GEMEENTEBESCHOUWING
I. INLEIDING
Ter inleiding maak ik graag eerst enkele opmerkingen.
Een predikant, nu reeds jaren overleden, zei eens: de kerken die ik dien, heb ik lief. Ik ga ervan uit, dat al onze ambtsdragers onze kerken van harte liefhebben! Dat ook de eenheid onzer kerken ieder ter harte gaat. En wanneer daar verwijdering is, stemt dit tot droefheid!
Het is eigenaardig: niemand wil verdeeldheid, en toch is zij er! Ik wijs alleen maar - om niet meer te noemen - op het over en weer sluiten van de kansels en het zich naar eigen believen aansluiten bij een gemeente, die men „ligt”.
De vraag is: wat kunnen we doen om de eenheid te bevorderen?
Eén manier is: met elkaar praten! Maar de praktijk leert dikwijls, dat het zo gauw uitloopt op „hete hoofden” en „koude harten”. En dan bereik je het tegengestelde van wat je beoogt! Dan zou het middel erger zijn dan de kwaal!
Vandaar dat ik niet direct positief gereageerd heb op het verzoek van uw voorzitter hier te spreken. Toch had ik geen vrijmoedigheid om te weigeren, onder voorwaarde echter, dat we eerlijk alles „op tafel zullen leggen”! Anders heeft het immers geen enkele zin!
Uw voorzitter benadrukte, dat dit juist de bedoeling is en dat van vele kanten ook aangedrongen is op een voortzetting van de conferentie van vorig jaar!
Een andere vraag is: zal het spreken met elkaar de eenheid bevorderen? Dan moeten we zeggen: dat kan alleen onder de zegen van de grote Ambtsdrager en Koning der kerk, Jezus Christus! Dat geldt trouwens van alle ambtelijke arbeid.
Tenslotte nog dit: het is geenszins mijn bedoeling iemand te kwetsen. Noch om de één boven de ander te stellen. Alle zelfvoldaanheid en zelfingenomenheid, van welke kant ook, zij verre van ons. Wij allen hebben reden om ons voor ’s Heeren aangezicht te verootmoedigen!
Toch kan het zijn, dat er dingen gezegd worden, die voor sommigen pijnlijk overkomen! Wanneer wij echter ervan uitgaan, dat we allen het goede voor Jeruzalem zoeken, moet het mogelijk zijn in een goede sfeer eerlijk met elkaar te spreken!
Moge de Heere deze conferentie rijk zegenen!
II. HET OUDE TESTAMENT
Gemeentebeschouwing: daar gaat het vandaag over. Dat is een belangrijk onderwerp! Het heeft nauw te maken met gemeentebearbeiding! Als ambtsdrager word je dagelijks geroepen tot arbeid in de gemeente. Het is dan o”ok gepast de vraag te stellen: de gemeente, wat is dat eigenlijk? Wij spreken in de regel over kerk. Dit woord komt in de bijbel niet voor, dan alleen in samenstellingen. Hand. 19 : 35,37. Via de belijdenisgeschriften is het woord kerk bij ons ingeburgerd. Het zijn twee woorden voor dezelfde zaak.
Een gemeente is een vergadering van mensen, die door uitroepen - van het Hebreeuwse werkwoord qahal = uitroepen -, is samengekomen. De gemeente wordt van het begin der wereld tot het einde samengeroepen, vergaderd, door de Zoon van God. Zondag 21 Heid. Cat.
Adam en Eva waren de eerste levende leden. In dit eerste gezin komt de scheiding al openbaar. Want we zullen zien dat in alle eeuwen door de gemeente twee lijnen lopen: gelovigen en ongelovigen. Kain was ook godsdienstig. Maar bij hem was het schijn. En in de voortgang van de geslachten zal dit zo blijven. In Gen. 6 lees je van vermenging met de wereld. In de ark van Noach bevindt zich een Cham.
