Bij het begin
Wie in verschillende gemeenten komt, bemerkt dat er tegenwoordig meer wisseling onder de ambtsdragers is dan dit voorheen het geval was.
Wat daarbij ook opvalt is, dat vele jongere en jonge broeders tot de ambtelijke dienst geroepen worden.
Deze situatie brengt mee, dat er jaarlijks een aantal broeders zijn, die voor het eerst van hun leven voor de ambtelijke taak geplaatst worden. Zij ervaren de waarheid van het bekende gezegde, dat alle begin moeilijk is. Dat wil niet zeggen, dat het later, na wat gewenning, wel vanzelf gaat. Het volharden is evenmin, door allerlei factoren, gemakkelijk. Maar daarvoor is het nu eenmaal werk in de gemeente Gods. En het wordt zwaarder, naarmate wij het minder op de juiste wijze zien. Het kan zelfs op een teleurstelling uitlopen en uitermate zwaar vallen. Het wordt dan een taak, die wij al zuchtende verrichten en die ons geen vreugde brengt. Juist met het oog op het werk van de nieuw beginnende broeders wil ik, in dit artikel, graag enkele opmerkingen maken in de hoop dat zij daaraan iets hebben. Dat ik daarbij meest — zij het niet alleen — aan de ouderlingen denk, zal wel begrip vinden. Mogelijk dat iemand anders eens hetzelfde doet voor de broeders diakenen. Zij komen vaak nog jonger in het ambt dan de broeders ouderlingen.
Als een paal boven water staat nog altijd, wat de Heilige Geest, door Paulus liet zeggen, dat het een zeer geloofwaardig woord is, dat wie tot het ambt van opziener lust heeft een voortreffelijke zaak begeert, 1 Tim. 3 : 1.
Er vallen in deze woorden twee accenten. Allereerst het is voortreffelijk, d.w.z. er zit wat in dat je moet leren ontdekken en dan altijd voor ogen blijven houden. Het is iets geheel enigs, iets unieks.
Het is echter niet minder werk, een taak, een opdracht. Je kunt er niet bij op je stoel blijven zitten en er beschouwingen over houden. Het moet gedaan worden. En alleen wie het dóet, zal er de voortreffelijkheid van ontdekken en ondervinden. En dan zal de ontdekking van de rijke werkelijkheid zò zijn, dat het een bevinding is. Je krijgt er meer stevigheid (niet stijfheid) door. En wat nog meer zegt, ”het zal aan anderen (allen) blijken dat gij vooruit gaat”, 1 Tim. 4 : 15b. Er zit dus wel perspectief in dit werk, voor uzelf en voor anderen. Maar wie in deze voortreffelijke zaak instapt, staat echt aan het begin. En dat blijft moeilijk.
Is dat vandaag alleen het geval ? Zeker niet. Ze hebben daar al eerder weet van gehad.
Antonius Vorster, catecheet en ziekenbezoeker, schreef in 1687 een werkje, bedoeld als handleiding voor andere ziekenbezoekers. Hij droeg dit op aan de predikanten en ouderlingen van de kerk van Leiden, waartoe hij behoorde. In deze opdracht wekt hij op de opzieners van de gemeente zeer hoog te achten ”want haer ampt is vol moeyten, overwegende in swarigheden, waerom zij genoemt worden Arbeyders, dewelcke moeten verrichten een werck, dienst of officie, dat seer swaer is, waer door sy hare krachten afslooven, ten einde van adem worden, en ter aerde schynen neder te sinken”. Nu niet bepaald een opwekkend beeld voor wie aan het begin staat van een ambtelijke loopbaan.
Niettemin: U hebt wel een steun in de rug, wanneer u begint.
God, de Here zelf, gaf u de lust dat ge Hem zoudt mogen dienen in het ambt. Hoewel u het overigens druk heeft — van wie geldt dit niet tegenwoordig ? — komt de Here en zijn gemeente waartoe u behoort, een deel van uw tijd toe. Een offer ? Soms ja. Maar wie mag dat eerder vragen dan onze Here God ?
