Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KANDIDERING BIJ ANTECEDENTEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KANDIDERING BIJ ANTECEDENTEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De redactie van dit blad verzocht mij om een bijdrage betreffende ”de vraag of broeders die ooit negatieve antecedenten hebben gehad, moeten worden uitgesloten bij de kandidering voor enig kerkelijk ambt”.

Het is mij niet bekend of dit verzoek verband houdt met enige thans actuele aangelegenheden. Ik heb daarnaar ook niet willen vragen. In de eerste plaats niet omdat het mij niet juist lijkt om in dit blad in te gaan op concrete zaken die ergens in de kerk aan de orde zijn en door een kerkeraad, classis of synode worden behandeld, vooral niet als het daarbij gaat om een bepaalde persoon. ”Ambtelijke Contact” zal niet de bedoeling hebben om ongevraagde preadviezen te geven. En in de tweede plaats wil ik graag voldoen aan het verzoek van de redactie, maar dan wel zonder dat ik maar in de verste verte de schijn op mij wil laden speciaal in te gaan op een mij bekende en voor anderen herkenbare persoon of zaak. Ik beperk mij dus tot enige opmerkingen die als handleiding kunnen dienen voor hen, die ambtelijk met concrete aangelegenheden te maken hebben of krijgen.

Waar gaat het over?

Er zijn in de kerkeraad enige vacatures ontstaan, hetzij door periodiek aftreden, hetzij door verhuizing of ziekte van dienstdoende ambtsdragers, en nu moet er natuurlijk vervulling komen. Volgens de onder ons aangenomen orde stelt de kerkeraad een aantal broeders aan de gemeente voor, dubbel zo groot als het aantal vacatures is.

Het blijkt dat sommige kerkeraden er veel moeite mee hebben om zo’n aantal samen te stellen. Tegenwoordig wordt nogal eens gewerkt met enkele kandidaatstelling, omdat er geen geschikte broeders te vinden zijn. Of ook wordt door verlenging van de zittingsperiode van dienstdoende ambtsdragers het getal vacatures tijdelijk teruggebracht. En natuurlijk wordt dan ook wel gevraagd of de kerkeraad niet te kritisch te werk gaat en de normen, waaraan ambtsdragers moeten voldoen, te hoog stelt, zodat men te weinig geschikte broeders overhoudt om het dubbele getal rond te krijgen.

Met deze laatste vraag houden we ons in dit artikel bezig, en wel ten aanzien van het verleden van de kandidaten. Zijn er in het verleden door een broeder dingen gedaan, die weliswaar zijn beleden en vergeven, maar die toch zodanig nadelig voor hem zijn dat hij daarom niet in aanmerking kan komen voor kandidering voor het kerkelijk ambt.

Voor beantwoording van deze vraag geef ik gaarne het volgende in overweging.

1. Het gaat om ”negatieve antecedenten”. Dat is: om zonden, die in het verleden zijn gedaan. Het is om het even, of dit ”verleden” ziet op een periode waarin deze broeder niet tot de kerk behoorde of niet meer tot de kerk behoorde (b.v. na gecensureerd te zijn of zich onttrokken te hebben), of slechts door de doop tot haar behoorde, of misschien ambtsdrager geweest is. Het is ”verleden”, d.w.z. het is maar niet kort of lang geleden, maar deze zonden behoorden tot een tijd waarmee gebroken is. Er is een nieuwe tijd gekomen in het leven van deze broeder door bekering van dit kwaad. Deze bekering kwam uit in het belijden van schuld en het vragen om vergeving, zowel om vergeving door God als door de mensen tegen wie gezondigd was. En deze vergeving is geschonken. De censuur, zo die was toegepast, werd opgeheven. Of de broeder, die van buiten kwam, werd (weer) tot de gemeente toegelaten en aan de tafel des Heren ontvangen. Hem werd in Woord en sacrament verkondigd dat hij mocht geloven in Gods eeuwige genade. Hij was in de praktijk van de kerkelijke omgang als medebroeder aanvaard.

