Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET MEEBELEVEN VAN DE EREDIENST DOOR DE GEMEENTE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET MEEBELEVEN VAN DE EREDIENST DOOR DE GEMEENTE

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voortdurende bezinning

In verschillende publikaties over de eredienst trof ik de bekende spreuk van de grote Reformatie uit de 16e eeuw aan: ecclesia reformata semper reformanda. D.w.z.: een gereformeerde kerk heeft telkens weer behoefte aan reformatie. Als deze spreuk betrekking heeft op de inhoud van de prediking van het Woord van God, dan moet zij, als een logisch gevolg, ook iets te maken hebben met het antwoord van de gemeente op die prediking, en zo dus op héél de eredienst. De Reformatie zelf betekende immers ook niet alleen een herstel van de prediking, maar in vanzelfsprekende samenhang daarmee, een vernieuwingsproces in alle liturgische zaken.

Calvijn heeft ook met zoveel woorden ons deze opdracht nagelaten in de meermalen in dit verband geciteerde passage uit zijn Institutie waarin hij schrijft dat de uiterlijke ceremoniën al naar gelang van de zeden van ieder volk en van iedere tijd op verschillende wijzen moeten worden toegepast en dat het daarom passend zal zijn al naar mate het nut der kerk het eist, zowel gebruikelijke inzettingen te veranderen en af te schaffen als nieuwe in te stellen. Hij voegt daar weliswaar aan toe: Ik erken wel, dat men niet lichtvaardig en ook niet dikwijls en niet om geringe oorzaken tot vernieuwing moet komen. Maar wat schaadt of sticht, zal de liefde het best beoordelen. En indien wij haar bestuurster zullen laten zijn, zal alles goed gaan (Institutie, boek IV, X, 30).

We krijgen er van Calvijn dus wel een waarschuwing bij. Het onderwerp waarover de redactie mij vroeg te schrijven is een netelige kwestie. Wat een verschillen in inzicht, wat een vooringenomenheden, misverstanden, oneigenlijke motieven en angsten kom je tegen als het hierover gaat. Het is bekend: voor de één is het oude goed, omdat het oud is en voor de ander het nieuwe omdat het nieuw is. Om een concreet en actueel voorbeeld te noemen: voor sommigen deugen onze nieuwverworven Schriftberijmingen niet, omdat het psalter van 1773 nu eenmaal de standaard is waaraan niet getornd en ook niet toegevoegd mag worden. Overigens worden door hen merkwaardigerwijze de destijds toegevoegde Schriftberijmingen (als de lofzang van Maria, Zacharias en Simeon) wel geaccepteerd en zelfs de kerkordelijk aanvechtbvare gezangen (zoals vers 9 van de ”tien geboden” en de morgen- en avondzang) met stichting gezongen. Maar het aantal Schriftberijmingen uitbreiden middels een nieuwe bundel, nee..…

Voor anderen is het blauwe boekje niet acceptabel omdat de teksten niet uit ”het” Liedboek voor ”de” kerken zijn genomen. Deze broeders en zusters staan op het standpunt dat kleine kerkgenootschappen hun mond moeten houden als de grote zingen en dat het ons daarom niet toegestaan is een eigen bijdrage te leveren aan de verscheidenheid van liedbundels in het Nederlandse kerkelijke leven.

Dit voorbeeldje wil slechts aangeven hoe de standpunten in liturgische zaken zo muurvast kunnen liggen, dat het betwijfeld kan worden of het wel zin heeft dat de redactie over dit onderwerp een artikel laat schrijven.

Of mag van ambtsdragers verwacht worden dat ze bereid zijn semper - voortdurend - zich af te vragen: kan het misschien in onze erediensten, in het licht van de Schrift en onze liturgische traditie, met het oog op de eer van God en de opbouw van de gemeente nòg beter? Daarvan inderdaad uitgaande, wil ik graag proberen elementen aan te dragen ter bezinning op de vraag hoe de gemeente de eredienst echt meebeleeft.

Bijbelse onderwijzing

Allereerst denk ik dan aan onderricht op dit punt. Ook in geestelijk leven geldt voluit: onbekend maakt onbemind. Nog steeds is voor velen alleen de preek belangrijk en de rest van de eredienst slechts omlijsting, omdat men ten diepste niet begrijpt waarom het in de eredienst gaat. De Here draagt in zijn Woord echter niet alleen aan ons op: predik het Woord (1 Tim. 2 : 4). Zeker staat deze opdracht centraal. Hier ligt de bron voor ons geloofsleven. Het geloof is immers uit het gehoor van het gepredikte Woord van God. Daarom kan de preek in een eredienst niet vervangen worden door vijf minuten stilte voor persoonlijke bezinning op het gelezen Schriftgedeelte, zoals ik eens meemaakte. De prediking is in reformatorische kerkdiensten onopgeefbaar!