Vanaf de roeping van Abraham is de kerk nationaal begrensd, de - qehal Jahwe - gemeente des Heeren, waarvan besnijdenis en Pascha de concrete tekenen zijn. Israël is het wezen van de gemeente des Heeren. Maar het is niet al Israël wat Israël genaamd wordt! Heel duidelijk zien we dan ook twee lijnen.
In de tent van Abraham is naast Izaäk een Ismaël. In Izaäks tent is naast Jakob een Ezau. En in de tent van Jakob is het ook niet alles!
In heel de geschiedenis van Israël - dat toch de gemeente van het Oude Testament is -wordt telkens gesproken over een rest, een overblijfsel. Denk om ietste noemen aan Jes. 1 : 8: „En de dochter van Sion is overgebleven als een hutje in de wijngaard, als een nachthutje in de komkommerhof”. Maar desondanks blijft het: „Mijn volk Israël”. Ondanks het feit dat ze allen de Rode Zee zijn doorgegaan en dat in het merendeel van hen de Heere geen welgevallen had, blijft de Heere Zijn volk als geheel aanspreken.
We zien duidelijk dat daarmee bedoeld is het wezen van de gemeente des Heeren en dat dit dus beslist niet insluit dat ieder daartoe behoort! Integendeel!
III. HET NIEUWE TESTAMENT
In het Nieuwe Testament is het niet anders. Het is hetzelfde genadeverbond met twee bedelingen.
„De continuiteit tussen Israël en de gemeente blijkt duidelijk uit het feit, dat in Paulus’ brieven, evenals elders in het Nieuwe Testament, over de gemeente wordt gesproken met woorden die ontleend zijn aan wat het Oude Testament van Israel zegt. Profetenwoorden, die betrekking hadden op Israel, worden nu toegepast op de nieuwtestamentische gemeente. De nieuw-testamentische gelovigen worden: zaad van Abraham genoemd (Gal. 3 : 29). Van de gemeente wordt gezegd dat ze Gods tempel (1 Cor. 3 : 16; 2 Cor. 6 : 16; Ef. 2 : 22) en Gods volk (Tit. 2 : 14) is. Ook wanneer Paulus de gemeenteleden aanspreekt als heiligen, uitverkorenen, geliefden, geroepenen, grijpt hij terug op benamingen die aan Israel werden gegeven”. W. Steenbergen in „Uw knecht hoort”. pag. 154.
In het Nieuwe Testament wordt de kerk universeel. De lijn wordt van Israel doorgetrokken tot alle volken. We zien dat zo duidelijk bij de uitstorting van de Heiligen Geest op de eerste Pinksterdag! De middelmuur des afscheidsels wordt afgebroken! Hoe krachtig werkte toen de Heilige Geest! Dagelijks werden er de gemeente toegedaan! In deze tijd van buitengewone verlichting werden hypocrieten des te gereder ontdekt. Denk aan Ananias en Saffira! Doch spoedig daarna zijn veel ongelovigen met de gelovigen vermengd gebleven, zonder dat dit openbaar werd. De Heere alleen kent het hart. Wij mogen niet oordelen. Denk aan de gelijkenis van het onkruid en de tarwe. Wij zouden ons kunnen vergissen naar twee kanten. De Heere wil dat zowel het onkruid als de tarwe opgroeit. De kerk hier op aarde zal altijd vermengd zijn met ongelovigen.
In de gemeente zijn dus twee soorten mensen: gelovigen en ongelovigenl
Ook al spreekt Paulus in zijn brieven de gemeenten aan als gelovigen, als uitverkorenen, als geliefden, als geheiligden, dan houdt dat beslist niet in dat de gemeente bestaat uit enkel ware gelovigen!
Er loopt een scheidslijn door de gemeente. Velen denken: de gelovigen zitten in de kerk en de ongelovigen in de wereld. Niets is minder waar. De wereld zit ook in de kerk! In de kerk huist van alles!