Daarbij u bent gekozen. Met hoeveel stemmen ? Dat maakt de echtheid niet uit. Het was wettig.
De gemeente heeft u geaccepteerd. Er zijn geen bezwaren tegen uw leer of uw leven ingebracht.
En verder: U bent bevestigd. De gemeente erkent u als wettig geroepene, daarom werd u in de bevestiging met gezag bekleed. U mocht uw ”ja” zeggen en de gemeente omringde u met gebeden — en als het wel is doet ze dat nog — en ze verwacht wat van u, al heeft ze mogelijk haar twijfels over u als persoon.
U hebt dus wel degelijk een steun in de rug.
En nu denk ik aan het woord van een wijze ouderling uit de classis Leeuwarden, wiens eenvoudig woord ik nimmer vergeten ben. Hij zei tot iemand, die de ambtelijke dienst zou ingaan: ”U voelt u misschien wel onbekwaam maar u bent niet onbevoegd”.
Hoe verwerkte u dit alles ? Met verwondering dat u dit moogt doen ? Calvijn zag zichzelf in zijn ambt altijd ”als een mensje uit het stof verrezen”; u hebt geen enkele reden uzelf anders en hoger te taxeren.
En toch, de begeerte bleef. En dat werd het gebed — vaak onuitgesproken — het is de innerlijke houding van u: ”Here, geef mij wat ik nodig heb !”
En voor dat gebed is er verwachting. Er is een Ander, die in volmaaktheid, trots alles, Zijn grote opdracht vervuld heeft. Hij bidt voor u en Zijn kracht wordt in onze zwakheid volbracht.
Maar met dat alles, u staat aan het begin, al staat u er niet alleen en niet onbevoegd.
Weet u wââr u staat ?
U staat in de gemeente Gods.
De Schrift tekent haar in haar bijzondere verhouding tot de Drieënige God. Van God de Vader uit gezien is zij Zijn huisgezin, waarin zijn kinderen ondergebracht zijn; van God de Zoon uit gezien is zij het lichaam van Christus; en van de Heilige Geest uit gezien, Zijn tempel. In haar geheel is zij de kudde Gods, die vergaderd wordt en die zich vergadert en waarin gij moogt arbeiden, om opzicht over haar te hebben, haar te leiden in vermaning en vertroosting, tot geloof en bekering, al meer en al dieper, opdat zij mag zijn wat zij is: gemeente des Heren.
Gelukkig verschijnt zij hier niet volmaakt want dan zoudt gij in haar — onvolmaakte als gij zelf zijt — niet durven arbeiden. (J. v. Andel).
Zie de gemeente vooral in Gods licht; Hij heeft haar lief, daarom is Zijn oog op haar; Zijn belofte geldt haar en haar kinderen.
Als u dit licht over de gemeente ziet vallen en van deze werkelijkheden overtuigd zijt, zult u haar zonden, eenzijdigheden en tekorten, met een ander oog zien.
Het besef van de bewogenheid Gods over haar zal u een bewogen hart geven, waarin iets van de herder leeft. 1 Petr. 5 : 1–4.
In deze gemeente Gods moogt u arbeiden. Zo moet u haar zien anders loopt u teleurstellingen op, die u belemmeren in uw werk.
Wie de gemeente niet ziet zoals de Here haar ziet, maar haar wil organiseren naar eigen ontwerp, krijgt het zwaar, zeer zwaar, want hij ziet haar als zijn zaak.
Wie haar wil drijven in de richting van één aspect, jaagt de gemeente op, maakt haar onrustig en verdeelt haar.
De gemeente behoeft niet te gelijken op een mierenhoop waar alles draait en dooreen krioelt; zij mag de kudde zijn aan grazige weiden en stille wateren. (v. Ruler).