Maar er staan méér opdrachten voor de gemeente in de Bijbel. NI. dat we smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen doen (1 Tim. 2: 1, 2). En we weten uit het N.T. dat de gemeente ook samenkwam voor dit doel (zie bijv. Hand. 2 : 42). Heel sprekend is de geschiedenis van Petrus die door Herodes werd gearresteerd. Toen werd door de gemeente voortdurend tot God voor hem gebeden (Hand. 12 : 5). Als hij bevrijd en wel aanklopt aan het huis van Maria, treft hij daar (een deel van) de gemeente aan, vergaderd in gebed. Tot de erediensten die God van zijn kerk vraagt, behoort ook die der gebeden!

Ik denk nog aan een derde Bijbelse opdracht: Offert God lof! (Ps. 50 : 14). Op hoeveel plaatsen wordt ons dat niet opgedragen en hoeveel voorbeelden van lofprijzing treffen we niet aan in de Schrift? Terecht zegt de oude berijming van ps. 150: Looft Hem naar zijn hoog bevel! En als Lukas in Hand. 2 een beeld tekent van het leven van de eerste gemeente zegt hij er ook bij: en ze loofden God (Hand. 2 : 47). Zingen in de kerk geschiedt bepaald niet ”ter verpozing”. Volgens psalm 50 : 23 is het een schakel in de toeëigening des heils! En wat nog meer is: het behaagt de Here daardoor zijn Majesteit te laten verhogen! Ook de lofzang is in onze erediensten betamelijk!

Nu zijn de Bijbelse voorschriften voor de erediensten geboden mèt een heerlijke belofte! Voor de samenkomst van de plaatselijke gemeente van Christus geldt: Waar twee of drie in mijn naam vergaderd zijn, ben Ik in hun midden (Matth. 18 : 20). Ook het gebed in de eredienst staat onder een speciale belofte: Wederom, voorwaar. Ik zeg u, dat als twee van u iets eenparig begeren zullen, het hun zal ten deel vallen van mijn Vader, die in de hemelen is (Matth. 18 :19). En voor de gemeentezang geldt: Nochtans zijt Gij de Heilige, die troont op de lofzangen Israëls (Psalm 22 : 4).

Om werkelijk de eredienst mee te kunnen beleven is allereerst nodig dat we in dit geloof en niet uit gewoonte of bijgelovigheid samenkomen. Maar hoe zullen ze geloven als er niet gepredikt wordt? Ook Gods beloften t.a.v. de eredienst moeten in de prediking en op huisbezoek - of wellicht via een artikelenserie in het kerkblad - aan de orde komen. Het is de taak van ambtsdragers de gemeente duidelijk te maken dat een kerkdienst meer is dan een preek (laat staan een dominee) beluisteren. Daarvoor hóef je tegenwoordig niet eens meer naar de kerk. Via de media komen preken in soorten onze huiskamers binnen van een retorische kwaliteit waar onze ds. X te Y eenvoudig niet tegenop kan. Maar het gaat in een kerkdienst om veel meer. Daarom hoeft ds. X ook niet op te bieden tegen welke geestelijke radioretoriek dan ook, als de gemeente maar in geloof bijeenkomt. In het geloof nl. in de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in de prediking en in heel de eredienst. In het geloof dat de Here aan het ééndrachtige gezamenlijke gebed een bijzondere kracht wil verlenen. In het geloof dat de Drieënige in zijn troon aandachtig luistert als de gemeente zingt!

Wie tot God komt - ook in de kerkdienst - moet geloven dat Hij een beloner is van wie Hem ernstig zoeken (Hebr. 11 : 6). Wie niet naar de kerk gaat in het geloof dat hij daar een ontmoeting met de Here Jezus mag hebben, mag zijn plaatsje op de kerkbank niet eens innemen. Als de gemeente in geloof en hoop en liefde samenkomt, gebiedt de Here daar zijn zegen. Daarom is de eredienst van de plaatselijke gemeente en de gewone preek van ds. X niet te vervangen door welk prekenpostorder-cassettebandje of radioprogramma dan ook.

