de financiële verantwoordelijkheden, die dit alles meebrengt. Maar: hoe dan ook: het diaconaat krijgt er als gevolg van de veranderende tijdsbesteding verplichtingen bij!
Ik ga over naar een andere groep gemeenteleden: De niet-meer werkenden. Gemakshalve noemen we die groep de bejaarden. Daarbij denken we aan verzorgingstehuizen, verpleegtehuizen en bejaardenhulp.
Maar zo gemakkelijk komen we er niet af. Er zijn zeer valide ouderen, die nog graag wat werken willen. Doen we daar iets voor in onze woonplaats? Weten we dat soort ouderen te betrekken in het kerkewerk, dat voor de niet meer zo valide bejaarden gedaan moet worden?
Voor het sociëteitswerk bijvoorbeeld en voor het arrangeren van uitstapjes zijn ze uitnemend geschikt. Ze weten wat een ouder mens prettig vindt. Ook zullen er graag meewerken bij het bezoeken van vereenzaamde bejaarden en invaliden.
Dat hoeft heus niet door ouderlingen of diakenen te gebeuren.
Dan wil ik u nog wijzen op de vormen van gedeeltelijke hulp, die ouderen in staat stellen zo lang mogelijk zelfstandig te blijven. Er is sinds kort een mogelijkheid om dit werk te doen vanuit een z.g. dienstencentrum voor bejaarden. U komt er de oudere leden mee tegemoet op een manier, die ze zelf het liefst willen. Bij dat helpen vanuit een dienstencentrum kunnen bovendien ook jongeren worden ingeschakeld, wat weer bevordert, dat degenen, die er gebruik van maken, in het geheel van de gemeenschap betrokken blijven.
Dat waren dan enkele notities, gericht op bepaalde groepen in onze kerkelijke samenleving. Tenslotte nog een paar algemene wenken.
Er zijn momenteel nogal wat burgerlijke gemeenten, die worden geconfronteerd met hetzij verstedelijking en voortgaande verstedelijking hetzij ontvolking.
Ik geloof, dat in die gemeenten waar veel jonge mensen weg gaan, ernst moet worden gemaakt met hun voorbereiding op die belangrijke stap. Te vaak horen we de klacht, dat jongeren uit kleine samenlevingen, waar een strenge sociale controle heerst, zelfs hun attestatie niet meer inleveren in de grotere plaats waarheen ze zijn verhuisd. Met de oude gewoonten gaat ook de kerk overboord. Voorbereiding in de gemeente van vertrek, opvang en begeleiding in de gemeente van aankomst. Dat zijn alweer diaconale taken. In de groeiende gemeenten ontstaan dikwijls moeilijkheden met de nieuwe samenleving, die het oude vertrouwde gaat verdringen. In zulke gemeenten moeten predikant, ouderlingen en diakenen veel zorg besteden aan de contacten tussen wat met lelijke woorden „autochtoon” en „import” heet. Men mag er niet naar streven het eigene in te kapselen en te bewaken. Men moet openstaan voor de mensen van elders, die het misschien wat anders zeggen, die wat anders leven, maar die toch bij nadere kennismaking blijken hetzelfde te belijden en te beleven. En: zij die komen moeten de waarden leren kennen, die in de oude gemeenschappen gelden.
Nog zo’n algemeen verschijnsel: De toenemende eenzaamheid van enkeling en gezin temidden van steeds meer „instituten”. Voor elke nood is er zo langzamerhand wel een instantie. We hebben elkaar niet meer nodig en verliezen elkaar uit het oog. Dat kan schrijnend aan de dag treden bij ziekte en andere noodsituaties. Daar moet je ook anders dan alleen maar zakelijk over kunnen praten. Wat de perfectionering van al die „apparaten” aan de ene kant de diakenen aan zorg heeft ontnomen, krijgen zij langs de andere kant weer terug. Een goed functionerend gemeente-diaconaat is nu meer dan ooit op zijn plaats.
