Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MANTELZORG VOOR PASTORES 1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MANTELZORG VOOR PASTORES 1)

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Actualiteit

De titel kan wellicht bij deze en gene bevreemding wekken. Het begrip mantelzorg is niet aanstonds iedereen bekend en vertrouwd. Het is een begrip uit de gezondheidszorg en daarin is het niet meer weg te denken 2). Nu de overheid gezien de noodzakelijke bezuinigingen en de schrikbarend toegenomen kosten van de gezondheidszorg niet meer in staat blijkt aan alle wensen voor subsidies etc. te voldoen, zijn we weer terug naar af. We zullen in de directe omgeving zorg voor elkaar moeten dragen. Wij zullen die zorg als een beschermende mantel veelal in de eerste lijn en de directe omgeving aan zorgbehoevenden moeten aanbieden. En waarom zouden pastores geen „zorgbe-hoevenden” kunnen zijn? Zij zijn het vandaag de dag meer dan ooit.

Pastores vinden in deze tijd niet vanzelfsprekend hun houding, instelling en meest efficiënte werkwijze, ook al zouden ze in de kortste keren een beroep ontvangen. De vraag hoe wij als pastores vandaag in de praktijk kunnen leren zijn en leren te doen, heeft dan ook alle actualiteit. Dat heeft te maken met de cultuurfase waarin wij verkeren. Dominee worden in 1945, in 1960, in 1975 en in 1985 is niet precies hetzelfde. Het heeft ook alles te maken met de ontwikkelingsgang die we doormaken. En wie probeert bij te blijven bemerkt al spoedig dat de veranderingsprocessen niet van de lucht zijn. Het heeft vervolgens ook te maken met de situatie op de werkvloer, zoals het in mijn omgeving nogal eens wordt geformuleerd. Bovendien is de eigen identiteit in het geding. Bovenal is de vraag geestelijk van aard: zijn wij werkelijk in staat om in waarachtige collegialiteit en broederzin wat voor elkaar te betekenen? En heeft de beantwoording van deze vraag niet alles te maken met de geloofwaardigheid van de pastor in de wereld van nu? Genoemde vraag is in zekere zin ook technisch van aard: hebben wij om de (beginnende) pastor enige werkbegeleiding en assistentie in de pastorale attitude te bieden de vereiste „know how” in huis? Beschikken we over medebroeders, die qua instelling en kennis bereid en in staat zijn te bieden wat nodig is?

De vraag naar deze mantelzorg is ook structureel van aard: hebben wij goede kaders, waarin een en ander te plaatsen is en werkelijk - niet vrijblijvend - kan functioneren? Eigenlijk is de vraag ook kerkelijk van aard: weten wij de echte noden en zorgen - ook in en om de pastorie - op kerkelijke vergaderingen prioriteit te geven, opdat broeders en soms verborgen hun hele gezin niet geestelijk en psychisch ten onder gaan?

2. Noodzakelijkheid

De vraag naar mantelzorg voor pastores wordt m.i. uit nood geboren. Wij behoeven daarover niet dramatisch te doen, maar fundamenteel is het wel. De nood heeft te maken met de pastor als gelovige: hij moet de spanning en de twijfel van deze tijd echt bij zich toelaten, dat wil zeggen tot zich laten doordringen en er mee om leren gaan. Het is niet aanstonds bij het afstuderen allemaal zo helder als een gemeente dat verwacht ten aanzien van de vraag wie hij is voor God en zijn gemeente. De nood heeft ook te maken met de pastor als vakman: dat betekent dat er mensen zijn, die als enkeling en als groep een sterke claim op hem leggen en een verwachtingspatroon erop na houden, dat hij niet heeft voorzien, soms verregaand irreëel is en waaronder hij soms in stilte dreigt te bezwijken. Zijn nood als zorgbehoevende heeft daarbij ook te maken met de pastor als mens. Hij moet leren omgaan met sympathie en antipathie, met voldoening en teleurstelling, met boosheid en angst, met kritiek en waardering. Daarbij komt niet zelden vanuit een te hoog streefniveau een zogenaamd hulpverleners- of heilandssyndroom, waardoor de pastor als hij niet uitkijkt wordt opgesoupeerd en meent dat dit ook - om Gods wil - zo moet! 3).