2. Vergeving is een geweldig woord! Het is heel iets anders dan ”vergeten”. Misschien heeft iemand wel eens horen zeggen: ”Vergeven wil ik het wel, maar vergeten zal ik het nooit”. Zo iets is pure huichelarij. Wie echt vergeeft, wil opzettelijk ook vergeten, ook al zal hij daar grote moeite mee hebben. Zo vergeeft de Here Zelf: Hij wil mijn zonden nimmermeer gedenken (H. Cat. antw. 56). Dat wil zeggen: de vergeven zonde, hoe groot die ook was en hoe blijvend de gevolgen er ook van zijn, mag niet meer tussen de Here en ons, en tussen broeders en zusters in de gemeente in staan; ze mogen in geen enkel opzicht meer oorzaak zijn van afstand of verwijdering. Als er vergeven is, dan moet dat hierin uitkomen dat de omgang in christelijke liefde ongehinderd wordt voortgezet. En als iemand daarmee moeite heeft, dan moet hij niet meer de zonde van de ander, maar de onverzoenlijkheid van zijn eigen hart als zonde zien en daartegen strijden. Zonder echte vergeving is het leven der kerk onmogelijk. Dit zal toch ieder erkennen die zelf zondaar voor God is geworden en vergeving heeft leren zoeken. Negatieve antecedenten mogen dan ook in de omgang met elkaar als leden van Christus’ gemeente geen rol meer spelen. De broeder, die vergeving ontving, is weer helemaal broeder, om Christus’ wil. Wat we nog niet van hem vergeten zijn, wordt niet meer genoemd, het geldt niet meer.

3. Nu gaat het bij dit vergeven natuurlijk niet om het willen idealiseren van wie dan ook. Het verleden moge dan geen invloed hebben op de onderlinge verhouding van liefde en trouw, er zijn ook dingen die eenvoudig niet kunnen worden vergeten. Dan gaat het niet zozeer om de schuld van de zonde, als wel om de kennis, die wij van iemand hebben juist vanwege de begane zonden. In die zonden kan zich de zondige aard en ook de zondige kant van iemands karakter hebben geopenbaard. De zonden zijn dan wel vergeven, maar daarmee is de zondaar nog niet ten volle van zijn eigen zondaar-zijn verlost. In datzelfde antwoord van de Catechismus, waarin wordt gezegd ”dat God mijn zondige aard nimmer wil gedenken”, wordt óók beleden dat ik tegen die zondige aard mijn leven lang te strijden heb! Ook dat reeds vergeven kwaad blijft een zaak die mijn aandacht, mijn waakzaamheid, mijn ingespannen strijden blijft vragen. Dat mag niet worden vergeten. Zo spreekt de Schrift ook over ”verzoekingen”, waarvan God geve dat wij er voor blijven bewaard. En waar die verzoekingen liggen, waar duivel, wereld en eigen vlees hun kansen hebben, dat weet men meestal het best door te zien waar de ”antecedenten” liggen. Onze eigen zwakheid kennen, dat is voor het leven van een christen van groot belang.