We moeten elkaar blijven kennen en in de gaten blijven houden. Dan ontdek je ook nog wel eens een stukje nood, dat „nergens onder valt”. Een paar ziekten achter elkaar en nog eens een andere tegenslag in een overigens welvarend gezin. De spaarpotten zijn tegenwoordig niet zo zwaar meer. Waar zou je het voor doen? In die gevallen is „wat extra’s” — en wees dan gerust maar eens een keer royaal — een heerlijke uitredding. Of: twee kachels in een winter kapot plus nog een onverwachte reparatie aan de auto. De vakantie kan niet doorgaan. Tenzij de gemeente begrijpt, dat waar we het samen zo goed hebben, niet een enkel gezin met plotselinge teleurstellingen mag zitten.
Vervolgens: de nood van de welvaartsjaoht. Wat de buren hebben, moeten wij ook bezitten; dat zijn we aan onze status verplicht. Maar die buurman kan nu eenmaal net iets meer doen…… In dat geval gaat u natuurlijk niet mee-jagen, door dat gezin te helpen aan contanten voor nog net dat ene-meer. Maar u moet er wel van weten en u moet er wel wat aan doen. Anders vloeien daar misschien gezins- of huwelijksmoeilijkheden uit voort.
Ik zou zo nog wel een uur door kunnen gaan. Maar laten we de rest voor de discussie bewaren. En nu eens gaan zien naar de laatste stelling: Waar zitten nu de goede diaconieën?
Ik moet u zeggen, dat ik het nog niet weet. Ook niet na de enquête van onze ADMA-deputaten.
Ik vind namelijk dat men bij de beantwoording van de vraag „Welke zijn nu de diaconieën, die zich kunnen kenmerken door een grote diaconale bewogenheid en waar wordt een grote deskundigheid aangetroffen?” teveel is afgegaan op het deelnemen aan zo langzamerhand traditioneel geworden activiteiten. Ik begrijp wel dat dit moeilijk anders kon. Deputaten zeggen zelf dat schriftelijk enquêteren niet de meest ideale manier is. Bij gesprekken zouden toch zeker ook andere zaken naar voren zijn gekomen, die door diaconieën worden gedaan. Zou ook duidelijker geworden zijn waarom men bepaalde dingen niet doet of niet meer behoeft te doen.
Hoe het zij, ik kan mij in ieder geval na de 29 „goede” diaconieën van ADMA een dertigste voorstellen, die niet of nauwelijks aandacht besteedt aan de uitvoering van de Algemene Bijstandswet:
— omdat de burgerlijke overheid deze wet soepel en goed hanteert
— óf omdat een goede relatie bestaat met hetzij gemeenteleden die ambtenaar zijn bij de sociale dienst, hetzij maatschappelijk werkers, dus met deskundigen, die de betrokkenen helpen.
Dat dan desondanks de diakenen de gezinnen met wettelijke bijstand nog in de gaten houden spreekt voor zichzelf. Maar dat heeft met de Bijstandswet op zichzelf niets meer te maken.
Waneer men zoveel nadruk legt op de noodzaak van bemoeienis met de A.B.W. heb ik de neiging te vragen: Waarom nu wel helpen met A.B.W.-aanvragen en beroepschriften, maar niet bij belastingmoeilijkheden, bij de ingewikkelde materie van andere sociale voorzieningen, bij vragen aangaande de schoolkeuze voor de kinderen — en mogelijkheden om een studiebeurs te krijgen —, bij opvoedingsproblemen — wat kan het een vader of moeder goed doen, wanneer een broeder de moeilijkheden met een opgroeiende zoon begrijpt en een beetje helpt daarover te denken —. En waarom niet eens iemand op weg geholpen, die overweegt gebruik te maken van een sanerings- of een omscholingsregeling? Van al dat soort zaken weten de meeste gemeenteleden net zo weinig als van die éne Bijstandswet!
In kan mij zo’n dertigste diaconie voorstellen, die met de huisvesting van bejaarden geen bemoeiïng heeft, omdat er instellingen zijn die op een bevredigende manier werken, met gemeenteleden in het bestuur. Ik kan mij verder indenken, dat er, volkomen los van de diaconie, een zusterkring bestaat, die bejaardentochten houdt, zieken bezoekt en af en toe trakteert, terwijl de jeugdvereniging zorgt voor de jongens in militaire dienst.