Vanzelfsprekend: daar is ook de tegenstelling kerk en wereld! Het Nieuwe Testament geeft scherp de antithese aan tussen de gemeente van Christus en de wereld! Christus maakt duidelijk onderscheid tussen hen die op de brede en de smalle weg wandelen, Matth. 7 : 13; tussen schapen en wolven, 10 : 16; tussen zonen en vreemdelingen, 17 : 25; tussen kinderen der waarheid en der duisternis, Joh. 3:19, 21; tussen hen die uit God geboren zijn, 1 : 13; 3 : 6; en hen die uit de duivel zijn, 8 : 23, 44. Paulus spreekt van hen die buiten en die binnen zijn, 1 Cor. 5 : 12; stelt natuurlijke tegenover geestelijke mensen, 1 Cor. 2 en verklaart uitdrukkelijk, dat er geen gemeenschap is tussen gelovigen en ongelovigen, gerechtigheid en wetteloosheid, Christus en Belial, 2 Cor. 6 : 14-16.
Maar de scheidslijn loopt ook door de gemeente zelf. We m.a.w. moeten de ongelovigen niet alleen in de wereld zoeken, maar ook in de kerk. De gemeente van Christus in deze bedeling treedt nooit zuiver en onvermengd op.
In de apostelenkring trad een figuur als Judas Iskarioth op. In de eerste christengemeente, zoals we reeds zeiden, worden Ananias en Saffira gevonden. Christus spreekt van wolven in schaapsklederen, Matth. 7 : 15. Paulus waarschuwt tegen dwaalleraars die uit de gemeente zelf zullen opkomen, Hand. 20 : 28. Hij kent valse broeders die naar de naam wel tot de gemeente behoren, maar niet naar waarheid, 2 Cor. 11 : 26, Gal.2 :4.
Voortdurend wordt dan ook opgeroepen tot zelfbeproeving, Rom. 8 : 9, 2 Cor. 13 : 5, 1 Petrus 2:2.
In de pastorale brieven staan vele vermaningen. Daarmee richt de apostel zich niet alleen tot ware gelovigen die slordig leven, maar ook tot mensen die zich uitgeven voor gelovigen maar het niet zijn.
Het is opmerkelijk dat bij de voortgang van de geslachten de vermaningen tot onbekeerden in de gemeente toenemen. Je vindt het in de jongste brieven meer dan in de oudste. Gelovige ouders vaak afkomstig uit de heidenen, zien dat hun kinderen en kleinkinderen niet gelovig zijn. Genade is geen erfgoed!
Enkele voorbeelden ter illustratie. 1 Cor. 10 : 1-6: „En ik wil niet broeders, dat gij onwetende zijt, dat onze vaders allen onder de wolk waren, en allen door de zee doorgegaan zijn; en allen in Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee; en allen dezelfde geestelijke spijs gegeten hebben; en allen dezelfde geestelijke drank gedronken hebben; want zij dronken uit de geestelijke steenrots, die volgde; en de steenrots was Christus. Maar in het meerder deel van hen heeft God geen welgevallen gehad; want zij zijn in de woestijn ternedergeslagen. En deze dingen zijn geschied ons tot voorbeelden, opdat wij geen lust tot het kwaad zouden hebben, gelijkerwijs als zij lust gehad hebben”.
In 1 Cor. 15 : 34 zegt Paulus: „waakt op rechtvaardiglijk, en zondigt niet, want sommigen hebben de kennis Gods niet; ik zeg het u tot schaamte”.
Deze mensen hadden dus, ook al behoorden zij tot de gemeente, geen kennis, waarvan de Heilige Schrift zegt: „dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt”.
Filip. 3 : 18: „Want velen wandelen anders, van dewelken ik u dikwijls gezegd heb en nu ook wenende zeg, dat zij vijanden van het kruis van Christus zijn, welker einde is het verderf, welker God is de buik, en welker heerlijkheid is in hun schande, dewelke aardse dingen bedenken”.