Oefent uzelf er in te verstaan, wat God de Here van zijn gemeente zegt en aan haar doen wil en handelt daarnaar.
In de ambtelijke dienst bedreigt ons vandaag het gevaar van de secularisering van de gemeente. We zien haar dan als een gemeenschap naast alle andere in deze wereld, een vereniging, een groep, zoals er vandaag zovele zijn en waarvan de meesten met allerlei kunst- en vliegwerk tot stand komen en in stand gehouden worden. Niet alzo de gemeente Gods.
Een groot deel van uw ambtelijke taak bestaat in het bezoeken van de gemeente. U komt in de gezinnen of bij de alleenstaanden thuis.
Hoe doet u dat ? Op uw eentje, alleen ?
Of samen met een andere broeder ?
Voor wie voor het eerst in het ambt staat lijkt het mij het best, dat u samen gaat, liefst met iemand, die wat ervaring heeft. Later kunt u mogelijk wel eens, na overleg, proberen alleen op bezoek te gaan in uw wijk.
Vanouds noemde men het bezoek aan huis: ”visitatio domestica”. Visitatie is meer dan controle en ander recherchewerk. U wilt u op de hoogte stellen van de verhouding van elk der leden van het gezin tot de gemeente Gods, waartoe dat gezin behoort. U doet dit als ambtsdrager van Jezus Christus, niet als controlerend en rapporterend ambtenaar. Wanneer ambtelijk werk ambtenaarlijk verricht wordt, vervalt het tot een nare zaak. Houdt daarom uzelf en elkander als ambtsdragers onder kritische beoordeling.
Vergis u ook niet ten opzicht van de gemeente. Idealiseer haar niet. Zij is gemeente Gods, maar niets menselijks, niets zondigs, is haar vreemd. Het is niet al Israël, wat Israël heet.
Wordt niet ontmoedigd als u op de werkelijkheid van de gemeente stuit. Die werkelijkheid treft u in al de variaties, die de gemeente heeft, aan. Er zijn natuurlijk mensen, die de Geest niet hebben, in variatie; er zijn ook geestelijke mensen in verscheidenheid. Afkomst, opvoedig, karakter, ligging spelen naar beide kanten een rol.
Er doen zich onder ons volk, door de opgekomen industrialisatie heel wat verschuivingen voor, die ook op kerkelijk gebied hun invloed doen gelden; de gewijzigde levensomstandigheden hebben voor heel wat gezinnen tal van nieuwe vragen opgeroepen. De mensen zijn los geworden van hur verleden en geplaatst in een geheel andere situatie. Allerlei invloeden zijn er, die zich daaibij doen gelden, die ik niet opsommen zal. Het gaat er om dat u weet dat ze er zijn.
Daar moet bij u, als ambtsdrager, oog en begrip voor zijn. Bij deze werkelijkheden kunt u, bij uw ambtelijk bezoek, niet zonder meer uw eigen situatie, uw eigen denkschema, uw eigen visie of ligging, of uw eigen verleden tot maatstaf nemen ter beoordeling van de gezinnen, waarin u komt. Het gevaar is dan heel groot dat u als ”vreemden” tegenover elkaar komt te staan en blijft staan.
U zult een uitgangspunt voor gesprek en ook voor uw leiding geven moeten vinden in iets dat voor allen en onder alle omstandigheden gelijk blijft.
Dat vindt u, naar ik meen, in datgene wat de Here God aan zijn gemeente gegeven heeft en dat voor allen, die tot haar behoren, zijn betekenis kan en mag en moet krijgen en hebben.
Hierin vindt u dan iets dat boven het persoonlijke uitgaat en waarop toch het leven van de gemeente betrokken dient te wezen, ja, waarin zij haar leven vindt.
Allereerst is dat het Woord des Heren en de bediening daarvan in haar breedste zin in de gemeente. Omdat het werk van de dominee — als de gemeente deze heeft — hieraan op het nauwst verbonden is, bestaat het gevaar dat het gesprek over de dienaar van het Woord gaat en niet over het Woord zelf.
