De gemeente staat in de belangstelling (2)
Die belangstelling mag er best zijn, vooral wanneer we nog eens even in gedachten brengen het feit, dat uiteindelijk God er voor zorgt dat er tot op vandaag en overal in deze wereld gemeenten zijn van onze Here Jezus Christus.
Wanneer we nu verder gaan denken over de onderlinge betrokkenheid van de leden van de gemeente, laat de Bijbel ons niet in de steek. Hoe zou dat ook kunnen ? Hoewel de genade individueel wordt ontvangen, behoort het tot de existentie van de veranderende mens zich te richten op de andere gelovigen.
We zien dit al in het Oude Testament, weliswaar in het kader van de cultuur van die dagen, maar wezenlijk aanwezig. Wanneer de profeten zich toornig uitlieten over de verkeerde verhouding tot God, dan brachten zij dit direct in verband met de onderlinge verhoudingen. Om aan te tonen hoe belangrijk de Here de gemeenschap met elkaar vindt, zijn er voorbeelden te over in het Nieuwe Testament.
In Efz. 4 b.v. wordt de gemeente vergeleken bij een menselijk lichaam, waarvan de hand tot de voet niet kan zeggen, ik heb u niet nodig.
We laten het hierbij. Voor verdere informatie wil ik u graag verwijzen naar het boekje ”Onderlinge dienst” van dr. T. Brienen, blz. 13 vv.
Wat ik bij deze korte opsomming van Bijbelse notities wel erg belangrijk vind is het feiten-materiaal dat hiermee op tafel ligt. Bij al onze verdere beoordelingen, het praktisch verwerken voor eigen gemeente, moet dit gegeven uitgangspunt zijn. We zijn dus niet bezig met iets wat we graag willen uit het oogpunt wat voor idealen dan ook, het is eis van God en een normale consequentie van het nieuwe leven.
In zijn reeds eerder genoemd boek ”Gemeente als gemeenschap” heeft dr. L. G. Wagenaar een onderzoek ingesteld welke plaats de geloofsgemeenschap inneemt temidden van de vele gemeenschappen.
Ons leven is één en al relatie, zonder dat wij dit ons al te zeer bewust zijn. Soms worden wij gedwongen toe te treden tot een bepaalde gemeenschap zoals: ziekenhuisgemeenschap, scholengemeenschap enz. In andere gevallen gaan wij vrijwillig een gemeenschap binnen, b.v. wanneer wij lid worden van een bepaalde vereniging of politieke partij.
Interessant is zijn visie ten aanzien van de functie van de sociologie als bijdrage tot bezinning van het vraagstuk over de structuren van de kerkelijke gemeente. Duidelijk wijst hij op de gevaren die zich hierbij voordoen.
Tenslotte komt hij tot de conclusie: „Hoewel zij — d.i. de kerkelijke gemeente — veel gemeen heeft met andere sociale verschijningsvormen, kan zij naar haar wezen niet beschouwd worden als één van hen. Zij is een unieke verschijningsvorm, want zij is geen gewone gemeenschap tussen partners, omdat de Heilige Geest de fundamentele partner is”.
De ontvangen gemeenschap met Christus en daarom met elkaar, is daardoor van andere aard en blijvend van karakter.
Ik zou me kunnen voorstellen dat alles wat tot dusver geschreven is over de gemeente en gemeenschap, voor uw gevoel wat te veraf staat van de praktijk van alle dag. Misschien spreekt het u daardoor wat minder aan. Wij mogen echter in dit verband de praktijk niet als norm stellen, maar objectief uitgaan van wat de Bijbel ons zegt.
Dat betekent vanzelf niet dat we geen rekening moeten houden met die praktijk. Het zijn echter geen ”verzachtende omstandigheden”, we kunnen ze wel rangschikken onder:
— belemmerende factoren —
In de eerste plaats zou ik in dit verband willen wijzen op ”het ongeloof” binnen de gemeente.
Wie hiervoor zijn ogen sluit gaat voorbij aan een stuk realiteit.
Dit ongeloof kan zich op verschillende manieren openbaren.
Het ongeloof — dit is vijandschap tegenover Christus en Zijn gemeente — wordt door ons mensen niet altijd onderkend. Dat komt vaak omdat het soms in een heel vroom jasje gekleed is. Soms na jaren komen zonden openbaar vanuit het ongeloof, bij mensen die strijders waren voor de goede zaak des Heren. Later bleek dat ze alleen hun karakter hebben uitgeleefd.
Hoe dan ook, het ongeloof is aanwezig ook binnen de gemeente van Christus.
En wat moet elke gelovige zich niet dagelijks beschuldigen dat hij vaak meer zichzelf zoekt en daardoor niet de gezindheid van Christus vertoont binnen de gemeenschap.
