Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE FUNCTIE VAN DE ELLENDEKENNIS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE FUNCTIE VAN DE ELLENDEKENNIS

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met de vraag naar de funetionering van de ellendekennis staan we in de praktijk van het geloofsleven. Geroepen tot de geloofsgemeenschap met onze Heere Jezus Christus, mogen de gelovigen in beginsel delen in de verlossing. Zij worden echter steeds meer gewaar dat het een verlossing in Christus is, en dat zij zelf zondaren zijn en blijven. De overblijfselen van de inwonende zonde doet hen zuchten naar de volkomen verlossing. Hun dagelijkse zonden en de gebreken die aan al hun werken kleven, geven de kinderen Gods voortdurend reden om zich voor God te verootmoedigen. De gelovige leert levendig kennen wie hij door de zonde is geworden. Voor prediking en pastoraat ligt hier een belangrijke taak. Schriftuurlijke leiding inzake de kennis der eilende is noodzakelijk voor een gezond geestelijk leven. De profeten wezen in hun prediking steeds op de zonden van het volk. Evenzo hebben de apostelen niet nagelaten op de zonden in de gemeente te wijzen.

Zonder het levendmakende werk van Gods Geest kan er geen sprake zijn van zuivere zondekennis. Waar de wederbarende Geest werkt, leren we de werkelijkheid van ons bestaan kennen. Hoe zal er anders een geheiligde kennis van onze eilende zijn? Hoe komt een zondaar ertoe om te belijden dat hij zó zondig is, dat hij geheel schuldig en totaal verdorven is? Door het overtuigende werk van de Heilige Geest! Als we in dit Geesteswerk ons uitgangspunt nemen, zal de ellendekennis de juiste plaats krijgen. Het is niet een kennis die kan worden aangepraat. Het mag evenmin worden nagepraat. Door Gods Geest leren we oprecht bekennen wat het Woord over ons, ellendige zondaren zegt: heel de wereld is voor God verdoemelijk.

Met de Catechismus achten we de ellendekennis één van de drie stukken die nodig zijn om in de troost des geloofs zalig te leven. Verbannen uit het Paradijs, is de ellendekennis een gegeven bij het vreemdelingschap op deze aarde die om onzentwil vervloekt is. Over de plaats der ellendekennis wordt verschillend gedacht. Beschouwt men de bekende drieslag in de Catechismus als een chronologische volgorde, dan is het gevaar groot om de ellendekennis als een voorwaarde te stellen voor het verkrijgen van de verlossing. Uitspraken in het Schatboek der verklaringen van de Catechismus lijken daar op te doelen. Ursinus schrijft daar dat de mensen geen geschikte hoorders van het Evangelie zijn, tenzij ze hun zonde en eilende recht kennen. Door de verkondiging van de wet moet de verkondiging van het Evangelie worden voorbereid. In de uitverkorenen is de kennis der zonde door de wet een voorbereiding op hun bekering. Daartoe beperkt hij het echter niet, maar kent die functie ook toe voor een toeneming van de bekering. Dat Ursinus dit niet als een strak schema hanteert blijkt uit zijn opmerking dat ook het Evangelie leert dat wij zondaren zijn. Zowel de leer van de wet als van het Evangelie is nodig voor de kennis van Christus en Zijn weldaden.

De ellendekennis is een wezenlijk onderdeel van het geloof. De Catechismus behandelt niet een ellendekennis voorafgaande aan het geloof, noch minder een die als voor-waarde voor het geloof gesteld zou worden. Het is geheel in de lijn van Calvijn om geen beleving en kennis van zonde en verdorvenheid te leren los van de kennis der genade en verlossing. De drie stukken in de Catechismus worden niet na, maar naast elkaar gesteld. In onze confessie lezen we op verschillende plaatsen hoe de gelovige zijn eilende belijdt. Hij beseft zondaar te zijn en gaat de diepte en ernst van de zonde steeds meer verstaan. Het is karakteristiek voor het gereformeerd belijden dat het zondebesef daarin aandacht krijgt. In zondag 23 van de Heidelbergse Catechismus schlittert de genade van het nochtans des geloofs, omdat de gerechtvaardigde tegelijk zondaar is. In art. 15 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt van de erfzonde beleden dat het een verdorvenheid van de hele natuur is. Dat is in de mens als een wortel van allerlei zonden. Het gevoel van die verdorvenheid doet de gelovige zuchten naar de verlossing.