Zeer zeker is het werk van de predikant hier van grote betekenis en er kan soms gerechtvaardigde kritiek op hem en zijn werk zijn. U moet er echter voor waken dat het gesprek daarin niet opgaat, immers het gaat er om of het Woord Gods de harten raakt in de veelzijdige kracht, die dit Woord oefenen kan over heel het leven.
Ik kan er niet aan denken hier in den brede aan te geven al de mogelijkheden, die er in het Woord Gods voor de enkeling en de gemeente, voor eigen hart en levensweg en -wandel liggen. U moet er u in oefenen inzicht te hebben in wat het Woord Gods betekent tot ontdekking, bekering, ontgronding, blijdschap en zekerheid, maar ook tot terechtwijzing, vertroosting en verdieping in het geestelijk leven. Het formulier dat bij uw bevestiging gelezen is, sprak van de noodzaak u te oefenen in de verborgenheden des geloofs. Nu, daar gaat het hierom. U moet de gemeente er op wijzen, waarop de Here recht heeft omdat Hij zich door zijn Woord aan de gemeente bindt. En dit geldt voor jong en oud, voor het gezin en het leven naar buiten, voor de kerkgang, de catechisatie en het onderwijs.
U moet diep doordrongen zijn van de alles overtreffende en onuitputtelijke betekenis van het Woord des Heren.
De dwaasheid van de mens is, ook in de gemeente, dat hij zich tegen dit Woord verzet met zijn vijandig hart, zijn redeneringen, geruststellingen en eigen gedachten, waarin men zichzelf handhaaft en waarop men prat gaat.
Er is tact, wijsheid en liefde voor nodig om te zoeken, dat al wat u zegt, in dienst staat van wat de Geest door het Woord doet en beoogt.
Naast de grote gave van het Woord Gods aan de gemeente is er een tweede bij-komende-niet-bijkomstige zaak. Dat zijn de beide sacramenten, die als tekenen en zegelen van Gods belofte gegeven zijn. Deze worden in de gemeente bediend, opdat zij de belofte van het evangelie des te beter verstaan en haar verzegeld zou worden. Zonder het Woord hebben zij geen inhoud. Zij verwijzen naar het heil zoals dit door God de Here gewerkt en verkondigd is en wordt en de volheid van dat heil onder het oog brengt, opdat het hart er te meer houvast aan zou hebben. Elk die tot de gemeente behoort staat voor de vraag, wat deze tekenen Gods tot ieder persoonlijk te zeggen hebben. Het is er net mee als met het Woord. Het komt tot de gemeente als zodanig maar wil persoonlijk verstaan worden.
U zult in de gemeente ontdekken dat er groot verschil is in de waardering van elk der sacramenten. De doop vindt een algemene, vaak vlakke, waardering. Zij wordt vooral gezien als een zaak voor de kinderen. U zult bemerken in uw gesprek in de gemeente dat de doop voor de ouderen weinig betekenis heeft terwijl het toch de éénmalige bezegeling van het verbond Gods in het leven geweest is, die blijft gelden tot in de eeuwigheid toe. De onderwaardering van de doop in vergelijking met het H. Avondmaal heeft allerlei reden maar is en blijft te betreuren. Zonder tot verbondsmethodisme te vervallen zult u in uw gesprekken in de gemeente op dit manco moeten wijzen. Wat de kerk omtrent de doop belijdt, op grond van de Schrift zal voor uzelf duidelijk moeten zijn. Dit behoort ook tot de verborgenheden des geloofs, waarin u zich dient te oefenen, volgens het formulier, waarmede u in het ambt bevestigd bent. Voor jong en oud liggen hier rijke zaken, waarmee men voor zichzelf bezig mag en moet zijn.