4. Wat ook niet altijd vergeten kan worden, zijn de gevolgen, de schade, die aangebracht is door de zonde. Paulus had door het geloof in Jezus Christus de bevrijding van zijn schuld gevonden. Maar zijn antecedenten, met name zijn vervolgen van de gemeente des Heren, zijn door hem nooit vergeten. Regelmatig schrijft hij erover in zijn brieven. Hij bleef in eigen oog de grootste der zondaren, de minste van de apostelen. Niet te vergeten! De schade was zichtbaar gebleven voor kerk en wereld. En dit laatste weet de apostel ook. Op zijn derde zendingsreis heeft hij in alle gemeenten een collecte gehouden voor de heilige, maar arme gemeente te Jeruzalem. Met grote zorg heeft hij veel bijeengebracht. En dan keert hij naar Jeruzalem terug om die gave af te dragen. Ze zullen er daar toch wel blij met zijn? Wat schrijft hij hierover in Romeinen 15:30-32? ”Maar broeders, ik vermaan u bij onze Here Jezus Christus en bij de liefde des Geestes, om samen met mij te worstelen in den gebede voor mij bij God.… dat mijn dienstbetoon voor Jeruzalem gunstig worde opgenomen door de heiligen”. Met dit ”dienstbetoon” kàn bedoeld zijn de verkondiging van het evangelie onder de heidenen, waarover bij de gelovigen te Jeruzalem nog wel enige twijfel bestond. Maar het lijkt mij waarschijnlijker dat het slaat op de collecte. Van die vroegere vervolger een diaconale gift te moeten ontvangen, ja, dáár waren zij nog niet aan toe! Handelingen 21 vertelt ons dat Paulus met bedenkingen van de zijde der Jeruzalemse gemeente daar is ontvangen, en we lezen niet dat er tijdens zijn gevangenneming aldaar ook maar één vinger voor zijn bescherming is uitgestoken, ’t Valt ook niet mee de politie-inspec-teur, die je ouders gearresteerd en gedood heeft, als dominee op de kansel te zien!

5. Als het nu in de kerkeraad gaat om de kandidering voor het ambt, dan mag bij een broeder van de echte vergeving niets worden teruggenomen. Maar het gaat dan om meer dan een broeder alleen. Het gaat om een broeder die niet gehinderd wordt door de zondige krachten achter zijn antecedenten. Hoezeer is hij hiervan verlost? En kan het ambt misschien een speciale verzoeking voor hem zijn, waarin de kerkeraad hem niet mag brengen? Is hij b.v. iemand gebleken die spoedig driftig wordt, die zwak staat tegenover het misbruik van sterke drank, die op sexueel gebied behoedzaam moet worden begeleid? Het zal voor de kerkeraad niet eenvoudig zijn deze overwegingen te laten gelden. Een goed kennen van deze broeder is dan wel vereist. Maar dit punt kan niet worden overgeslagen.

6. En dan de ”schade”. Als de bovengenoemde opvatting van de Jeruzalemse gemeente juist is, dan viel er aan de gemeente nog heel wat te doen. Men moest er de volle rijkdom van wat vergeven is nog leren. Een grote taak voor de kerkeraad aldaar! Had Paulus zelf, stel hij was ouderling geworden in die stad, daarin kunnen bezig zijn zonder de schijn van zelfverdediging te wekken? De Here heeft dat van hem niet gevraagd. Dat een gemeente ”er niet aan toe is”, is nooit een excuus. Ze moet zich bekeren, zonder meer. Niet de gemeente, maar de Here is het voorbeeld, èn de kracht. Maar ook geldt: niet de kerkeraad, maar de Here bekeert zijn volk!

Tenslotte: de vraag was of een broeder met negatieve antecedenten van kandidering uitgesloten moet blijven. Dus heel radicaal: nu en nooit in het ambt?

Daarop zeg ik beslist: neen! De Here kan geven dat een zondaar echt een verlost mens blijkt, die overwonnen heeft en overwint. Daar wil de Here met zondaren naar toe. Denk maar aan Petrus!

En de Here kan ook geven dat de ”schade” geen kwaad meer kan. Dat de gemeente zich zonder enige rancune verblijden kan over alles waarin Gods machtige genade uitkomt. Zullen niet veel eersten de laatsten zijn en veel laatsten de eersten?

Maar ook: wat is kandideren een heilig werk! De leiding van de Heilige Geest kan daarbij niet worden gemist. Het gaat om het roepen tot het ambt van zondaren, met wie God Zijn werk wil doen. De kerkeraad die dat werk goed wil, vragen om bewaring voor eigen antecedenten!

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 1990

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

KANDIDERING BIJ ANTECEDENTEN

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 1990

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's