2 Thess. 3:2: „Voorts broeders, bidt voor ons, opdat het Woord des Heeren zijn loop hebbe, en verheerlijkt worde, gelijk ook bij u; en opdat wij mogen verlost worden van de ongeschikte en boze mensen, want het geloof is niet aller”.
2 Tim. 2 : 20: „Doch in een groot huis zijn niet alleen gouden en zilveren vaten, maar ook houten en aarden vaten, en sommige ter ere, maar sommige ter onere”.
Calvijn merkt hierbij op: „Men houdt het dus niet voor vreemd, dat de kwaden onder de goeden vermengd zijn, hetwelk voornamelijk in de kerk geschiedt”.
Judas tekent ons in zijn brief een gemeente op de wijze van 1 Cor. 10, doch verder doorgetrokken, als Israel in de woestijn. Dóór en dóór overheerst door de kinderen der wereld, verschijnt de gemeente.
Tenslotte enkele opmerkingen nog over de zeven gemeenten in Klein-Azië. Openb. 2 en 3.
De gemeente Sardis: Openb. 3 : 1-6. Vers 1: „Ik weet uw werken, dat gij de naam hebt, dat ge leeft en gij zijt dood...... bekeert u...... ”.
Naar de vorm is alles in orde, maar in werkelijkheid is het grootste deel van de gemeente onbekeerd.
Ze dachten van zichzelf dat ze een goede gemeente waren, maar de Heere oordeelt anders.
De gemeente Laodicea: Openb. 3 : 14-22. Hier wordt niet gesproken van bestrijding van buiten. Evenmin van het gevaar van ketterij. De gemeente is over zichzelf zeer voldaan, vol zelfgenoegzaamheid en zelfingenomenheid. Zij hebben wel het Woord van God aangenomen, maar niet in het binnenste des harten. Het zijn de lauwen, die nooit in vuur en vlam geraakt zijn door het evangelie. De Heere walgt van hen.
Ook de Heere Jezus Zelf spreekt over kwade ranken, dwaze maagden, over kinderen des koninkrijks, die buiten geworpen zullen worden enz. Ook over mensen, die menen in te gaan en niet kunnen. „Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren”.
In de gelijkenis van de zaaier zien we dat veel van het goede zaad van het Woord Gods terecht komt langs de weg, op steenachtige plaatsen en tussen de doornen.
IV. DE BELIJDENISGESCHRIFTEN
Deze zijn dóór en dóór schriftuurlijk.
Ook daar wordt gesproken over de kerk naar haar wezen, d.i. het geheel der uitverkorenen.
Steeds wordt gewezen op het ware, het echte. Denk aan Zondag 7 van de H.C.: „Wat is een waar geloof ?” Denk, om nog iets te noemen, aan Zondag 29 vr. en antw. 81: „Voor wie is het Avondmaal des Heeren ingesteld?” Steeds wordt gewezen op wat nodig is en gekend moet worden tot zaligheid.
De Ned.Gel. Bel. zegt in artikel 29 dat in de kerk de kwaden met de goeden altijd vermengd zijn geweest.
De Dordtse Leerregels noemen in H.l paragraaf 12 de vruchten der verkiezing: het ware geloof in Christus, kinderlijke vreze Gods, droefheid die naar God is over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid, enz., waaraan ieder zich kan toetsen. Ook wordt gesproken over mensen die het Woord Gods niet hebben aangenomen in het binnenste huns harten. H.III/IV,9.
Ook de formulieren van heilige doop en heilig avondmaal, de liturgische geschriften, die wel semi-belijdenisgeschriften genoemd worden, spreken in gelijke zin.
Bij de doop over de noodzakelijkheid der wedergeboorte en bij het avondmaal over de bekende drie stukken, eilende, verlossing en dankbaarheid, die bevindelijk, praktikaal gekend moeten worden. Uiteraard met verschil in trap en mate.
U ziet: steeds weer wordt de gemeente gemaand tot zelfbeproeving. In de triumferende kerk in de hemel straks zal de kerk volmaakt zijn!