Ook het H. Avondmaal is een geschenk van de Here aan zijn gemeente. Vele oprechte zielen hebben het er moeilijk mee. Voor anderen is het misschien tot een vanzelfsprekende zaak en gewoonte geworden.
Er is nogal verschil wat de avondmaalspraktijk betreft in onze kerken. U lost dit niet op door hierop, hoe dan ook, kritiek te oefenen. Uw taak is op de rechte wijze de weg te wijzen. Oefen u er in dit te doen naar de woorden Gods en die der kerk.
Misschien vraagt een bepaald gezin of een bepaald geval nog eens om een extra bezoek van u of uw medebroeder in de veertien dagen dat het bekend is dat het Avondmaal bediend zal worden. De reden daartoe kan verschillend zijn. Wie het zal doen kunt u onderling overleggen. U behoeft de mensen niet tot het avondmaal te drijven. U moogt ze wel wijzen op de betekenis, die de Here aan deze tekenen gegeven heeft.
Een derde punt, waarop ik wijs, is de gemeenschap, die de gemeente Gods mag en moet beoefenen. Het is van grote betekenis hoe het enkele gezin en de enkele zuster en broeder op deze gemeenschap ingesteld is. Deze gemeenschap is niet geworteld in sociologische verhoudingen, waardoor men zich één voelt. Zij rust ook niet in het feit dat wij elkaar zo aardig vinden en omdat het zo gezellig is. De plaatselijke gemeente is ook niet een gemeenschap omdat wij het in alles roerend met elkaar eens zijn of omdat wij samen precies hetzelfde levenspatroon voeren. Bij uw bezoek in de gemeente moet u dit punt van de gemeenschap in het oog houden. Het is van groot belang voor het leven van de gemeente.
Sommigen zijn alleen maar kritisch ingesteld op de gemeenschap omdat de anderen niet doen wat zij willen dat zij zouden doen. Hetzelfde kunnen de anderen ook zeggen van hen die enkel kritiek hebben.
Weer anderen stellen zich negatief op ten opzichte van de kerkelijke gemeenschap. Zij hebben er geen oog voor hoe zij zich onttrekken aan het verband dat de Here werkt door de weldaden, die Hij aan zijn gemeente gegeven heeft. Zij weigeren om daaraan voor hun deel mede te werken.
Een gelovig verkeer in de gemeente kan men niet op zijn ééntje beleven in een negatieve verhouding tot de anderen. De gemeenschap hoort er echt bij. Daarom moet dit punt ook bij het bezoek ter sprake komen. Het is voor de enkeling en de gemeenschap beide van grote betekenis.
Moet u nu deze drie gezichtspunten, die voor het bezoek in de gemeente van grote betekenis zijn, als een schema hanteren en uw gesprek daarnaar inrichten ? Zo moet u het, meen ik, niet doen, maar u moet deze lijnen wel in uw hoofd hebben dan wordt uw gesprek geen oeverloos gepraat. Mogelijk kunt u de gemeente oog geven voor dat wat zij te weinig ziet en daardoor niet onderkent welk een bijzondere gemeenschap de gemeente Gods op aarde is en welk een voorrecht het is daartoe te mogen behoren.
Kunt u bewerken dat de rijke weldaden, die de Here aan zijn gemeente geeft, worden verstaan en dat de gemeente daaruit begeert en leert te leven ? Neen, dat kunt u niet. Die eer behoudt de Here aan zichzelf. Maar u kunt, u moet, u mag er op wijzen hoe noodzakelijk, hoe rijk en hoe vruchtbaar het is voor de gemeente, dit te kennen en daaruit echt geestelijk te leven.
En wanneer u dat doet moogt u verwachten dat de Here uw zwakke werk — zo ziet u het immers — wil zegenen. Soms moogt u daarvan iets zien, en zo niet, u hebt uw ambtelijke taak vervuld. Wacht op den Here, weest sterk in uw voortreffelijk werk, ”Uw hart zij onversaagd; ja, wacht op den Here.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1973
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1973
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's