Het beroepingswerk 1
In twee afleveringen over dit onderwerp iets schrijven betekent dat ik mij tot enkele aspecten van dit werk in de Kerk van Christus zal moeten beperken. Hoe langer men er over nadenkt hoe meer dingen boven komen waarover iets te zeggen zou zijn. Wat nu volgt zijn ge- dachten die mij persoonlijk bij het na- denken over dit onderwerp het sterkst bezig hielden.
Aan wat de kerkorde in artikel 5 over de beroeping van een dienaar des Woords naar een andere gemeente zegt ga ik voorbij. Ook aan de concept-rege- ling voor de verkiezing van een te be- roepen predikant. Ik acht dit alles bij onze kerkeraden genoegzaam bekend, al komen hier en daar nog wel eens kleine ongelukken voor.
Menselijke factoren
Wanneer een predikant, misschien na een verblijf van vele jaren, een beroep naar elders aanneemt of — wat ook voorkomt — besluit van zijn emeritaats- rechten gebruik te maken, komt op de betrokken gemeente en haar kerkeraad levensgroot de vraag af: wat nu ? Er moet beroepen worden. Wanneer daar- mee beginnen ? Hoe moet de aanpak zijn ? Aan wie valt te denken ? De keu- ze van het tijdstip ligt in onze kerken, naar ik meen, verschillend. Al specule- rend over de beslissing die de huidige predikant nog moet nemen, wordt bin- nen een kerkeraad soms al hardop na- gedacht over kandidaten voor de opvol- ging nog vóór de vacature een feit is. Dezelfde namen kan men soms horen onder de koffie na de kerkdiensten bij de broeders en zusters thuis. Er zijn ker- keraden die uit overwegingen van res- pect voor de nog in dienst zijnde predi- kant met het beroepingswerk wachten tot de scheidende herder en leraar uit- geleide is gedaan. Daar valt iets voor te zeggen. Andere kerkeraden zijn voort- varender en hebben soms al enkele beroepen uitgebracht nog vóór de tegen- woordige dominee afscheid heeft ge- preekt. De meeste predikanten staan op het volstrekt juiste standpunt dat zij op het beroepingswerk van de gemeente die zij gaan verlaten geen directe in- vloed moeten uitoefenen, tenzij hen uit- drukkelijk om advies wordt gevraagd.
Al wordt het beroepingswerk door veel menselijke factoren bepaald, wij willen nog altijd geloven dat God in de Kerk ook leiding wil geven als het aankomt op de vervulling van een predikants- vacature. Daarom juich ik het toe wan- neer een kerkeraad die het beroepings- werk ter hand moet nemen, de gemeente bijeenroept in een uur van gebed en ge- zamenlijke bezinning op de situatie die door het vertrek van de tegenwoordige predikant zal ontstaan. Zo’n samenkomst moet natuurlijk niet het karakter van een ”hearing” hebben. Wel zal een ker- keraad aan de gemeente gelegenheid moeten geven gedachten en wensen ken- baar te maken, hetgeen helemaal niet hoeft in te houden dat hij de leiding en de verantwoordelijkheid uit handen geeft. Waar het in zo’n samenkomst vooral om moet gaan is dat God in ootmoed en bescheidenheid wordt gevraagd Zich over de herderloze gemeente te ontfer- men door aan het moeilijke beroepings- werk door Zijn Geest Zelf richting en leiding te geven. Dit gezamenlijke ge- bed biedt naar mijn overtuiging de waarborg van een sfeer van wederzijds vertrouwen tussen kerkeraad en ge- meente.
Zorgvuldige aanpak
Moet een kerkeraad kiezen voor de me- thode van het gebruikelijke tweetal ? Of streven naar een acclamatieberoep ? Misschien proberen een beroep bij en- kele kandidaatstelling te realiseren ? De keuze voor één van deze methoden zal afhankelijk zijn van de omstandig- heden die zich rond het beroepingswerk aan kerkeraad en gemeente voordoen, al voelt ons kerkelijk democratische gevoel zich waarschijnlijk het sterkst door de methode van het tweetal aangesproken.