Tijdgerichte vernieuwing

Nu zal ook de vraag onder ogen gezien moeten worden of er wellicht in onze erediensten dingen veranderd moeten worden. Dan kom ik dus bij het meer netelige aspect van de materie. Wij staan in een liturgische traditie, waarin woord van God en antwoord van de gemeente in een bepaalde volgorde terechtgekomen zijn, en waarin aan deze elementen ook andere zijn toegevoegd, zoals stil gebed, votum en groet, lezing van de decaloog enz. Elementen die dus in zekere zin wel in de Bijbel zijn terug te vinden, maar die niet zozeer Bijbels vóórschrift zijn. Nadenkend over mogelijke noodzakelijke veranderingen daarin, dienen we allereerst te bedenken dat onze orde van dienst nooit een wet van Meden en Perzen mag zijn. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dat bij ons soms wel zo lijkt te zijn. Dan is de vastgestelde liturgie onaantastbaar en roept elk voorstel tot bezinning erop al verdenking op, want ”zo is het in de Gereformeerde Kerken ook begonnen”. Hoe begrijpelijk zo’n reactie ook mag zijn in het licht van bepaalde ontwikkelingen, toch is het een oppervlakkige analyse van de bedoelde kwaal. ”Het antwoord op de vraag hoe het met de kerk zal gaan, hangt er uitsluitend van af hoe het met het gebed (cursivering van mij, H.C.M.) staat” (ds. H. Veldkamp, Beslagen vensters, Kampen 1966, p. 8). God heeft zijn genade en de Heilige Geest immers niet toegezegd aan diegenen die zo stoer elke vernieuwing buiten de deur weten te houden, dat de kerk voor de wereld op een museum begint te lijken, óók niet aan hen die vanuit een intellectuele hoogte neerkijken op de eenvoudigen die alle vernieuwingen niet kunnen bijbenen, maar aan diegenen die Hem zonder ophouden bidden en danken. In dat licht gezien kan liturgische vernieuwing ook niet het tovermiddel zijn om de jeugd bij de kerk te houden.

Dat we niettemin er toch niet onder uit kunnen over veranderingen na te denken, en dat zelfs semper - voortdurend - heeft te maken met, zoals Calvijn schrijft in het bovengenoemde Institutiefragment, de zeden van iedere tijd en ieder volk. De tijden veranderen en wij met hen, en dat proces verloopt in onze dynamische tijd zeer snel. Willen we vandaag de onveranderlijke boodschap van het evangelie brengen, dan zullen we in ons woordgebruik met de tijd meeveranderen. De Heilige Geest zal ons de boodschap moeten doen verstaan, maar de reformatoren, die zich dat zeer bewust waren, hebben even bewust het Latijn in de kerk vervangen door de volkstaal! De erediensten mogen onder geen beding ouderwets en oubollig worden. De geschiedenis van hoogkerkelijke rituelen, die voor het volk niet veel meer betekenden dan de adat voor de heidenen, mag zich niet herhalen. Onze erediensten dienen noch experimenteel avantgardistisch, noch archaïsch te zijn, maar gewoon bij-de-tijd.

Aangepaste vertaling

Ik noemde al het taalgebruik. Onze Bijbelvertalingen, belijdenisgeschriften en liturgische formulieren zullen van tijd tot tijd in taalgebruik aanpassing aan de tijd vergen. Jongeren moeten de taal van de kerk kunnen begrijpen. Buitenstaanders moeten in ieder geval horen dat er over dingen die zij wellicht niet direct begrijpen, toch wel in hun taal gesproken wordt. Verouderd taalgebruik geeft de gemeente het funeste idee dat we ’s zondags in een heel andere wereld leven dan in de week.

Dit geldt natuurlijk ook voor de taal van het kerklied. Om nog één keer op de bundel Schriftberijmingen terug te komen: wat men er ook van denken wil, men moet toegeven dat de hierin vervatte liederen van een taalgebruik zijn, zoals dat Calvijn voor ogen gestaan moet hebben toen hij schreef over de eenvoud van de liturgie. We zongen tot dusver in onze Zwijndrechtse gemeente alleen de oude berijming, en ook al staan daar coupletten in die geliefd zijn en graag gezongen worden, toch merk je dat het de gemeente wat dóet om via die Schriftberijmingen opeens echt in haar eigen taal te zingen! Als ik tegen de zondag weer een uurtje zit te bladeren in 1773 moet ik wel eens wat zuchten om al dat voen en bien en daan en stieren en starren. Jammer is het dat de overigens mooie berijming van 1967 hier en daar al te dichterlijk is, zoals bijv. in ps. 80: Uw naam is ons als uw gelaat, een sterrebeeld, een dageraad. Calvijn heeft volkomen gelijk gehad: een kerklied moet van een zodanige simplicitas (eenvoud) zijn, dat je de woorden al zingend als je eigen woorden kunt meebeleven. Zou in onze liturgisch zo verscheiden kerken een psalter een idee kunnen zijn, waarin, zoals bij onze overzeese zusterkerken meerdere berijmingen naast elkaar worden afgedrukt? (Als ik een idee mag opperen: dan maar meteen een kerkboek met tevens de schriftberijmingen, de liturgische formulieren, en de nieuwe tekst van de belijdenisgeschriften erin.)