Als het gaat om de vergeving der zonden belijdt de kerk in art. 23 NGB dat voor die weldaad niets van haar zelf of haar Verdiensten in aanmerking komt. Er kan voor Gods kind geen steun zijn op eigen werk of ervaring. Als dat wel zou moeten, hoe weinig ook, wij moesten worden verslonden! Hieruit spreekt een levendig zondebesef in zelfkennis. Als één van de merktekenen der christenen wordt in art. 29 genoemd het dagelijks strijden tegen de grote zwakheid die er nog in hen is, als het gaat over het kruisigen van het vlees met zijn werken.

Uit deze gegevens valt op te maken dat de gelovige het zondaar-zijn beleeft. Hij komt er steeds meer achter hoeveel zonden er in hem leven en dat hij tot alle boosheid geneigd is. Ellendekennis is niet een van buiten geleerd lesje dat verder niets uitwerkt. Integendeel, het geweten klaagt aan: tegen al Gods geboden gezondigd! Er komt geen einde aan het zondigen. Is er één van Gods verlosten die zonder zonde is? Daarom mag in prediking en pastoraat de ellendekennis en het onderwijs daarin niet ontbreken. Dit betekent dat de wet in zijn beschuldigende functie gebracht moet worden. De wet Gods wordt immers als kenbron der eilende aangewezen. Want het gaat om zulk een kennis waardoor men weet hoe groot zijn zonde en eilende is. Ik hoef niet te weten, dát mijn zonden vele zijn en dát mijn eilende groot is. Die kennis was er bij de Farizeeën ook. Het gaat er niet zozeer om wat de mens allemaal heeft misdreven, maar wie hij is tegenover de rechtvaardige God. Deze kennis van “hoe groot” mijn zonde is, is uit het geloof. Het is maar niet een voorbereiding tot, maar onderdeel van de zaligmakende kennis van Gods genade.

Immers Christus Zelf is van dit onderwijs de Leermeester. Als de Hoogste Profeet, Die méér is dan Mozes, maakt Christus ons bekend met de inhoud van Gods eis. De liefde tot God en de naaste ontbreekt. Zo Staat dit profetisch onderwijs duidelijk in het kader van de genade. In de naam van Christus moet de wet scherp gepredikt worden. In het pastoraat moeten de eisen van Gods wet ontdekkend gebracht worden, met de bewo-genheid van Christus. Heeft Christus niet Zelf de wet gehanteerd? In de Synagoge leerde Jezus Zijn discipelen uit de wet en de profeten. Tegenover de Farizeeën Steide Christus het gezag der wet, waarvan geen tittel zal Valien. Aan de rijke jongeling hield de Heere de geboden voor en zei daarna: “Nog één ding ontbreekt u”! Met de opdracht: “Roep uw man” wilde de Heere de Samaritaanse vrouw tot zelfkennis brengen. Ontdekkend wees de Heere op haar zondig bestaan om haar tot schuldovertuiging te brengen. In dit wetsonderricht gaat het niet om veroordeling, maar om verlossing. Wie het “hoe groot” van zijn zonden leert kennen, zal oprecht naar de verlossing in Christus staan. De kennis der eilende kan geen doel in zichzelf zijn. In het ontdekkend preken en het aanwijzen van de zonden moet het gaan om de zaligmakende kennis van Christus. Ellendekennis op zich kan niet tot troost zijn. Maar zij is nodig, aldus Ursinus, omdat ze in ons een begeerte opwekt om verlost te worden, zoals een zieke begeerte heeft naar medicijnen.

