IN DE KERKERAADSKAMER
Onlangs dankte ik aan het eind van de avonddienst voor het toezicht, dat de ouderlingen die zondag hadden gehouden op de prediking.
In de kerkeraadskamer stelde de ouderling van dienst een vraag naar aanleiding van die zinnen uit het dankgebed. De strekking van zijn vraag kwam hierop neer, of dat toezicht houden eigenlijk wel echt iets betekent.
We hebben met elkaar - ook andere ambtsdragers namen deel aan het gesprek - gepraat over het feit dat de predikant na afloop van de dienst een hand krijgt. Kennelijk is dat zo’n gewoontegebaar, dat men nauwelijks aan de mogelijkheid denkt om de hand niet te geven. Nu is het ook wel een barre situatie in de kerk, als een ouderling zich ge-dwongen ziet om de hand aan de predikant te weigeren.
Onlangs bad ik in een zaterdagavond-radio-uitzending voor ambtsdragers die de volgende zondag toezicht moesten houden op de prediking. Tot mijn verrassing belden verschillende ambtsdragers mij op, die vertelden dat ze in hun plaatselijke gemeente juist met het geven van de hand de grootste moeite hadden. Dat er ook vrouwelijke ambts-dragers onder hen waren, maakt duidelijk dat het om niet-christelijke gereformeerde ambtsdragers ging.
Laten we het in geen geval als een goede gewoonte beschouwen dat de predikant na afloop de hand krijgt. Integendeel, het moet een zaak van vreugde zijn dat de dienstdoende ouderling, en in hem de kerkeraad, geen reden heeft om de predikant de hand te weigeren. We zijn aan het geven en het krijgen van de hand zo gewend geraakt, dat we het voorrecht ervan niet meer waarderen, moet ik misschien wel zeggen.
Voor een predikant is het een veilige gedachte dat de ouderlingen meeluisteren als ambtsdragers. Het is immers, blijkens het bevestigingsformulier, hun taak om toezicht te houden op de prediking. Als er in de zondagavonddienst gedankt wordt voor het werk van de koster en van de organist(en), dan mag ook wel eens met dankbaarheid van dit deel van het ouderlingenwerk melding gemaakt worden.
Overigens moet dat toezicht geen formaliteit zijn. In het verleden heb ik meer dan eens geschreven over het gesprek in de kerkeraadskamer na afloop van een kerkdienst. Als gastpredikant maakt men het heel verschillend mee. Soms gaan de broeders er nog eens rustig voor zitten om met de predikant een kort, praktisch of persoonlijk gesprek te voeren over de gehouden preek. Soms wordt er iets verteld over wat er in de ge-meente leeft, en hoe een preek juist daarbij aansloot.
Er zijn ook gemeenten, waar de ambtsdragers zo gauw mogelijk de hunnen zoeken die buiten staan te wachten. Wie zal er op zichzelf kwaad van durven spreken? De gastpredikant wil vaak ook graag maar gauw weer naar zijn woonplaats. Toch is het een goede zaak, dat er gezocht wordt naar een mogelijkheid om met elkaar over het gehoorde Woord na te spreken.
Het is me ook wel eens gebeurd, dat ik „in het vuur van de rede” - zoals men dat pleegt aan te duiden - een uitdrukking gebruikte, waarop wel enige kritiek te maken viel. Als ik dan achter de ouderling van dienst naar de kerkeraadskamer liep, heb ik wel eens ge-dacht: Als de broeder er iets van zegt, kan ik hem dat niet kwalijk nemen. Je kunt op de preekstoel niet zorgvuldig genoeg zijn in het kiezen van je woorden.
Dat ik toch geen kritische noot hoorde, heb ik meer geweten aan de liefdevolle verdraagzaamheid van de ouderling dan aan het feit dat er geen toezicht zou zijn gehouden. Dat gebeurt wel degelijk.
Gelukkig maar. Het is meer dan een goede gewoonte. Het is opdracht!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1981
Ambtelijk Contact | 20 Pagina's