Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Openingswoord ouderlingen- en diakenenconferentie zaterdag 4 mei '74 in de Ichthuskerk te Amersfoort

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Openingswoord ouderlingen- en diakenenconferentie zaterdag 4 mei '74 in de Ichthuskerk te Amersfoort

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beste broeders en vrienden,

Een hartelijk welkom aan U allen op deze bezinningsdag voor ouderlingen en diakenen in Amersfoort, de stad die naar mij bekend is een gezegend en goed functionerend gemeentelijk leven herbergt en die door haar centrale lig ging zulke goede mogelijkheden biedt voor allerlei activiteiten binnen onze kerken in breder verband. Het is ons een vreugde hier weer te mogen zijn.

De vorige bijeenkomst ligt ons nog vers in het geheugen. Het was de conferentie waar Ds. P. N. Ribbers sprak over de presbyteriale zorg voor de prediking, een referaat dat ook buiten onze kring de aandacht heeft getrokken. Het was ook de conferentie waarin br. K. Ge leynse het voorzitterschap van ons co mité en van de ouderlingenconferenties neerlegde. Daarbij werd U in het on zekere gelaten wie zijn plaats zou gaan innemen. Gelijk het onder ons betaamt is het beraad hierover binnen het comi té zonder bloedvergieten verlopen. Uit Ambtelijk Contact heeft U kunnen ver nemen dat het comité mij heeft ge vraagd de plaats van br. Geleynse te willen innemen, waartoe ik dan van daag onder Gods zegen een eerste voor zichtige poging wil doen.

Het is geen vondst broeders, wanneer ik de opmerking maak dat wij bijeen zijn in een tijd waarin maar weinig aan te wijzen valt dat niet op de één of andere wijze in de crisis is. Veel schuift van zijn plaats. In de politiek is veel op drift, nationaal en internationaal. De ontwikkelingen op sociaal-maatschappe lijk gebied zijn nauwelijks bij te houden. Economisch gebeuren er grote dingen. Kleine bedrijven gaan op in grote con cerns of worden door de moordende con currentie van de groteren in de berm gedrukt. En de mens van vandaag wordt in de overgangsprocedures meegescho ven of hij wil of niet. Voor niet weini gen — en misschien bevinden zij zich ook onder ons — zijn aan deze ontwik kelingen, die in het maatschappelijk en economisch bestel onontkoombaar lijken te zijn, heel wat persoonlijke drama’s verbonden.

Ook in godsdienstig opzicht schuift veel van zijn plaats. Wat op hechte funda menten verankerd leek en waarin gene ratie na generatie beschutting leek te vinden, wordt door de bulldozer van het moderne denken omlaag gehaald, zon der dat er voor de ontwortelde mens een aanvaardbaar alternatief tegenover staat. Mensen schuiven mee in de over gangsprocedures als het op de dingen van het dagelijkse bestaan aankomt. Dat op zich zelf vormt in onze tijd al een bron van oneindig veel neurosen. Maar daar voegt zich dan nog bij dat heel veel mensen eenzaam en verschoven zijn doordat zij het in de geestelijke verwar ring van vandaag niet meer zien zitten. Misschien is er nooit eerder een tijd ge weest waarin zoveel over God en over het geloof werd gesproken en geschre ven als nu. Maar er moet tegelijk bij worden gezegd dat God voor het gevoel van de mens van nu nooit verder uif het vizier geweest lijkt te zijn als in onze tijd.

De hoeveelheden papier in boek, opinie blad en krant gewijd aan God en godde lijke zaken zijn nooit eerder vertoond. Daar is wel eens iets bij dat sticht en leiding geeft, maar van veel geldt dat het beter ongeschreven had kunnen blij ven. Veel wordt door velen met een zucht bij de oude kranten gelegd omdat het geen duidelijke richting wijst, soms verwarrend is en vaak ook doordrenkt is van een geest van tegenspraak en beter willen weten. Hoeveel geestelijke standwerkers op de theologische markt van vandaag staan niet op stelten om de ander te kunnen overschreeuwen ? Bij veel godsdienstige artikelen uit al lerlei hoek moet men niet denken aan het gezegde: waar de galblaas vol van is daar loopt de inktpot van over. Dat geldt niet alleen op het protestantse erf, ook bij Rome manifesteert zich dit.

Intussen vreet het kwaad van de onze kerheid in het leven van de gelovigen voort. Het oerwoud van meningen en stellingen rond bijbel en belijdenis groeit hoe langer hoe meer dicht en velen zien geen pad meer om te gaan en wie het bestaat een pad te hakken, krijgt prompt een boom over zijn weg van hem die er vlak naast bezig is.