V. WAARIN BESTAAT DE VERWIJDERING IN ONZE KERKEN?
Daar zijn we voor naar hier gekomen. Om daar achter te komen. We hebben gehoord hoe Gods Woord en onze belijdenis spreken over de kerk. Het wezen der kerk. Hoe de kerk moet zijn, maar ook hoe de kerk is. Ideaal en werkelijkheid.
Nu leven wij in een tijd, dat naar mijn bescheiden mening, er velen in onze chr. geref. kerken zijn, die het ideaal aanzien voor de werkelijkheid. Straks zal ik enkele Symptomen noemen, waarop ik dit grond.
Eerst moeten we de vraag stellen, hoe dit gekomen is.
Wijlen prof. Wisse zegt ergens: „we hebben de veronderstelde wedergeboorte de voordeur uitgedaan en we hebben een verondersteld geloof de achterdeur binnengehaald”. En ik dacht dat dit gekomen is door - en nu raak ik een heel moeilijk onderwerp aan -o.a. het doen van belijdenis. Ik ga op dit punt niet al te diep in, want dit is een onderwerp apart. Maar toch kan ik er niet helemaal omheen.
Voorop gesteld: ik pleit niet voor een belijdenis der waarheid zonder meer. Het Woord van God eist een levend geloof.
Maar nu de praktijk! Ik moet u zeggen, dat ik de avond, waarop de belijdeniscatechisanten op de kerkeraad onderzocht moeten worden, de moeilijkste kerkeraadsvergaderingen vind! Nogmaals ik ga niet uitweiden over het belijdenis doen op zichzelf. Alleen dit: of je nu een - vergun me deze onderscheiding te maken - z.g.n. voorwerpelijke gemeente hebt of een onderwerpelijke, beide hebben ongeveer procentsgewijs evenveel belijdende leden. Zie het jaarboekje er maar op na. Enkele van onze gemeenten in de Friese wouden uitgezonderd. Of eventueel een gemeente die sterk vergrijsd is. Zeker: aan beide kanten zullen incidentele afwijkingen voorkomen, maar de grote massa van onze jonge mensen doet belijdenis.
En nu krijg je deze situatie: in de ene gemeente gaat nagenoeg niemand of een enkeling aan het heilig avondmaal en in een andere gemeente allemaal ongeveer.
Nu wil ik niet zeggen, dat de ene gemeente beter is dan de andere. Verre van dat. Maar wel zou ik op een gevaar willen wijzen. Gaat men er niet al te gemakkelijk van uit, dat men belijdenis doet van een waar geloof? Het gevaar van verbondsmethodisme en -automatisme is hier groot.
Men redeneert aldus: men is gedoopt en leeft op de erve des verbonds en je hebt toch de beloften.
Dat is zeker waar. En ik wil dik onderstrepen wat een groot voorrecht dat is. Dat we afgezonderd zijn van de wereld. Dat de woorden Gods ons zijn toebetrouwd. Dat de Heere Zijn heilige Naam verbunden heeft aan de naam van zondaren. Dat we mogen leven onder de prediking van de weg der zaligheid. Laten we dat niet geringschatten! Het moet zelfs sterk benadrukt worden!
Maar gaat men er vandaag niet gauw vanuit, dat er bij de jonge belijdende leden een levend geloof is? Je doet deze stap toch niet zomaar, wordt er geredeneerd. En zeker niet in onze tijd. Het is nog een teer plantje. Het moet nog wat groeien enz. Kortom: de eerste beginselen van het geestelijk leven worden als aanwezig verondersteld! En men beschouwt hen in de ambtelijke bearbeiding als kinderen van God. Zeker, men geeft toe dat er hier en daar een hypocriet kan zijn in de gemeente, maar verder wordt de gemeente opgebouwd in een - naar te vrezen valt - ingebeeld geloof! Want de bevindelijke kennis van de drie stukken - eilende, verlossing en dankbaarheid -wordt gemist!