Plechtige aanbidding

Liturgische eigentijdsheid heeft ook te maken met hoe we zingen. Wat gaat er van eendrachtige gemeentezang veel kracht uit. Helaas is ook hier de diabolos, de grote verwarring-stichter aan het werk; misschien wel juist hier omdat hij het belang van gemeentezang beseft. Sommigen menen met hun langzame wijze van zingen te kunnen demonstreren hoe degelijk ze wel zijn, en anderen met hun snelle wijze hoe progressief. De laatste categorie loopt inmiddels al weer achter, want de helaas onlangs overleden organist van de Grote Kerk in Haarlem, Klaas Bolt, heeft overtuigend aangetoond dat het niet aangaat om een kerkgebouw vol Hollandse kelen een lichtvoetig cantorij-tempo op te leggen. Anderzijds gaat de stelling ”hoe langzamer hoe eerbiediger” ook niet eindeloos op. Wellicht schuilt in die gedachte een doperse verdenking van schoonheid en kunst (en dus van muziek en ritme). Hoe moet het dan? Geen organist speelt vandaag nog Bach op de gedragen manier zoals Albert Schweizer dat enkele decennia geleden deed. Opnames van hem hebben vandaag nauwelijks nog muzikale waarde. Zo snel verandert onder invloed van de tijdsdynamiek ons muzikaal gevoel. Anderzijds: in de haast van onze tijd zit ook een demonisch element. De boze wil ons alle bezinning en aanbidding afnemen. De zondagse kerkgang mag een oase van rust zijn, waar we ook aan deze strik ontkomen. Het is de allerhoogste Majesteit onwaardig als onze aanbidding een gehaaste indruk maakt.

Verfrissende afwisseling

Onze tijd is een zeer dynamische. Mensen hebben veel afwisseling nodig om geboeid te blijven. In het onderwijs wordt daarmee rekening gehouden. Kunnen wij in onze erediensten dan aan dat gegeven voorbij gaan? M.i. moeten we veel moeite doen om te voorkomen dat kerkdiensten een saaie indruk maken. Ik merk dat dit gegeven van onze tijd mij stimuleert om te zoeken waar ik in de Bijbel en in de traditie elementen kan vinden die voor een verantwoorde afwisseling kunnen zorgen in onze erediensten. Ik noem bijv. de beurtzang. Waarom mag de organist wel registers naar keuze uittrekken en is voor de gemeente zelf alleen het volle werk toegestaan? Bovenal: in de Bijbel zelf treffen we deze manier van zingen aan!

Ik zou ook willen pleiten voor enige afwisseling in de wetslezing. Zeker dient het enige stuk uit de Bijbel dat God zelf met eigen Vinger in de harde steen grifte een grote plaats te houden in onze erediensten. Maar rekening houdend met wat ik boven schreef over de aandacht die de mens van vandaag op kan brengen, kun je je afvragen of we de waarde van de decalooglezing niet vergroten als we die een enkele maal afwisselen met een ander Bijbelgedeelte dat de wil van God voor ons leven bevat. Bijv. in de dienst van voorbereiding voor het avondmaal, als er toch al een vaststaande kerkelijke tekst gelezen wordt (nl. het eerste gedeelte van het formulier). Dan kan lezing van Gal. 5 :19 - 25 ook nog het bezwaar van het wegvallen van de zondencatalogus in het nieuwe Avond-maalsformulier opvangen.

Er zou meer te noemen zijn. Bijv. momenten van stil gebed in de dienst der gebeden op bid- en dankdag, de wijze waarop we het lange Avondmaalsformulier kunnen hanteren zodat het echt tot zijn recht komt enz. enz.

Mijn ruimte is op en ik besluit met een pleidooi voor herinvoering van de handoplegging bij de bevestiging in de christentaak van nieuwe leden, volgend op hun openbare belijdenis van geloof. Het is discriminerend dat je in veel kerken alleen mag knielen als je huwt of predikant wordt. Terwijl het jawoord van de openbare belijdenis het belangrijkste van je leven is. Laten jongeren die door Christus Jezus gegrepen zijn en Hem op de mooiste, dat is op gereformeerde wijze willen dienen, niet jaloers hoeven zijn op hun evangelische vrienden die enthousiast verhalen hoe ze in een indrukwekkend samenzijn gedoopt werden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1990

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

HET MEEBELEVEN VAN DE EREDIENST DOOR DE GEMEENTE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1990

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's