Aan de keuze van de te volgen proce- dure gaat echter veelal het besluit van de kerkeraad vooraf om eerst maar eens een aantal predikanten te horen. In en- kele gevallen gebeurt dat door middel van de mij persoonlijk onsympathieke hoor-commissie. In de meeste gevallen komen de dominees zoals dat heet ”op beroep preken”. De eigen predikant wordt dan geacht bereid te zijn een paar ruilbeurten aan te gaan. Natuurlijk moet een gemeente om zich straks in een ver- kiezing te kunnen uitspreken predikan- ten kennen en gehoord hebben, maar ik geloof dat er tamelijk veel kerkeraden zijn die menen te kunnen volstaan met enkele predikanten één zondag (soms in één snelle heen-en-weer-ren-dienst) te laten preken om dan na enkele zon- dagen van kennismaking met deze en gene een tweetal te formeren uit die predikanten die in die enkele preek blij- kens bekomen inlichtingen het beste op de gemeente leken over te komen. Op die enkele preek afgaan en daarop al- leen beslissen houdt echter grote risico’s in. Het is niet betamelijk van succes- preken te spreken, maar de ervaring heeft geleerd dat er dominees zijn die op plaatsen waar een beroep tot de mogelijkheden behoort met steeds de- zelfde preken komen, preken die het el- ders ”goed deden” en waarmee zij zich naar hun gevoel het beste presenteren. Met deze opmerking bedoel ik geenszins het menselijk trekje van het zo goed mogelijk voor de dag willen komen te gispen. Dominees zijn ook mensen en zij mogen van mij op de kansel naar de best mogelijke presentatie streven, maar hierom gaat het niet alleen en voor mij zelfs niet allereerst. De vraag naar de geschiktheid van een predikant voor de vervulling van de vacature omvat meer dan alleen de gave om te preken. Daar- om zou ik er voor willen pleiten dat een kerkeraad nà het formeren van een tweetal, alvorens het aan de gemeente te presenteren, met de beide kandidaten een gesprek voert om van hen een wat duidelijker indruk te krijgen. De zaken die in zo’n gesprek aandacht moeten krijgen zullen van gemeente tot gemeen- te verschillen. De kerkeraad van een ge- meente met veel jeugd, misschien met veel middelbare scholieren, zal in het gesprek graag een indruk willen op- doen van de visie die de gekandideerde predikanten hebben op de pastorale be- geleiding van onze jonge mensen in deze turbulente tijd. Persoonlijk vind ik dit vandaag een heel erg belangrijk punt. Een predikant die daarvoor alle feeling mist moet men in een gemeente met veel ”jonge aanplant” bij voorkeur niet beroepen. Het laatste lijkt misschien in tegenspraak met de eerder gemaakte op- merking dat men zich ook in de dingen van het beroepingswerk onder de leiding Gods moet stellen. Toch is dat niet zo. Gods leiding in kerkelijke zaken bedoelt niet onze menselijke verantwoordelijk- heid op te heffen. Integendeel, de lei- ding van de Heere zal zich bij een juiste betrachting van onze menselijke verant- woordelijkheid veelal duidelijker kunnen manifesteren. Al vallen verrassende wen- dingen tegen alle menselijke overwegin- gen in, hoe rationeel die misschien ook leken, natuurlijk niet uit te sluiten.
Praktische overwegingen
Kerkeraden kunnen zich bij het beroe- pingswerk soms door praktische over- wegingen belemmerd voelen. Men heeft dan wel enkele geschikte predikanten op het oog, maar op grond van allerlei' praktische overwegingen meent men dat een eventueel beroep toch maar wei- nig kans van slagen zal hebben. Het wordt dan soms uitgebracht onder het motto ”niet geschoten is altijd mis”. Er spelen dan praktische bezwaren als de grootte van het predikantsgezin en de omvang van de eigen pastorie, de studie- mogelijkheden voor de predikantskinde- ren in de huidige standplaats en het ont- breken daarvan in de eigen woonplaats, de sterker wordende neiging van veel mensen — en predikanten zijn ook men- sen — om de grotere steden te mijden, een net gevierd of op handen zijnd ambtsjubileum ter gelegenheid waarvan de gemeente van de eventueel te beroe- pen predikant op grootse wijze uitpakte resp. het plan heeft die dag grote luister bij te zetten. Ik ga dan nog voorbij aan het veel voorkomende probleem van de slecht bezette classis en van de ge- meenten met meerdere onbezette predi- kantsplaatsen, waardoor het een predi- kant moreel bijna onmogelijk wordt ge- maakt een beroep naar elders aan te nemen. Na het ”bedankje” hoort men dan nog wel eens dat het anders zou zijn geweest wanneer het beroep een half jaar later was gekomen.
