Geen tijd voor kerkewerk?
Zeker ouderen onder ons herinneren zich het lied: „Neem mijn leven, laat het, Heer, toegewijd zijn aan Uw eer. Maak mijn uren en mijn tijd tot Uw lof en dienst bereid’”. Melodie en woorden deden het rond onze oudvaderlandse harmoniums. Geanimeerd werd nog een versje gezongen en nóg een: „Neem mijn zilver en mijn goud, dat ik niets daarvan behoud …”
Dat ik niets daarvan behoud … Een Gronin-ger predikant kreeg de wind van voren, na-dat hij de strofe met die woorden in zijn preek had geciteerd. Dat was ja toch baar-lijke nonsens, een mens heeft immers zijn verantwoordelijkheid jegens gezin en bedrijf. En dan alles weggeven? Een volstrekt on-bijbelse gedachtengang!
Het gezang vloeide gemakkelijk over de lip-pen in een periode, waarin men met lang en hard te werken de eindjes nog net aan elkaar kon knopen. Zodra de beurs wat rui-mer gevuld raakte kwamen de kritische vra-gen over de zilver- en goud-tirade. Die kri-tiek heeft het lied niet overleefd. Men hoort het nauwelijks meer. En tegelijk zijn de woorden over de uren en de tijd in de ver-getelheid geraakt, woorden, die je nu ook al niet meer zo onbekommerd zou kunnen naspreken.
Met de naar eigen keuze te besteden tijd is immers ook wel iets gebeurd na de jaren omstreeks 1850, waarin de dichter Frances Ridley Havergal de uren nog zo toegewijd kon weg-zingen. In de negentiende en ook in de eerste helft van de twintigste eeuw stond daar niet zoveel van ter vrije beschik-king. Werk-dagen van tien of meer uren, inclusief de zaterdag en soms zelfs voor pcn deel op de zondag, weinig of geen vakan-tie. Wat er overbleef moest voor een groot deel worden gebruikt voor de noodzakelijke rust, om de meest dringende karweitjes thuis op te knappen, terwijl hier en daar een en-keling de kans zag buiten de Vsrkgaag nog een paar uur aan kerkewerk te wijden. De tijd, waaraan men in vrijheid zelf een be-stemming kon geven, was uitermate schaars. Anno 1972 lezen we temidden van sombere berichten over de economische situatie van ons land de mededeling, dat nu ook de vrije vrijdagmiddag in het vizier komt. Wat be-tekent, dat de „eigen tijd”, waarover we nu al beschikken, te weten zo’n slordige acht uur per dag plus 52 zaterdagen plus 52 zondagen plus gemiddeld 15 a 16 andere vrije dagen (vakantie, feestdagen) nog weer zal gaan toenemen. Maar desondanks blijkt het al maar moeilijker te worden mensen te bewegen enkele uren beschikbaar te stellen \ oor diverse vormen van werk in kerk en samenleving. En merkwaardigerwijs is het bijna stereotiepe argument, waar men zich niee excuseert: Geen tijd.
Even merkwaardig is, dat men dit argument in de meeste gevallen ook nog wel op een overtuigende manier weet te funderen. Denk maar aan het verhaal over de promotie, die men hoopt te maken, mits een bepaalde stu-die wordt voltooid. Denk maar aan de zware lasten, die men zich op de hals heeft ge-haald door een duur huis te kopen, zodat moet worden bijverdiend. Dit soort redene-ringen komt bij de vragers zonder meer als acceptabel over, omdat zij in soortgelijke situaties precies zo zouden handelen. Wie zou niet alles doen om in de maatschappij vooruit te komen? Wie is niet bereid de zorg voor een goede huisvesting van het gezin te respecteren?
Toch is er reden voor de vrees dat wij, ook voor wat het gebruik van de tijd betreft, in geestelijke zin de vrij snelle ontwikkeling niet hebben kunnen bijhouden. Motiverin-gen als boven aangeduid stammen nog uit de periode waarin elk uurtje, dat niet voor de bevrediging van de noodzakelijke mate-riële levensbehoeften besteed behoefde te worden, terecht als „vrije tijd” mocht wor-den beschouwd. Die periode is al lang voor-bij. Aan een belangrijk deel van onze tijd hrbten wij bewust een bestemming te geven. Dat is een nieuwe verantwoordelijkheid, die weloverwogen keuzen van ons vraagt.
Met betrekking tot deze nieuwe verantwoor-delijkheid mag van degenen, die als christe-nen in deze wereld trachten te leven worden geëist, dat zij een deel van de „eigen tijd” voor hun extra-taak, die tegelijk een roeping is, afzonderen. De mogelijkheid een flink deel van de levenstijd zélf een bestemming te geven verplicht hen, het christen-zijn en de consequenties daarvan tijdsruimte toe te meten, niet alleen tussen de vele andere denkbare bestemmingen, maar zelfs met een duidelijke preferentie. Het Rijk van Chris-tus, dat wij verwachten en waarvan de teke-nen, ondanks alle menselijke onvolkomen-heid, zichtbaar moeten zijn in deze wereld, moet ook zichtbaar een plaats hebben in onze tijdsindeling.
Dat zal betekenen, dat wij zeer concreet hebben te kiezen in onze persoonlijke om-standigheden. Dat kan bijvoorbeeld beteke-nen, dat wij een vorm van spel of ontspan-ning, die wij hoog waarderen, in de tijd zullen moeten beperken. Dat kan ook leiden tot het besluit een bepaalde studie een of twee jaar langer te laten duren dan bij een totale inzet nodig zou zijn.
Na het werkseizoen op allerlei terrein weer begint zullen we onze eigen programma’s op dit punt eens ernstig moeten bekijken. Zullen we elkaar ook moeten helpen bij het leren dragen van deze nieuwe verantwoor-delijkheid door een kritische bezinning op allerlei argumentaties, waaruit een onder-schikking of veronachtzaming van de primai-re opdracht: een levend lidmaat te zijn, naar voren komt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1972
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1972
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's