Is het een wonder, broeders, dat velen in verlegenheid zitten ? Ook veel ambts dragers ? Moet het verwonderen, broe ders, dat er zijn die bij het doen van hun belijdenis het gereformeerde erfgoed in de ransel mee op reis namen er nu wat beteuterd mee in hun handen staan, in twijfel over de vraag of dat zware pak niet voor een lichter uitrustinkje inruil baar is ? Onder ons zijn er ook die de traditionele bagage krampachtig vast houden en de ransel angstvallig geslo ten houden, bang om er in te laten kij ken, benauwd dat er iets uit zou kunnen vallen of aangewezen zou kunnen wor den dat vandaag achterhaald lijkt te zijn.

Het zijn deze wat sombere gedachten geweest, broeders, die het comité er toe hebben gebracht deze conferentie te wijden aan het onderwerp „heeft de ge reformeerde theologie nog bestaans recht en toekomst ?” Het heeft het co mité verheugd dr. Velema bereid te vin den ons tot het gesprek over dit onder werp in te leiden. Ik spreek de hoop uit dat de bezinning op dit onderwerp op deze dag ons verder zal brengen dan tot een sluitende beschouwing over de ge reformeerde theologie. Moge het ons on der Gods zegen gegeven zijn in het oer woud van meningen, stellingen en filo sofieën opnieuw een pad te zien dat voert naar de plaats van waar we door genade zicht mogen krijgen op dat waar om het in het Evangelie van Christus wezenlijk gaat. Daartoe leide God met Zijn Geest de inleider, aan wie nu het woord is.

Slotwoord

Tenslotte wil ik u, broeders, allen har telijk danken voor uw komst naar Amersfoort en het bijwonen van deze conferentie.

En nu wij dan bijna aan het einde van deze conferentie zijn gekomen, wil ik tenslotte nog een vraag in uw midden neerleggen, en wel deze: „Staan wij ach ter hetgeen wij vandaag gehoord heb ben ?” Houden wij vast aan de bood schap van de Bijbel, staan wij achter de gereformeerde belijdenis van de kerk, staan wij er met hart en ziel achter, zijn wij voor de dienst des Heeren ge grepen ? Ik geloof dat wij als ambts dragers dit ons telkens weer moeten af vragen. We kunnen zuiver in de leer zijn, wij kunnen de waarheid Gods ver standelijk aannemen zonder er zelf gees telijk kennis aan te hebben. Lijdt van daag aan de dag in het algemeen ge sproken de kerk onder meer niet hier aan, dat veel van haar ambtsdragers zelf oppervlakkig en ongeestelijk leven en zelf vaak de verborgen omgang met God niet meer kennen ? Dat het ge bedsleven is ingezonken en dat de zonde geen zonde meer is en dat daarom ook vaak geen weet meer is van de diepte van de vergeving en de verlossing door het bloed van het Lam.

Wij staan wat de tijd betreft tussen Pa sen en Hemelvaart. In deze tijd is de opgestane Christus verschenen aan Zijn discipelen. Zo verscheen Hij ook aan het meer van Tiberias, waar Hij Petrus uit zijn drievoudige verloochening oprichtte en in het herdersambt stelde. Daarbij herhaalde Jezus tot driemaal toe de vraag: „Hebt gij Mij lief ?”

Broeders, ook wij zijn door Hem in het ambt gesteld. Dat is niet uit eigen kracht. Wij zijn daar ook niet zo ge schikt voor. Zo dikwijls merken wij dat wij te kort schieten. Onze activiteit is klein. Onze wijsheid is niet toereikend. En vooral ons hart is er nooit helemaal bij: de liefde is nooit volkomen. Maar wij zijn ondanks dat alles toch in het ambt gezet. Dat is genade. En telkens komt ook tot ons weer de vraag: „Hebt gij Mij lief ?”

Petrus kreeg van Jezus de zorg over de kudde. Jezus zegt tot hem: „Weid mijn lammeren, hoed mijn schapen, weid mijn schapen”. Weiden is zorgen dat de kud de voedsel krijgt. Hoeden is leiding ge ven, beschermen, bewaken. Het is het werk van de herder. En de schapen zijn de mensen. Met andere woorden: de mens wordt aoor God zelf aan ons toe vertrouwd. Daar moeten we goed op letten. Wij vergeten die mens zo ge makkelijk en zijn vaak zo ontzettend druk met onszelf. Maar ook dienen wij te bedenken dat wij de eigenlijke herder niet zijn. De goede Herder is Jezus zelf. Hij voedt en leidt de kudde door zijn offer, zijn voorbede en zijn vergeving. In Hem hebben wij alles ontvangen. Met Hem kunnen wij het leven volhouden. En wij zijn dan het best herder van de kudde, wanneer we zelf schaap zijn on der de goede Herder.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 mei 1974

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

Openingswoord ouderlingen- en diakenenconferentie zaterdag 4 mei '74 in de Ichthuskerk te Amersfoort

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 mei 1974

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's