Aangezien wij mensen niet weten welke oplossingen de Heere voor onze prakti- sche moeilijkheden achter de hand heeft, kunnen de kerken zich bij het beroe- pingswerk door deze praktische bezwa- ren niet al te zeer laten leiden. Mutatis mutandis geldt hier de waarheid van het bijbelwoord dat wie op de wind ziet niet zal zaaien en wie op de wolken ziet niet maaien zal. Wel pleit ik voor enig ver- kennend werk van tevoren. Is het oog serieus op een bepaalde predikant ge- vallen en blijken er op het eerste gezicht belemmerende omstandigheden te be- staan, wel nu, laat een kerkeraad er dan eerst met de betrokken predikant over praten. Wellicht komt daar uit dat het geschikte tijdstip voor de overweging van een eventueel beroep een aantal maanden verderop ligt. Dan is het mis- schien verstandig aan het beroepings- werk op dit moment geen vervolg te geven. Van het beroepingswerk in sommige gemeenten krijgt men wel eens de indruk dat men weinig gericht en wei- nig doordacht te werk gaat. En daar is het een veel te serieuze zaak voor.
De moeilijke positie van de kleine gemeenten
Onze kerken tellen heel wat kleine ge- meenten die aan beroepen òf niet toe- komen òf het met de moed der wanhoop doen. Het ledental is te klein en de fi- nanciële basis niet toereikend. De ker- keraden van deze gemeenten komen veelal tot actie wanneer Apeldoorn weer een aantal kandidaten aflevert, maar ook dan worden in die gemeenten de kansen niet hoog aangeslagen. Het gros van de beroepende gemeenten moet een teleurstelling boeken en moet het blijven doen met de ouderling die zich in de loop der jaren tot de ongekroonde do- minee van de gemeente heeft ontwik- keld. Die voor die gemeenten in veel gevallen overigens tot grote zegen zijn. In een enkel geval kan er door samen- werking met een genabuurde gemeente iets worden ondernomen. Beide gemeen- ten moeten dan overigens wel een beetje gelijk gestructureerd zijn, zo leert de er- varing. De laatste tijd komt steeds ster- ker de figuur op van de kleine gemeente die beroept met hulp van de Kas Onder- linge Bijstand, met als neven-oplossing dat de toekomstige predikant in of in de omgeving van zijn toekomstige stand- plaats aan een of andere school een functie als godsdienstleraar gaat waar- nemen. Het is te verwachten dat we deze figuur in de toekomst steeds ster- ker te zien zullen krijgen. Aan deze fi- guur zitten veel positieve maar ook ne- gatieve kanten, die ik in dit artikel on- besproken laat. Wel maak ik van deze gelegenheid gebruik de kerkeraden van kleine gemeenten, die voor een even- tueel uit te brengen beroep op de Kas Onderlinge Bijstand aangewezen zijn, aan te raden, alvorens een beroep uit te brengen, eerst contact met deputaten van deze kas op te nemen. Een enkele maal komt de omgekeerde volgorde voor. Dan loopt men het risico van een teleur- stelling. Het kan namelijk zijn dat de aanvraag buiten de termen van de gel- dende richtlijnen valt en het is beter dit van tevoren dan achteraf vast te stel- len.
In de tweede aflevering geef ik graag aan nog enkele andere zaken aandacht, onder andere aan dominees die nooit een beroep krijgen en aan de vraag hoe pre- dikanten met betrekking tot een op hen uitgebracht beroep tot een besluit komen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 1974
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 1974
Ambtelijk Contact | 16 Pagina's