De brieven in het N.T. staan vol van vermaningen om elkaar in liefde, ootmoed, nederigheid, zachtmoedigheid en geduld te benaderen (2 Col. 5). Er wordt ook gewezen op dwaalleraars (2 Pet. 2 : 1–22). Ook op het gevaar van afval (Hebr. 3 : 7–19).
Bij het lezen van deze gedeelten kom, je wel tot de conclusie dat we veel te weinig bezig zijn om elkaar op deze punten vast te houden. Ook daarin moet de onderlinge dienst functioneren.
”Wij vermanen u, broeders, wijst de ongeregelden terecht, beurt de kleinmoedigen op, komt op voor de zwakken, hebt geduld met allen. Ziet toe, dat niemand kwaad met kwaad vergelde, maar jaagt te allen tijde het goede na, jegens elkander en jegens allen” (Thess. 5 : 14 en 15).
Wanneer het nieuwe leven op de juiste manier functioneert wordt alles wat daar buiten valt beter tot de openbaarheid gebracht.
Tenslotte denk ik aan de brieven aan de zeven gemeenten (Openb. 2 en 3). Aan Sardes wordt geschreven dat ”geen van uw werken vol bevonden zijn voor mijn God”.
Dat hierbij de ambtelijke bediening van Gods woord, met opzet druk ik me zo uit, een belangrijke functie vervult, zal iedereen duidelijk zijn.
Daarbij gaat het om een Bijbelse prediking en gemeente-beschouwing. Vooral als de gemeente-beschouwing scheef gaat, zowel naar de ene als de andere kant, lopen wij het gevaar niets of weinig meer te zien van de onderlinge gemeenschap.
Geconstateerd wordt dus dat zowel het ongeloof als een niet goed functioneren van de gemeenschapsbeleving, een duidelijke belemmering betekent voor de gemeente van Jezus Christus.
Er zijn echter nog een aantal belemmerende factoren aan te wijzen, die vanuit een geheel andere invalshoek de gemeente benaderen. Het zijn n.l. ontwikkelingen binnen de samenleving, waar uiteraard ook de leden van de kerk deel van uitmaken, die de gemeenschapszin niet ten goede komen.
Bij een opsomming daarvan volg ik grotendeels dr. Wagenaar, die in het hoofdstuk ”gemeenschapcrisis” een aantal factoren noemt.
1. Industrialisatie
Konden we vroeger van een agrarische samenleving spreken, in de meeste gevallen is dit veranderd door de komst van de industrie.
U kent dat verschijnsel misschien wel uit uw eigen omgeving. Waar 10 of 15 jaar geleden nog sprake was van rust, daar is nu totaal een verandering gekomen. Dit was mede de oorzaak dat ”er een nieuwe hiërarchie van sociale klassen ontstond. Managers, specialisten, geschoolde en ongeschoolde arbeiders. De gezins-structuur veranderde door ploegendienst en het werken van de gehuwde vrouw”.
Dat deze ontwikkelingen vaak ook een andere samenstelling en opstelling betekent voor de kerkelijke gemeente laat zich aanzien.
Dit is ook duidelijk gebleken binnen een aantal van onze kerken uit de gegevens die zijn ontvangen van een enquête van deputaten adma voor de sectie kerk en bedrijfsleven.
Conclusie is dan ook dat de ontwikkelingen van de industrialisatie ook onze kerken niet voorbij gaan.
2. Urbanisatie
Hiermee wordt o.a. bedoeld dat de industrialisatie ook tot gevolg heeft dat er een verstedelijking optreedt op het platteland. Dat daarbij de relatie tussen de oude en nieuwe bevolking wel eens ontbreekt zal ook duidelijk zijn.
Dat wordt soms gevoeld, wanneer een gezin met attestatie binnenkomt en met vreemde ogen wordt bekeken, in plaats van hen op een christelijke manier op te vangen.
3. Mobiliteit
Het woord geeft de denkrichting reeds aan. Men kan tegenwoordig alle kanten op, de binding aan de woon- en kerkgemeenschap wordt daardoor losser. Dit kan tot gevolg hebben dat men zich nooit helemaal thuis gaat voelen in de nieuwe omgeving.
Hierbij valt ook te denken aan de recreatie vanuit de grote steden naar de recreatie-gebieden. Dat dit ook gevolgen heeft voor de diverse kerkelijke gemeenten en voor het gemeentelid zelf, is nog niet zo lang geleden in dit blad tot uiting gebracht.
In sommige gevallen zal deze mobiliteit als ongezond betiteld moeten worden.
4. Verzelfstandiging van het gezin
Dr. Wagenaar stelt: „Het stedelijk gezin vertoont een gesloten karakter”. Hij stelt daarbij dat de lamilie-relatie tegenwoordig veelal beperkt blijft tot ouderskinderen, eventueel nog grootouders, maar het patriarchale groot-familieleven is totaal verdwenen. Ik dacht, dat deze opstelling ook wel van toepassing is voor op het platteland.
