Huisbezoek en onderwijs
Het is misschien niet voor iedere ambtsdrager een vanzelfsprekendheid de woorden huisbezoek en onderwijs aan elkaar te koppelen. Het huisbezoek, voor zover het nog regelmatig gebeurt, heeft toch eerst en vooral te maken met het geestelijk leven van de broeders en zusters, met moeilijkheden rondom het Avondmaal, met belijdenis en Doop misschien. En alleen als men tot een zeer persoonlijk gesprek over deze zaken komt, durft men een huisbezoek goed noemen.
Zonder nu de waarde daarvan ook maar enigszins in twijfel te willen trekken, meen ik toch, dat een huisbezoek, dat alleen aan deze kant van het leven aandacht schenkt, tekort schiet. Te eenzijdig is men vaak op deze punten gericht en daardoor krijgt het huisbezoek dikwijls iets krampachtigs. Het zou goed zijn als elke kerkeraad het zich tot een taak stelde, een lijst van onderweipen op te stellen, die bij het gesprek op huisbezoek thuishoren. Dat men bijvoorbeeld een driejarenplan zou maken, waarbij dan niet elk jaar het gesprek hetzelfde traditionele zou behoeven te hebben. Als een van de onderwerpen van gesprek wil ik nu hier noemen het onderwijs, en met name de verantwoordelijkheid van ieder belijdend lid ten aanzien daarvan.
Die verantwoordelijkheid betreft in de eerste plaats de ouders van schoolgaande kinderen (van kleuterschool tot universiteit) maar blijft niet uitsluitend tot die groep beperkt.
Het gesprek over het onderwijs op gang brengen lijkt mij in deze tijd niet bijzonder moeilijk, althans waarschijnlijk heel wat minder moeilijk dan de strikt persoonlijke geloofservaringen waarvan hierboven sprake was. Al naar gelang de omstandigheden kan een gesprek over de keuze van de school zinvol zijn. Voor de basisschool ligt dat, zeker ook in grotere steden, met zeer drukke verkeerswegen, soms bijzonder moeilijk (of juist gemakkelijk?). Men is vaak wel aangewezen op de dichtstbijzijnde christelijke lagere school; er is praktisch geen andere mogelijkheid, gezien het gevaar op de weg.
Maar opvallend is wel, dat veel ouders nauwelijks de moeite doen om eens nader te informeren naar het principiꫥ gehalte van het onderwijs op de school, waar ze hun kind heen zenden. Als het maar een christelijke school is vraagt men veelal verder niet!
Nog niet zo lang geleden vestigde zich een jong gezin in een andere woonplaats, in een grote, bijna voltooide nieuwe wijk. Er stond daar een christelijke basisschool, die al vele leerlingen telde. Toen de vader bij het hoofd der school zijn dochtertje als leerling ging aanmelden informeerde hij ook naar het christelijk gehalte van de school, met name ook of de bijbelles nog werd gegeven op basis van Schrift en belijdenis. Het hoofd der school begon bij deze vraag te glimlachen. Toen de vader vroeg waarom hij zo reageerde zei hij, dat sinds de oprichting van de betreffende school niet een der ouders hem een dergelijke vraag gesteld had!
Ik dacht dat dit geval typerend was voor de wijze waarop men veelal zn school kiest. En met alle begrip voor de hierboven al aangeduide moeilijkheden meen ik toch, dat het de eerste verantwoordelijkheid van de ouders is, grondig te informeren op welke school hun kinderen komen. Ditzelfde geldt niet minder voor scholen voor voortgezet onderwijs. Bij deze scholen is de keuze in zoverre gemakkelijker, dat men zn kinderen desnoods wat verder kan laten reizen naar een school, waar men qua principes achter kan staan, of gedeeltelijk achter kan staan. Ik acht het een belangrijk punt bij huisbezoek op deze verantwoordelijkheid te wijzen.
Maar niet minder belangrijk is een gesprek van de ouderlingen met de mensen, die ze bezoeken, over de verantwoordelijkheid als lid van een schoolvereniging. In onze onderwijswetgeving is op bijzondere wijze de mogelijkheid gegeven (na jarenlange strijd) om scholen te stichten en in stand te houden, waarin de kinderen onderwijs kunnen ontvangen naar de levensbeschouwing der ouders. De middenpositie van onze kerken heeft meegebracht, dat er praktisch geen christelijke gereformeerde scholen zijn gesticht. Op de vraag of we daar blij mee moeten zijn, of dat we dat moeten betreuren wil ik nu niet ingaan. Een feit is dat onze kinderen bijna allen een plaats hebben gekregen op christelijke scholen, die uitgaan van verenigingen met leden van verschillende richtingen.
Een van de meest verontrustende verschijnselen is nu, dat het grootste deel van de schoolverenigingen nauwelijks als zodanig functioneert 1). Ledenvergaderingen worden uitermate slecht bezocht, ouderavonden raken min of meer uit de tijd en voor contacten met het onderwijzend personeel is nauwelijks tijd te vinden. Het gevolg is, dat allerlei besluiten worden genomen zonder dat er van werkelijke inspraak van de ouders, van een grondige gedachtenwisseling vooraf, ook maar enigszins gesproken kan worden. Door hier verstek te laten gaan geven de ouders een groot stuk verantwoordelijkheid uit handen en laten de zaken vaak maar over aan enkele bestuursleden. Is het niet broodnodig, dat er op huisbezoek over de verantwoordelijkheid, ook in dit opzicht, eens een grondig gesprek plaats vindt in vele gezinnen?