Bij elkaar vraagt dat een grote mate van authenticiteit en spiritualiteit, waarbij wij twee dingen nooit moeten vergeten: a. de gemeente heeft een aangevochten pastor nodig; zonder eigen aanvechtingen geen herderschap en geen invoelend vermogen voor degenen, die op hun beurt weer aan de zorg van de pastor worden toevertrouwd; b. de werkelijk volwassen mens, dus ook de pastor, is beurtelings leraar en leerling; wie dat laatste vergeet, kweekt wandelende farizeeërs: ze hadden geen vragen meer!

Zoëven merkte ik op, dat de omstandigheden op de werkvloer een duchtig woordje meespreken. Die werkvloer is niet minder dan: de gemeente van Jezus Christus, die haar weg door de wereld zoekt te gaan. Dat levert existentiële vragen op naar God, in een tijd, waarvan we de beelden en de berichten dagelijks in huis krijgen. Het roept vragen op naar de zingeving van het bestaan, om nog maar te zwijgen van de vragen die samenhangen met de ethische normering van leven en laten leven. Ik aarzel niet om daarbij te noemen de vragen, die samenhangen met ons kerkelijk klimaat en hoe men zich daarin veilig of niet veilig (meer) kan ervaren. Annex daarmee valt er vooral te denken aan de onderlinge verhoudingen, waarbij het de vraag is of men van de kring der pastores getuigen kan: ziet hoe lief zij elkander hebben.

Dit alles betekent, dat het eenvoudig niet meer kan en niet meer mag, dat een pastor zonder begeleiding wordt gedropt. Ook kan het niet langer dat ook gevorderde pastores nergens terecht kunnen als zij gedurende kortere of langere tijd om gewichtige redenen enige collegiale begeleiding behoeven, hetzij om externe, hetzij om interne redenen. Wie zegt die begeleiding niet of nooit nodig te hebben, loopt het risico de „pastorale foefjes” en een automatische gedragswijze aan te leren en boet in aan echtheid. Wie erom schreit en de begeleiding niet krijgt - dat komt meer voor dan men denkt - loopt behoorlijke frustraties op of moet zijn heil elders trachten te zoeken.

Is er geen balsem in Gilead? Is er geen heelmeester aldaar?

3. Karakter van zorg

Voor de pastor moet dus zorg gedragen worden. Tot op zekere hoogte kan en moet dat vanuit de kerkeraad plaats vinden, maar daarmee is men er niet. Het moet ook wat anoniemer en onafhankelijker gebeuren. Ik noemde dat mantelzorg. Dat is praktisch uitvoerbaar en „stand-by”. Dat is - als men echt wil - te realiseren. Het is naar het mij voorkomt ook een roeping van de kerk om daarvoor te zorgen.

Deze zorg moet dan het volgende karakter dragen: het is absoluut nodig, dat er een vertrouwensrelatie is tussen, laat ik zeggen, de begeleidende predikant en de begeleide predikant. Die relatie moet opgebouwd kunnen worden in bijbelse zin: één is uw Meester en gij zijt allen broeders. Principe is ook hierbij artikel 85 K.O.!

Bovendien is daarvoor nodig: nabijheid en distantie. Nabijheid, omdat niemand zomaar het „achterste van zijn tong laat zien”, maar ook distantie omdat anders ongezonde bindingen en te grote afhankelijkheid ontstaan. Daarbij komt ook dat de begeleiding en steun onpartijdig dient te zijn, zodat ze niet gehinderd wordt door - begrijpelijk - eigen groepsbelang, modaliteit of welk ander woord we bedenken om het te beklemtonen of te ontkennen. Dit vraagt ook oefenruimte voor de begeleide predikant, met wat ik zou willen noemen: struikelmogelijkheid zonder gezichtsverlies, gepaard met evaluatie die terzake kundig is, bewogen en hoopvol.

Mantelzorg is eigenlijk niet zo vreemd. Het is:

a. zielszorg aan elkaar. Men leze en herleze hiervoor het bekende en prachtige boek van prof. Versteeg „Omzien naar elkaar”4). Daar ligt m.i. onder ons de zwakke stee. Doen wij, pastores, wel wat wij aan anderen verkondigen? Maken wij het Woord Gods niet krachteloos, doordat de broederliefde bloedarmoede lijdt? 5).

b. kwaliteitsbewaking die noodzakelijkerwijs moet geschieden met een vorm van supervisie en intervisie (collegiale toetsing). Er is onder pastores vaak veel afweer omdat men zich zo bedreigd gevoelt. Pastores zijn vaak individualisten en hebben nauwelijks geleerd om gevoelens te delen. Wij worden niet persoonlijk, zeggen we dan. Maar zó komen - ook op kerkelijke vergaderingen - de eigenlijke vragen vaak onder de tafel te liggen.

c. scheppen van groeibevorderende factoren, zoals ruimte scheppen voor experiment in de zin van „gelovig uitproberen”, kans om zonder gezichtsverlies te mogen overdoen, vergeving te vragen en te krijgen.