Daarom is Christuskennis ook nauw verbunden met zelfkennis. Zonder zuivere zondekennis is er hooguit een zoeken van Christus in eigen kracht, of met de hoop niet verloren te gaan. Of men maakt een grond van enige droefheid of verandering die men heeft ervaren. lemand met weinig of oppervlakkige zondekennis laat zich al gauw troosten met een beredeneerd geloof. Men neemt genoegen met een halve Jezus of men heeft Christus ten dele nodig. Daarom moet Schriftuurlijke ellendekennis een belangrijke plaats in de ambtelijke bearbeiding innemen. Om niet een algemene overtuiging aan te zien voor ware zondekennis. Ondanks zijn tranen vond Ezau geen plaats van berouw. Hoewel Judas zijn zonde beleed en weet had van Jezus’ bloed, dat hii als onschuldig typeerde, heeft hij in grote benauwdheid zichzelf van het leven beroofd. Het ware berouw onderscheidt zich van het valse hierin dat het naar Christus uitdrijft. Om op Christus alleen te bouwen en onszelf geheel aan Hem toe te vertrouwen. Zonder ware ellendekennis zullen we dat nooit doen. Dan blijven we zoeken in de werken der wet. Die wetswerken moeten ons uit handen geslagen worden, zullen wij werkelijk Christus als de enige grond onzer zaligheid omhelzen. Nergens beter dan in het Evangelie van de Gekruisigde blijkt dat de werken der wet niet in aanmerking komen voor de gerechtigheid van de mens. Uit dat Evangelie van de Zaligmaker leert de gelovige de diepte van zijn eilende kennen. Zondekennis is niet vrucht van het aanhoren van de voor-schriften der wet. Maar het is Christus, Die Zelf de liefdewet Gods in het hart droeg, Die ons leert onze val en ongehoorzaamheid in Adam, en hoe wij als haters van God en de naaste diep schuldig staan. Niet slechts door de profetische, maar ook uit de priesterlijke bediening van Christus wordt de ellendekennis geleerd en verdiept. Als het Avond-maalsformulier in de zelfbeproeving wijst op de overdenking van zonden en vervloeking, gebeurt dat met een beroep op de straf die aan Christus is voltrokken. De toorn Gods tegen de zonde is zo groot dat Hij die aan Zijn Neve zoon Jezus Christus met de bittere en smadelijke dood des kruises heeft gestraft. Vandaaruit: zelfmishagen en verootmoe-diging! Want zó groot zijn mijn zonden dat die niet ongestraft kunnen blijven. Zó diep is Gods zondaarsliefde in Christus, dat Hij het plaatsbekledende offer schenkt tot verzoening. Duidelijk blijkt hier dat de ellendekennis geen zelfstandige plaats wordt toegekend, los van Gods heilswerk in de Middelaar. Dat kan niet, want in Christus’ volbrachte werk zijn wet en evangelie nauw op elkaar betrokken.

Dit neemt niet weg dat het voor de beleving van eigen hart anders kan liggen. Geconfronteerd met de heiligheid van God, de vloek der wet of de ernst der zonde kan de Heere tot schuldbesef brengen. In die ontdekking is er geen zieht op dat die leiding in het leven van Christus komt. Met vrijmoedigheid mag in prediking en pastoraat dan heengewezen worden naar Christus, al naar gelang de behoefte. Christus moet immers wassen, toenemen, zowel in aanhang als erkenning? De ambtsdrager dient zelf geen vreemde te zijn van Christus’ ambtelijke bediening, om de Zaligmaker in Zijn noodzakelijkheid, gepastheid en dierbaarheid voor te stellen. Daarbij zullen we de vrijmacht Gods ook in de wegen der ontdekking moeten respecteren.

Hoe moet onze houding zijn tegenover hen die menen een kennis van Christus te hebben zonder ontdekt te zijn aan hun doodsstaat? Soms kunnen we iemand met grote overtuiging horen spreken over Jezus, terwijl we van zonde en schuld nauwelijks iets vernemen. Kan iemand het eigendom van Christus zijn geworden zonder ellendekennis? Dat deze gedachte niet nieuw is, blijkt uit de kerkgeschiedenis. Op de synodale vergadering van de Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Kerk, in September 1846 gehouden te Groningen, kwam deze kwestie aan de orde. Door sommigen was geleerd, dat het niet noodzakelijk is, dat iemand die oprecht tot de Heere de toevlucht zal nemen, eerst overtuigd worde van zijn schuld en onmacht. De synode sprak uit: “Dat de Heere Jezus nimmer noodzakelijk noch dierbaar kan zijn, tenzij de zondaar eerst door den Heiligen Geest overtuigd zij van zijne doemwaardigheid en onmagt”.

De Catechismus functioneerde zo in de praktijk van het geloofsleven. Er is orde in het toepasselijk werk van de Geest van Christus. De Stelling dat er een omhelzen van Christus kan zijn buiten kennis van zonde om, is in strijd met Zondag 1. Daar belijdt de gelovige van Christus dat Hij betaald heeft voor al zijn zonden. Het oordeel van genoemde synode geeft aan, wat in Schrift en confessie als geloofsbeleving wordt getekend. Wie niet in de kennis der zonde wil ingeleid worden, moeten we ernstig waarschuwen voor een ingebeeld geloof. Hoe kan Christus als Borg betekenis hebben zonder dat men beseft zondaar te zijn? In de uitspraak van die synode lezen we ook nog, sprekend uit de praktijk, de nuchtere opmerking: “Niemand zal ook tot den Heere Jezus willen komen, dan die alvorens van zijne ellendigen Staat in zich zelven overtuigd zij”. Dit stemt geheel overeen met hetgeen we in het Evangelie lezen. Velen werden tot Jezus getrokken. Vanwege Zijn prediking en Zijn wonderen. Maar hoe dichtbij de schare ook was, het kwam niet tot aanvaarding van Jezus als Messias.

