ALS DE GRAVEN OPENBREKEN…
We zeggen het ’s zondags trouw de belijdenis na: ik geloof de opstanding van het vlees. Dat belijdt de kerk, niet omdat ze het zelf bedacht heeft maar omdat ze het gehoord heeft in de Schriften. Nog niet zozeer in het Oude Testament, maar overduidelijk in het Nieuwe.
… IS DE OPSTANDING EEN PRO MEMORIEPOST?
Naar mijn indruk is dat vaak zo. Oorzaken daarvoor kunnen zijn:
• De nadruk op de vraag naar het persoonlijk behoud bij het sterven (hoe belangrijk ook), kan gaan ten koste van de aandacht voor de grote toekomst.
• Daarmee samenhangend: er wordt vaker gesproken over het Thuiskomen van de ziel in de hemel, dan over het leven, met lichaam en ziel, op de nieuwe aarde.
• Het heden eist ons zó op dat we aan de verre toekomst niet toekomen.
• Een eeuwig lichamelijk voortleven kan ons afschrikken zolang we denken vanuit de gebrokenheid van dat leven nú.
• Deze belijdenis gaat ons verstand ver te boven. Al in het Nieuwe Testament lezen we dan ook van ongeloof op dit punt: bij de Sadduceeën (Mat. 22:23, Han. 26:8) en in de gemeente van Korinthe (I Kor. 15:12). En wie vandaag alleen wáár acht wat met het verstand te bevatten is, vindt deze belijdenis ook onaanvaardbaar. Ook als wijzelf die belijdenis met de mond naspreken kunnen er intussen in het hart wel twijfels leven. Wij zijn immers ook mensen van deze tijd.
Er zal dus geestelijke inspanning nodig zijn om ook in dit opzicht de belijdenis van wat wij hopen, vast te houden (Heb. 10:23). Temeer omdat het hier niet gaat om een ‘los onderdeel’ van ons geloof. Als deze belijdenis beschadigd wordt loopt het hele geloof averij op. Want de belofte van opstanding loopt als een gouden draad door alles wat de Bijbel zegt over het werk van God: Vader, Zoon en Geest!
IK GELOOF IN GOD DE VADER…
… Schepper van hemel en aarde. Van Wie we belijden dat Hij ‘niet laat varen’, niet loslaat, ‘het werk van zijn handen’. Als door de zonde van de mens, de duivel ‘de vorst van deze wereld’ wordt (Joh. 12:31 HSV), begint God de strijd om zijn mens en zijn wereld terug te winnen. Hij redt geen zielen uit die wereld. De Bijbel ziet het lichaam en het aardse leven niet als minderwaardig.
‘De verlossing van ons lichaam’ (Rom. 8:23) betekent niet dat wij vàn ons lichaam verlost worden; ons lichaam wordt verlost! Dat lichaam dat, in al zijn kwetsbaarheid (daarop ziet het woord ‘vlees’), het ons mogelijk maakt om in Gods wereld te verkeren. God zoekt het behoud van zijn mens in zijn wereld.
DE HEMEL IS OOK (NOG) NIET ALLES
In dit verband iets over de al genoemde toekomstverwachting die zich concentreert op ‘bij het sterven naar de hemel gaan’. in het Nieuwe Testament heeft die verwachting niet de plaats die ze onder ons vaak heeft! Paulus schrijft er wel duidelijk over. Hij verlangt om heen te gaan – maar dan zegt hij niet: en in de hemel te zijn, maar: met Christus te zijn (Fil. 1:23). Niet de hemel als zodanig en wat daar te genieten is staat centraal maar Christus, en de gemeenschap met Hem. Zo spreekt ook de catechismus over het opgenomen worden tot Christus (Zondag 22). En het Nieuwe Testament maakt ook duidelijk dat het in de hemel nog niet enkel genieten is. Daar wordt niet alleen gezongen – de verloste martelaars klagen nog steeds, met woorden die herinneren aan Psalm 13: Tot hoelang… Zij kunnen pas volle vrede hebben als er weer een aarde is waarop het kwaad is uitgebannen. (Opb. 6:9- 11) Dat is de verwachting die in het Nieuwe Testament centraal staat. Het hemelleven is een ‘tussenfase’ op weg daarheen.
IK GELOOF IN JEZUS CHRISTUS… OPGESTAAN UIT DE DODEN
Paulus keert zich in 1 Korinthe 15 tegen hen die ‘zeggen dat er geen opstanding der doden is’(vers 12). Want dan is ook Christus niet opgewekt – en daarmee stort het hele christelijk geloof in. Maar omgekeerd ligt in Christus’ opstanding de zekerheid voor allen die van Hem zijn, dat ook zij zullen opstaan. Als de Eersteling binnen is (vers 20) volgt ook de grote oogst.