Is er niet het gevaar, dat men de beloften en de vervulling van de beloften gaat veréénzelvigen? De beloften immers eisen (en die eis moet gepredikt worden) aan onze kant geloof en dat missen we. We liggen neer in de Staat des ongeloofs, in onze doodstaat, in onze vijandschap.
Daarom moet de prediking trinitarisch zijn. Vanuit de Drieë’enheid. Daar is heilsbeschikking, heilsverwerving en heilsbediening. Er zijn predikers in onze kerken, naar te vrezen valt, die alleen maar de Vader en de Zoon prediken. Wijlen ds. L. Vroeqindeweij merkt dienaangaande op: „Zij prediken de Vader en de Zoon. Daardoor wordt hun prediking Christocentrischer. De genade van Christus en de verzoening komen in het middelpunt. Zij prediken de schuld en zonde van de mens. Zij zijn ernstig. Zij strijden in de theologie voor het plaatsvervangend lijden van Christus. Maar de Heilige Geest hebben zij gevangen gezet. Hun prediking moet er van uitgaan dat alle hoorders de Heilige Geest ontvangen hebben. En nu komt het er op aan, dat de hoorders als wedergeborenen leven. Met behulp van de Heilige Geest moeten zij zichzelf bekeren en zo al meer. Doch altijd gaat de menselijke activiteit voorop.
Zij preken dus God de Vader en God de Zoon. God de Heilige Geest hebben zij gevangen gezet. En zij doen zeker tekort in hun prediking aan dat grote werk des Geestes van wedergeboorte en bekering, ontdekking en overtuiging, verbrijzeling en vernedering.
Van verkiezing moeten zij niets hebben, want dan wordt de mens totaal afhankelijk, en de mens moet op zijn troon blijven. Zodoende brengen zij het evangelie niet. Ik weet wel, dat het juist omgekeerd wordt gezegd. Omdat de recht schriftuurlijke prediking zich houdt aan de woorden van de Heere Jezus, Die sprak over een nauwe weg, die weinigen zullen vinden en over de noodzakelijkheid van de wedergeboorte.
Maar het is juist andersom. Als de prediking God de Heilige Geest niet predikt in al Zijn werken, wat moeten dan die tobbers beginnen, die zich als machteloos en goddeloos leren kennen? Als ge zegt, dat ze wedergeboren zijn, weten zij bij ondervinding, dat zij zo dood zijn als een draadnagel. Als ge zegt, dat Christus ze roept, roepen ze schreiend uit, dat ze niet willen. Als ge zegt, dat ze geloven moeten, zeggen ze: och, kon ik dat maar.
En als men verzuimt het werk van de Heilige Geest te prediken, verminkt men het evangelie zodanig, dat voor de verloren zondaren hun prediking troosteloos is. Weet u wie er wat mee beginnen kan? De farizeeër vóór in de tempel en Saulus van Tarsen vóór zijn bekering, die hebben veel troost uit deze verminkte prediking”.
VI. TOT SLOT NOG ENKELE OPMERKINGEN EN VRAGEN
Is de gemeente van Sardis voor ons geen baken in zee? Ik denk m.n. aan vele van onze gemeenten waar meerderen ’s morgens aanzitten aan de dis des verbonds en ’s avonds schitteren door afwezigheid. Men gaat fietsen, wandelen, op visite of men zit voor de televisie. Is dat naar Gods Woord? Is dat een bewijs van geestelijk leven?
Is er niet net gevaar van een gearriveerd Christendom?
De Abrahamspositie heft de Adamspositie niet op. Wij liggen verloren in Adam en wij moeten wederomgeboren worden.
De prediking moet ontdekkend zijn.
Een rijke Christus en een arme zondaar, maar ook hoe die twee tot elkaar komen.
De zaligheid kan alleen maar vanuit God verklaard worden. Van begin tot eind. Met voile handhaving van de verantwoordelijkheid van de mens!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1979
Ambtelijk Contact | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1979
Ambtelijk Contact | 20 Pagina's