Vaak moeten kerkeraadsleden klachten aanhoren over de achteruitgang van ons christelijk onderwijs. Met grote zorg zien velen de ontwikkelingen aan die zich in versneld tempo voordoen. De plaats van de Bijbel bij het onderwijs wordt steeds kleiner, de kritiek erop groter en de eigen stijl van onze christelijke scholen gaat ontbreken. Als het gaat over schoolavonden, over boeken die op school gelezen worden of over het geschiedenisonderwijs, om maar een paar dingen te noemen, is er nauwelijks onderscheid meer met neutrale scholen. Terecht vragen velen zich dan ook af, waarvoor eigenlijk de schoolstrijd gestreden is.
Maar dan moeten we evenzeer de vraag stellen, en die m� neen die m�bij het huisbezoek gesteld worden, wat wij als ouders, als leden van een schoolvereniging, daartegen deden? Zijn we lid, hebben we onze stem verheven tegen dingen, die ingaan tegen wat toch onder ons nog geldt als christelijke norm en zede? Hebben we die verantwoordelijkheid volledig willen dragen?
Het is mij gebleken, dat vele ledenvergaderingen door hoogstens 10 �5% van de leden worden bezocht. En een aanzienlijk deel van de ouders is niet eens lid! We zijn daarmee een groot goed, een groot recht aan het verkwanselen. Het gevolg, misschien een indirect gevolg, is dat onze kinderen zelf het recht in handen gaan nemen omdat wij die verantwoordelijkheid niet willen dragen. Het is christelijke roeping en plicht hieraan in de kerkeraad aandacht te schenken.
Helaas moet geconstateerd worden, dat onze kerken in t algemeen gesproken voor het onderwijs bijzonder weinig belangstelling tonen. Op kerkeraadsvergaderingen is het, als men de kerkeraadsverslagen nagaat, nauwelijks onderwerp van gesprek, op de agenda van de meerdere vergaderingen ben ik haast nooit het onderwerp onderwijs tegen gekomen en de laatstgehouden generale synode sprak wat onderwijs betreft alleen over de Theologische Hogeschool. Wanneer we dan als kerken hier blijkbaar geen stem hebben zullen we toch als individuele leden onze stem verantwoord moeten verheffen. Zou het overbodig zijn, als onze ambtsdragers ook op dit punt de mogelijkheid kregen eens enige extra kennis op te doen, teneinde op huisbezoek daarover verantwoord te kunnen spreken?
Als derde en zeker niet het minst belangrijke punt om bij het gesprek over het onderwijs op huisbezoek aan de orde te stellen zou ik willen noemen de communicatie met de school. Daarmee bedoel ik dan in de eerste plaats het gesprek met het hoofd der school of met onderwijzers of leraren. Het ware christelijke gehalte van het onderwijs wordt uiteindelijk toch bepaald door de man of vrouw voor de klas. Het moet mogelijk zijn met hen onze zorgen te bespreken. En al zou het geen effekt sorteren dan nog is het onze plicht onze bezwaren kenbaar te maken. Wie regelmatig met zijn kinderen spreekt over het schoolgebeuren krijgt langzamerhand toch wel enige kijk op het inhoudelijke van het onderwijs. Men zal dan vaak constateren dat er steeds minder tijd wordt uitgetrokken voor de godsdienstige vorming. De kennis neemt evenredig daarmee af. Steekproeven wezen uit, dat de kennis van de Bijbel bij veel kinderen die van christelijke scholen afkomen, bedroevend klein is. Dit zullen onze predikanten vanuit hun ervaringen op de catechisaties kunnen bevestigen. Veel ernstiger nog is het feit dat van de meest wezenlijke boodschap van de Bijbel zo weinig meer doorkomt.
Een gesprek over die zaken met hen die onze kinderen onderwijzen is wel het minste wat we verplicht zijn aan onze doopbelofte om te doen en te helpen onderwijzen.
Als we als actieve leden van een schoolvereniging op jaarvergaderingen of ouderavonden en veel liever nog in persoonlijke gesprekken onze bezorgdheid met ernst naar voren brengen wordt er soms echt nog wel geluisterd. Als de besturen ervaren dat ouders voortdurend de vinger aan de pols houden ten aanzien van het christelijk onderwijs dat hun kinderen ontvangen, zal dit het benoemingsbeleid stellig mede beloeden. De communicatie tussen huis en school moet hersteld worden. Na vijftig jaren gelijkstelling van het christelijk onderwijs bestaat die in vele gevallen nauwelijks meer.
Van veel meer belang nog is het gebed voor (en zo mogelijk met?) de onderwijzer of leraar. Horen onze kinderen het nog wel eens dat vader of moeder voor de meester of juf van school bidt? Of zijn we daar in deze tijd bovenuit gegroeid?
Het ziet er naar uit dat we de blijdschap en dankbaarheid voor onze eigen scholen kwijt zijn, dat we er ook niet meer blij om kunnen zijn. Maar mogen we daarin dan maar berusten?
Wilt u daarom ook het punt onderwijs op uw huisbezoekprogramma zetten?
1) Over dit punt e.a. sprak ik onlangs op een vergadering te Utrecht. De betreffende lezing zal in brochurevorm verschijnen. Ik moge daar naar verwijzen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 april 1970
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 april 1970
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's