Mij boeit het feit, dat Luther Von Staupitz heeft gehad toen hij half in de twintig was! In de begeleiding van Von Staupitz zaten m.i. twee sterke elementen: a. overdracht van begrip - begrepen en aanvaard worden is basisvereiste; dat gaf ook een positieve vaderfiguur voor Luther, èn identificatie! b. oefening en bevestiging: Von Staupitz liet Luther op ongeveer 25-jarige leeftijd preken en college geven en „bevestigde” hem. Dit laatste niet in de kerkelijke betekenis, maar zoals dr. Terruwe dat bedoelt: het goede bij de ander opmerken en hem/haar daarin bemoedigen, aanwakkeren en waardering uiten.

4. Onze praktijk

Een vorm van mantelzorg is bij ons niet zozeer de stage of het zogenaamd vicariaat, maar het mentorschap. Elke ambtsdrager kan weten wat we met dit classicaal geregelde fenomeen bedoelen. Wij doen dit in onze kerken naar ik meen zo’n vijf jaar. Ten be-behoeve van de in noot 1 genoemde causerie, hield ik een kleine enquête in alle vier particuliere synoden. Ik deed dat zo, dat ik niet wilde weten wie de mentor van een jonge collega was (geweest). Deze gegevens zal ik niet en nergens vermelden, maar ik ben er wel van geschrokken. Het bleek een unaniem manco te zijn, dat het nauwelijks naar de ware behoefte functioneert. Het leverde bijna nergens het beoogde persoonlijke resultaat op, laat staan dat het bijdroeg tot de vereiste kwaliteitsbevordering. De concreet genoemde manco’s waren: a. de structuur ontbrak aan het mentoraat; b. het aspect van de zielszorg ontbrak bijna geheel; c. bijna geen enkele mentor heeft ernstig en persoonsgericht gebeden(!); d. men ervoer dat de deskundigheid gewoon ontbrak; e. de motivatie bij de mentor ontbrak: hij liet het op zijn beloop; en f. de partijschappen beheersten het mentoraat doordat de begeleidende predikant een begeleiding moest geven aan een collega van een andere ligging, die hem niet lag. Men bedenke daarbij wat is opgemerkt: „De communicatie met de ander, aan wie men in de echte zin van het woord mede deelt, is een essentieel element 6). Ik geef op deze gegevens weinig commentaar, omdat wij met elkaar ons maar eens ernstig moeten bezinnen of dit om des Heren wil en terwille van de gemeente, maar ook gewoon terwille van de pastor als mens van gelijke bewegingen als iedereen, niet anders kan en moet. Men heeft er niet direct een synode voor nodig, maar wel een fijn classicaal beraad, dat recht geestelijk functioneert: als hulp voor elkaar!

5. Vereisten

Echte mantelzorg vraag absolute eenheid van de begeleider. Dat wil zeggen: geen kramphouding; geen dressuur tot een bepaald model of iets dergelijks: gezindheid om ook van de „leerling” te leren, omdat het gaat om het functioneren van de begeleide. „In verband hiermee richt zich de aandacht primair op de vraag naar de pastor zelf, naar zijn geheel eigen persoon, geaardheid, begaafdheid, visie en aanpak: hoe ontdekt hij zèlf in al het werk, dat vooral de eerste tijd nieuw en veeleisend op hem afkomt, wat daarin de eigenlijke vragen zijn?” 7).