De oorzaak? Er was geen nood! Zij die Jezus als Messias aanriepen, op Zijn ontferming een beroep deden, Hern nodig hadden als de grote zoon van David, kwamen uit de eilende. Zalig hij die door de nood gedreven, zich tot Hern om hulp begeeft! Men kan op verschillende wijzen tot de Heere en Zijn dienst worden getrokken, maar als het gaat om de zaligmakende kennis van Christus als Borg en de omhelzing van de Zaligmaker, geschiedt dit niet buiten zondekennis om. Juist voor hem die als een goddeloze in zichzelf gerechtvaardigd wordt om niet, krijgt de Verdienste van Christus onuitsprekelijk grote waarde.

Wat te denken van de opvatting dat voor de gelovige de ellendekennis een achterhaalde zaak wordt? Je bent toch verlost uit de eilende? En als het gaat om de beschuldigende functie van de wet, wijst men erop dat Christus de wet heeft vervuld. Dat laatste is stellig waar, maar het betekent niet dat de wet wordt afgeschaft of opgeheven. Jezus heeft Zichzelf geheel aan Gods wet onderworpen en in Zijn gehoorzaamheid vervuld. Daarin komt Gods bedoeling met Zijn wet uit. Wie met Christus in aanraking komt, krijgt met de wet te maken. De Geest van Christus gaat die wet in het hart schrijven. Dat is de zegen van het nieuwe verbond. Hoezeer die wet ook beschuldigt, er komt tevens liefde tot die wet om naar al Gods geboden te wandelen. Zo is de ellendekennis een blijvende zaak en wordt het nooit tot een gepasseerd station. In het stuk der dankbaarheid wordt als doel van de prediking der wet genoemd: het meer leren kennen van onze zondige aard. Het kennen van onze eilende verloopt in een proces waardoor het wordt verdiept. lemand die God toebehoort, gaat zich toeleggen op een leven van boetvaardigheid. Calvijn schrijft daarover behartenswaardige dingen in de Institutie. God doet in een soms langzame voortgang de verdorvenheden des vleses in Zijn uitverkorenen teniet. Het inwonend verderf blijft vuurtdurend oorzaak tot strijd. De gelovige wordt in het kennen van zijn eilende geoefend om zijn zwakheid te kennen. Voortgaande zondekennis is nodig om de oorzaak, het verlaten van God, als schuld hartelijk te bewenen. Om ook Christus te begeren Die tot heiligmaking is gegeven om van alle onreinheid te zuiveren. Verdieping van zondekennis is heilzaam, om te voorkomen dat iemand op valse grond bouwt. Dit is ook een goed medieijn tegen de kwaal dat men in de ellendekennis blijft steken. Groeien in de zondekennis, zodat je ervan gruwt en echt van de zonde àf wilt, omdat het zo Godonterend en zielsverwoestend is.

Bij voortgaande ellendekennis hoeden we ons ook voor het gevaar dat men er rijk mee wordt. Men heeft angst gekend en er is benauwdheid geweest. Dan is er echt iets van de eilende gevoeld. Maar… daar bleef het bij. Het werd niet echte nood en onmogelijkheid zodat het van hun kant niet meer kon en de bede werd geboren: “Uw komst alleen is ‘t, die mijn heil volmaakt!”. Ware ellendekennis weet van verslagenheid en wekt behoefte aan geborgenheid. Oprechte zondekennis doet sterven aan de werken der wet en strijden tegen de nog overgebleven zonden. Want in de bediening van Zijn koninklijk ambt werkt Christus onwederstandelijk tot bevrijding van de heerschappij van de duivel, en maakt Hij van harte willig en bereid voortaan voor Hem te leven. Ook dan blijkt hoe diep de zonde is geworteld in ‘s mensenhart, want de gelovige heeft nog maar een klein beginsel van de nieuwe gehoorzaamheid.

Zo functioneert de ellendekennis tijdens het hele leven van de christen en wel in vele facetten van het geestelijke leven. De door de Heere gewerkte zondekennis heeft een doel, het blijft niet onvruchtbaar. Want Christus is in de eilende van Zijn volk afgedaald en heeft plaatsvervangend alles doorleden en de straf gedragen. Zodat de ellendekennis een functie heeft tot beproeving - zoals goud en zilver worden beproefd - om de echtheid van het geloof te doen blijken. Het is tevens nuttig om losgemaakt te worden van de wereld met haar begeerlijkheid en het vaderland hierboven te zoeken. In al mijn eilende de Heere verwachten. Nu is mijn leven met Christus verborgen in God. Bij Zijn wederkomst zal ik met Christus geopenbaard worden in heerlijkheid!

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1996

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

DE FUNCTIE VAN DE ELLENDEKENNIS

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1996

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's