Men is door zijn werken in ploegendienst of buitenaf, door zijn mobiliteit naast deze intensieve bezigheden zeer gesteld op een stuk privé-leven waar niemand verder aan mag komen.
We mogen dit niet direct helemaal veroordelen. Juist door allerlei factoren is er vaak slechts in het weekend nog sprake van gezinsleven. Dat men dit dan voor zichzelf opeist valt te begrijpen.
Deze leefwijze heeft echter ook betrekking op de betrokkenheid binnen het gemeentelijk leven. Velen van ons hebben dit vermoedelijk wel eens ondervonden als men voor één of ander kerkelijk werk mensen nodig had.
We hebben er geen tijd meer voor. Is dat zo, of moeten we naar diepere oorzaken zoeken ? Ik vermoed het laatste. Als men eens aandacht schenkt hoe men zijn tijd doorbrengt dan zijn vele zaken mogelijk, maar weinig tijd heeft men over voor gemeenschappelijke zaken binnen het gemeentelijk leven. Ten diepste is dit natuurlijk een geestelijk probleem, maar het zou goed zijn ons allen eens de spiegel voor te houden over de verzakelijking van ons gezin.
Een paar conclusies
Belemmerende factoren voor de christelijke gemeente doen zich voor, omdat de samenleving verzakelijkt.
Een houding die men vaak wel moet aannemen in het leven van elke dag, wordt automatisch voortgezet binnen de geloofsgemeenschap.
Dr. Wagenaar komt tot de conclusie dat door de talrijke indrukken en contacten in de samenleving men komt tot twee ogenschijnlijk tegenstrijdige houdingen.
”Enerzijds waakzaamheid tegenover de steeds nieuwe situaties, waarbij men de ander in de eerste plaats ervaart als iemand om zich tegen te beschermen en eventueel in de tweede plaats om contact mee te zoeken.
Anderzijds een onverschilligheid, omdat men zich onmogelijk voor alles wat aangeboden wordt kan interesseren en met ieder, die men ontmoet, persoonlijke banden kan aanknopen. Deze afweer en onverschilligheid wordt nog versterkt door de psychische druk, die er van de overbevolking uitgaat, waardoor zelf in bepaalde sectoren (kantoor, school, camping) de overzichtelijkheid verloren gaat”.
Tot nog toe hebben we eigenlijk nog maar twee objectieve normen gehanteerd ten aanzien van de gemeente des Heren.
Ze is van God, door de Heilige Geest, waarbij de onderlinge dienst een vanzelfsprekendheid is.
Er zijn daarnaast ook een aantal oorzaken die belemmerend optreden. Deze discrepantie moet echter doorbroken worden, omdat niet de belemmerende factoren bepalend zijn, maar de normen die God in Zijn Woord geeft.
Op zoek naar een weg
Hoe komen we hier uit ?
Verschillende antwoorden zijn in de loop van de tijd reeds gegeven. Velen in onze dagen zien de oplossing bij een omstructurering van de kerkelijke gemeente, waarbij de gemeentelijke betrokkenheid op de samenleving dié oplossing zal geven.
Dat is echter de vraag.
Ook de reeds meerdere malen genoemde schrijver van het boek ”Gemeente als gemeenschap” stelt voorzichtig een paar vragen.
Na zijn conclusie, die m.i. juist is, dat de scheiding tussen privé- en publieke leven ook de kerkelijke gemeente niet onberoerd heeft gelaten, vraagt hij zich af of er ook geen oorzaken binnen de gemeente zelf aan te wijzen zijn.
Eén van deze oorzaken zou kunnen zijn de ”privatisering van het geloof”. Hij stelt o.a.: ”dat naarmate het geloof als een privé-aangelegenheid beschouwd wordt de manifestatie ervan in de gemeente — in het bijzonder door deelname aan de kerkdienst — op de achtergrond raakt en zich kenmerkt door distantie”.
Een tweede oorzaak wordt vragenderwijs genoemd.
”Het is dienstig in dit verband ons ook af te vragen, of de gemeente niet te statisch is in haar vorm. Onttrekken velen zich niet aan haar gemeenschap, omdat zij in de kerkdienst hun vragen niet beantwoord krijgen ? Tevens is denkbaar, dat de geloofscrisis bij sommigen in de hanu gewerkt wordt doordat het gemeentelijk leven te weinig gelegenheid biedt voor dialoog en maatschappelijk engagement, zodat zij hun ervaringen of activiteiten niet meer met andere gemeenteleden kunnen delen en dus ook niet door hen verrijkt of gecorrigeerd worden”.
Ik meen dat wij inderdaad deze vragen niet meer uit de weg kunnen gaan. We zullen de komende jaren ons met deze zaken bezig moeten gaan houden als ambtsdragers, om ze tegelijkertijd te etaleren binnen de gemeente die ook met deze dingen bezig moet zijn.
Daarbij mogen we niet eindigen in sombere voorspellingen, want God houdt Zijn kerk in stand.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1974
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1974
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's