Ik kan mij voorstellen, dat in zo’n gemeente de diakenen meer bezig zijn bijvoorbeeld contacten te leggen met anderen om te komen tot de oprichting van een dienstencentrum, of een dagverblijf voor geestelijk gehandicapte kinderen……
Ik zit een beetje met de „niet al te positieve beoordeling” van het werk buiten die 29 goede diaconieën. Misschien gebeurt er hier en daar nog wel iets, dat niet op het formulier stond. En: zeker zijn er ook geweest, die bewust het formulier niet hebben ingezonden. We zijn een wat individualistisch volkje, we hebben bovendien een hekel aan papieren rompslomp — hoe nuttig die overigens kan werken wanneer er een goed gebruik van wordt gemaakt. Wie zó is ingesteld, heeft het gauw te druk om een paar uur aan een enquête te besteden.
Wat mij wel verontrust is de beantwoording door 77 diaconieën, die, zoals in het rapport staat „wordt gekenmerkt door een gebrek aan kennis en gemis aan diakonale bewogenheid”. Die 77 zijn wel aan het schrijven geweest, want ze hebben hun ei-
gen onmacht weergegeven. Hier wijst, dacht ik een pijl naar de manier waarop in onze kerken nog diakenen worden gekozen. Zomaar, op het gezicht, op de naam, op de faam van iemands vader, op een zekere vroomheid of weet ik wat. Laten we er toch bij onze kerkeraden op aandringen, dat mensen worden gekandideerd, die goed zicht hebben op de samenleving waarin onze kerken vandaag staan.
Voor dat soort mensen is er altijd wat te doen. Ik zou mij nog kunnen voorstellen, dat er in sommige van onze kerken weinig directe behoeften leven in welke vorm dan ook — en u weet dat ik het begrip behoeften ruim interpreteer —, maar zelfs dan is er nog zoveel anders, dat de vreugde en de rijkdom van het samen kerk-zijn kan temperen. Ik ga daar nu niet zo diep op in. Ik wijs u alleen even op latente spanningen als klimaat- en richtingverschillen, veten in sommige families, kliekvorming en dergelijke. Eist onze diaconale roeping niet, dat we ook dergelijke toestanden in het oog houden en er iets aan doen? Ook deze zaken belemmeren het functioneren van de gemeenschap.
Maar bovendien: Stel, dat u als diaken ieder lid van uw gemeente goed zou kennen, dat u zoudt weten dat niets, waar dan ook, de harmonie verstoort, zelfs dan wordt uw opdracht alleen maar groter en dringender. Want dan-zeker ligt er voor u een roeping buiten de eigen kring. Dan kunt u bijvoorbeeld alle krachten, in heel de gemeente, richten op het diaconaat over de grenzen. Of, om dichter bij huis te blijven: dan kunt u gaan werken voor de burgerlijke gemeenschap, waartoe uw kerk behoort. Dan moet u als een teken van waarachtig welzijn in uw wereld staan. Dan zijn uw taken oeverloos, omdat u onverdiend toch zo bijzonder bevoorrecht bent.
Waar zitten de goede diaconieën? U bemerkt het al. Ik kan het u niet zeggen. Zeker niet voor het gehele land. Het taken-lijstje van ADMA geeft voor mij alleen maar die onderwerpen aan, die je toch in ieder geval moet hebben bekeken. Onderwerpen ook, waar je op een bepaald moment grotendeels mee klaar kunt zijn. En dan? Dan heb je nog maar gedaan, wat je als diaconale dienstknecht minimaal behoorde te doen.
Het goed, werkelijk goed, laten functioneren van het diaconaat ligt, dacht ik, voor elke kerkelijke gemeenschap weer anders. Denkt u maar aan het lijstje van plaatsen, dat ik heb opgeschreven:
Midwolda — met problemen rondom de landbouw, met vertrek van mensen naar elders, met overschakeling van agrarische naar andere beroepen.
Amsterdam-Nieuw-West — waar mensen uit Midwolda en vele andexe plaatsen terecht komen en zich niet thuis gevoelen. Waar de onkerkelijkheid toeneemt, waar recreatieproblemen zijn, waar de eenzaamheid van de grote stad heerst.