Een tweede vereiste om die mantelzorg te kunnen geven is toch wel de nodige deskundigheid, dat wil zeggen dat er methodische begeleiding plaats moet vinden. Daarvoor moeten we enige scholing zoeken. Het zou een vorm van supervisie moeten worden m.i., die per particuliere synode te regelen is. Of men daarbij op voorhand moet mikken op geëmeriteerde predikanten is niet al te stellig te poneren. Er zijn jongere collega’s die goed en ouderen die niet goed kunnen begeleiden. Dat is geen waarde-oordeel, maar een opmerken van de charisma’s die iemand wel of niet heeft ontvangen. Van de begeleidende mentor moet de geestelijke affiniteit, de rijpheid, de zuiverheid van hart en enige pastoraal-psychologische deskundigheid onbetwist zijn en blijken. Daarbij bedenken we: zonder structuur vaart niemand wel! En tenslotte is onpartijdigheid noodzaak, omdat wij als kerk nu eenmaal klein behuisd zijn en wij elkaar in een bepaald opzicht te goed kennen en te vaak tegenkomen (anderszins ook te weinig).

6. Veiligheid

Genoemde mantelzorg is nodig, omdat we als pastores vanaf het begin in veel onzekerheden worden gestort bij het ingaan tot een gemeente. Die onzekerheden brengen wij mee qua persoonlijkheid, maar worden ons ook „aangedaan” door anderen en/of door kerkelijke verbanden teweeggebracht. Men onthoude goed, „dat onzekerheid alleen kan overwonnen worden wanneer zij wordt uitgesproken, zo eerlijk mogelijk”. Je hebt daarvoor vaak een ander nodig 8). Onder pastores komt het nogal eens voor, dat onzekerheid wordt ontkend en verdrongen. Dat werkt altijd destructief. Het veroorzaakt of wel machtshonger en geldingsdrang, dan wel depressie en vervreemding. Maar, niet verdrongen, door goede mantelzorg begeleid, is er groei en integratie mogelijk.

Om alle misverstand te voorkomen zij duidelijk gezegd en toegegeven: de psychologie lost geen religieuze (in de goede zin van het woord) crisis op, maar zij kan wel helpen de baan vrij te maken voor gezonde geloofsbeleving. Ook het omgekeerde is waar: het geloof lost niet zonder meer een psychische crisis op, maar het kan wel fundamenteel tot genezing bijdragen. Beide elementen zullen in de bagage van de mentor rijkelijk vertegenwoordigd moeten zijn. Op deze wijze zullen begeleide predikanten/pastores zich veilig en geborgen weten. Er komt een werkklimaat dat evenwichtig groeien in de Here, naar de gemeente en als vakbekwaam pastor mogelijk maakt. En zou dat Gods bedoeling niet zijn?

7. Bij de buren

Er valt bij de buren wat te leren, denk ik. In de Gereformeerde Kerken bestaan er „deputaten voor de werkbegeleiding van predikanten”. Daarnaast zijn er twee predikanten in algemene dienst, die het mentoraat coördineren en de mentores ook weer begeleiden. Het voert te ver om dit allemaal uitvoerig weer te geven. Als er in onze kerken iets dergelijks echt van de grond komt, zal men van het daar gebodene op z’n minst kennis moeten nemen en van de ervaring die men daar heeft opgedaan, profiteren. „De opzet is, hoe dan ook, ervoor te zorgen dat géén collega in situaties terecht komt waarin hij zou moeten zeggen: Ik heb niemand ” 9).

Elk jaar worden voor de mentores twee trainingen van een week gehouden. Men doet dit al veertien jaar……. De predikanten „in algemene dienst” houden dan weer contact met de begeleidende mentor en de begeleide predikant als dit gewenst is.

In de Ned. Herv. Kerk ligt het weer anders. Daar is per 1 augustus dr. A. de Kuiper benoemd tot coördinator van het mentoraat - men heeft blijkbaar 140 mentores, wat dit dan ook inhoudelijk moge betekenen - ten behoeve van beginnende predikanten. Allerwegen dringt gelukkig het besef door, dat begeleiding geen luxe is en dat zij, met het oog op de bestaande nood, geboren dient te worden.

8. Bij de Bron

Als ik mijzelf afvraag welke geestelijke instelling begeleidende pastores als mentor nodig hebben om die zelfde instelling ook te helpen groeien en bij de ander te doen geboren worden, staan mij de laatste jaren enkele bijbelgedeelten bijzonder voor ogen:

Psalm 25: 21. Vroomheid en oprechtheid mogen mij behoeden. Dat is een aan de Here toegewijd zijn met een ongedeeld hart. Dat geeft teerheid naar boven, herkenbaar in de praxis piëtatis. En oprechtheid betekent o.a., dat er geen verborgen agenda’s zijn, die ons arglistig hart zo gauw bevat. Als de oprechtheid wegloopt bij de vroomheid wordt de vroomheid door de ander terecht als onecht ervaren. Maar als de vroomheid wegloopt bij de oprechtheid wordt deze laatste koud en hard. Dat verlamt verhoudingen, structuren, vergaderingen etc. Prachtig is, wat ik vond in het Latijnse commentaar. Het luidt vertaald: „De kerk bidt (hier) dat zij door noodzakelijke beschuttingen worde omgeven en bewaard worde voor elke bezoedeling en verontrusting. Eerlijkheid (integriteit) en rechtschapenheid zijn een beveiliging tegen de hypocrisie van dubbelhartigheid en dubbele moraal, alsook tegen ergernis in woord en wandel”.

Een tweede woord dat genoemd moet worden is het woord vermanen/vertroosten. Zó vooral in 1 Thes. en in het bijzonder 1 Thes. 4. In Thess. komt het niet minder dan zeven maal voor. Het is wel genoemd „het charisma van de zielszorgerlijke bemoediging”. In dit woord moet de kracht van de Heilige Geest manifest worden. Mondeling! Degene die vermaant/troost is dan Gods vertegenwoordiger. Hij doet dit werk Messiaans (Jes. 61: 2). Let daarbij b.v. ook maar eens op de verhouding Paulus - Timotheüs. Op déze wijze moet het overdraagbaar zijn.

Een laatste woord lees ik in Hand. 20:32: „Ik draag u op aan de Here”. Dat werkwoord betekent: Ik leg u in Zijn hand en ik vertrouw u aan Zijn genade toe. Het is het werkwoord, dat in het zevende kruiswoord staat! En dan vs. 36. Paulus wist van knielen, lijfelijk, en met de ambtsdragers bidden. Toen kwamen de emoties los en dat mocht. Want kunnen bidden met elkaar en kunnen huilen bij elkaar zijn tekenen van geestelijke volwassenheid. Het heeft iets van het „het bij elkaar kunnen uithouden voor het aangezicht van God”. Rijnsdorp bad in een lied niet alleen:

„Laat de luchters branden van uw klaarheid, maak uw kerk tot pijler van uw waarheid”, maar ook: „schuilplaats in de wildernis, huis waarin uw vrede is”.

Het is mijn stellige overtuiging, dat een ootmoedig, kundig, gestructureerd, onbaatzuchtig, broederlijk en integer mentoraat mede de weg kan zijn, waarin de grote Pastor dit gebed van ons verhoort. Het volk ten baat!

1) Titel van de causerie, gehouden op de conferentie van de vereniging van chr. geref. predikanten, gehouden 28 maart 1985 te Ermelo. Dit hiervolgende artikel met gelijknamige titel biedt op verzoek van de redactie een samenvattende bewerking van genoemde causerie.

2) vgl. J.C.M. Hattinga Verschure, Het verschijnsel zorg. Lochem 1977.

3) vgl. Pastoraat - Balans en perspectief dl. 1, pag. 55, waar T. Kruijne dit uitwerkt en signaleert als kwalijk. Vgl. van dezelfde schrijver: De pastor en zijn identiteit in het geding. Groningen 1977, alsook samen met H. Faber: Vragen rond de pastorie. Kampen 1982.

4) Zie van dr. J.P. Versteeg: Oog voor elkaar, Apeldoornse studie No. 15. Kampen 1979.

5) vgl. Rom. 12:10; 1 Thess.4:9; 1 Petr. 1: 22 en 2 Petr. 1: 7.

6) Hoewel men veel kanttekeningen kan maken bij het boek zie men hierbij, ook t.a.v. wat is opgemerkt over Luther en Von Staupitz: prof.dr. H. Faber, Cirkelen om een geheim. Meppel 1972; zie pag. 164 en ook passim. Pastores doen er goed aan dit te lezen, want er worden accenten gelegd, die wij uit reactie maar al te vaak verdringen en in eigen kring onvoldoende op eigen wijze verwerken.

7) Men zie hiervoor uitvoeriger: Richtlijnen voor de werkbegeleiding van predikanten. Een uitgave van Deputaten voor de werkbegeleiding van predikanten; hier zij verwezen naar pagina 3.

8) Faber, a.w. pag. 163. 9) Richtlijnen,zoals onder noot 7 aangehaald, pag. 13.

10) Kittel, THWNT. Deel V, pag. 794.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1985

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

MANTELZORG VOOR PASTORES 1)

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1985

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's