Doornspijk — rustig en onopvallend naar de buitenkant, maar: met de spanningen van het verstedelijkend platteland, met agrarische, middenstands- en onderwijsvraagstukken, met zijn taak als gemeente die straks stromen recreanten ontvangt, met zijn oude bevolking, die van alles over zich ziet komen waar men niet om heeft gevraagd.
Scheveningen — met precies dezelfde vragen als Amsterdam-Nieuw-West, met precies dezelfde spanningen als Doornspijk, met zijn taak voor recreanten.
Eindhoven — als plaats waar de industrie domineert. Waar gezinnen kunnen lijden onder aanpassingsproblemen in de bedrijven. Waar men als christelijk-gereformeerden
samen met andere protestanten zulk een merkwaardige plaats vervult midden in het overwegend Rooms-Katholieke zuiden. Waar valide ouderen niet-meei behoeven te werken en toch nog graag wat doen.
De diaconale taak wordt voor een groot deel bepaald door de situatie in uw woonplaats en uw regio.
U bent pioniers. Ga maar eens kijken wat er aan mankeert. En kom dan voor mijn part met een heel andere lijst van activiteiten te voorschijn als de traditionele. Noden zijn er, behoeften zijn er zolang wij als mensen leven in een geschonden wereld. Dat weten we in ieder geval zeker.
Dat is de ene kant. En de voornaamste. U moet het zelf in uw omgeving ontdekken. Wat niet wil zeggen, dat u ook plaatselijk alleen-staat. U mag bij uw zorg voor het functioneren van het diakonaat rekenen op het grote verband van al onze kerken samen. U ten dienste staan bijvoorbeeld de ADMA-deputaten en sinds kort ook depu-taten voor hulpverlening in binnen- en buitenland. Voorts deputaten voor de evangelisatie en straks die voor kerk en recreatie. Via ADMA is er mogelijk contact met het Centraal interkerkelijk bureau voor het bedrijfsleven.
Tussen u en al deze instanties moet een goede wisselwerking ontstaan. De gelegenheid daartoe wordt verbeterd doordat deputaten ADMA straks zullen kunnen beschikken over een full-time assistent. Deze man — wellicht eens: dit bureau — kan het centrale adres worden van waaruit de wisselwerking tussen u in het veld en de organen voor landelijke bezinning wordt gerealiseerd.
Er zal wel blijken, dat verschillende kerken verschillende vraagstukken of objecten gemeen hebben. Daar kan dan centraal over worden mee-gedacht. Daarover kan centraal voorlichting worden gegeven. Bovendien kunnen uw specifieke vragen door ADMA worden beantwoord vanuit een reservoir van ervaring en deskundigheid, dat zich daar gaat vormen.
Daartegenover kunt u het centrale adres voeden met uw eigen bevindingen. Die dan weer, door middel van de voorlichting, ter beschikking van anderen kunnen komen.
En dan krijgen we nog het instituut van de classicale diaconale correspondenten, die in hun ressort kunnen verzamelen wat ze aantreffen, bovendien hun omgeving diaconaal kunnen inspireren.
Ik hoop dat zo een organisatievorm zal ontstaan, die het mogelijk zal maken dat het diaconaat van onze kerken beter en meer gericht gaat functioneren. U behoort uzelf te zien als een directe medewerker in dit geheel. Als iemand, waarvan ook buiten uw eigen kerk iets verwacht wordt.
Noden zullen er blijven. Ook al zijn ze niet meer in hoofdzaak van financiële aard. Hoe zijn we toch ooit op de dwaze gedachte gekomen dat alleen gebrek aan geld een zaak voor diakenen zou zijn. De behoeften van het gezin en van het individuele gemeentelid zullen toenemen. Ook al komen er steeds meer op hulpverlening gerichte instellingen tot zijn dienst. Nee, u behoeft die leden niet meer te helpen met een enveloppe, u kunt hen straks alle richtingen uit verwijzen als het om deskundigheden gaat. Maar van u wordt verwacht, dat u, samen met de dominee en de ouderling en eigenlijk met heel de gemeente, naast hen komt staan. Opdat ze zullen weten, dat de ontferming van Christus in de meest concrete zin van dat geladen woord — binnen de gemeenschap van de kerk nog functioneert.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1969
Ambtelijk Contact | 20 Pagina's