En in dezelfde Filippenzenbrief die we zonet aanhaalden noemt Paulus als toekomstverwachting voor de gemeente: dat wij uit de hemel Christus verwachten. Maar niet om ons te verlossen ván de aarde - nee: Hij zal ons vernederd lichaam gelijkvormig maken aan zijn verheerlijkt lichaam (zie ook Zondag 22). Elders zegt Paulus dat wij dan ‘met onze woning die uit de hemel is overkleed’ zullen worden (I Kor. 5:2 HSV). Dan zullen Gods kinderen – naar ziel én lichaam – leven met God en met elkaar, op een nieuwe aarde waar gerechtigheid woont (II Pet. 3: 13). Dan komt de hemel op aarde.
IK GELOOF IN DE HEILIGE GEEST
De Geest van God is het ‘Die levend maakt’ (belijdenis van Nicea). Dat doet Hij in de schepping (Gen. 1:2; Ps. 104:30) en in de herschepping (Joh. 6:63). Hij begint met de vernieuwing van ons hart en ons leven, maar Hij gaat door tot en met ons lichaam.
Romeinen 8:11 zegt het in een lange zin waarin ook de verbinding wordt gelegd met Christus: God wekte Christus op uit de dood, en als de Geest van God in ons woont zal Hij door die Geest ook de lichamen van de gelovigen levend maken. Er zal dan een geestelijk lichaam zijn, zegt Paulus (I Kor. 15:44). Dat is niet een schimmig lichaam maar een lichamelijk leven dat – anders dan nu nog – helemaal beheerst wordt door de Geest.
BIJ HET GRAF GETUIGEN VAN HET LÉVEN
Het meest indrukwekkend klinkt deze belijdenis daar waar de dood het laatste woord lijkt te hebben: op het kerkhof, bij het graf waar de kist is ingedaald. Het geloof mag daar overheen zien naar de toekomst. Begraven worden is voor Gods kinderen: gezaaid worden voor die toekomst (I Kor. 15:42-44).
Vandaar ook (onder andere, want er is méér over te zeggen dan hier mogelijk is) onze voorkeur voor begraven boven cremeren. Niet omdat de Schrift crematie zou verbieden. Maar omdat begraven direct aansluit bij de verwachtingsvolle beeldspraak van het zaaien.
Tegelijk kan juist daar ook de twijfel de kop ontsteken. We weten immers wat er met dat lichaam gebeurt. Wat blijft er van over? En hoeveel lichamen zijn er niet waarvan helemaal niets overblijft. En hoe dan…?
Toch noemt Paulus mensen die kritische vragen stellen over opstanding ‘dwaas’ (I Kor. 15:36). Waarom? Ze hebben geen besef van God (vers 34). Ze meten God af naar wat wij met ons denken mogelijk achten. Alsof zijn mogelijkheden daar niet oneindig ver bovenuit gaan.
Paulus gebruikt het woord ‘zaaien’ dan ook niet om aan te geven dat er iets van dat lichaam overblijft waaruit God het nieuwe laat groeien. Hij legt er in I Korinthe 15 juist de nadruk op hoe totaal anders het nieuwe lichaam is vergeleken met het oude (vers 39-44). God heeft geen stoffelijke rest nodig om daaruit het opstandingslichaam te doen ontstaan. Het is alleen zijn trouw waarin ons lichamelijk bestaan door het nulpunt van de dood heen bewaard blijft. De opstanding is een totale herschepping. Ik zal dezelfde persoon zijn die ik in dit leven was - maar wel volledig vernieuwd.
VERTROUWEN OP GOD DIE DODEN OPWEKT (II KOR. 1:9)
Waar het hier op aankomt is: dat we leren ons vertrouwen te stellen op God - die in Christus zo overduidelijk heeft laten weten dat hij niet onze dood zoekt maar ons leven. En dat Hij dat doet met een liefde en een macht ver boven ons verstand. Zodat we kunnen belijden: Hij kan én wil én zal in nood, niet alleen bij het naderen van de dood maar ook door dood en graf en ondergang heen, volkomen uitkomst geven. Daarom geloven wij de opstanding van het lichaam.
DEZE VERWACHTING HAALT ONS NIET WEG UIT, MAAR WIJST DE WEG IN HET HEDEN
• Ze vormt een sterke stimulans voor de dienst aan de Here: die is niet tevergeefs (I Kor. 15:58).
• Als ons lichaam voor God zo belangrijk is, zullen wij het niet verwaarlozen maar er zorgvuldig mee omgaan; het ook niet zó gebruiken dat we deze ‘tempel van de Geest’ beschadigen.
• Denk ook aan alles wat te maken heeft met ‘porno’. Paulus zegt: het lichaam is niet voor de ontucht (porneia) maar voor de Here en de Here voor het lichaam. God heeft niet alleen de Here opgewekt maar zal ook ons opwekken – en daarom: ontvlucht de porneia (I Kor. 6:12-20).
• We zullen ons lichaam ook niet krampachtig jeugdig en mooi willen houden. Een christen zal strijden tegen ziekte en verval, maar mag ook leren, de aftakeling, waar die zich onafwendbaar doorzet, te aanvaarden. Zal God dit vernederde lichaam niet eenmaal verlossen van alle zonde en gebreken? En zal eeuwig voortleven dan geen eeuwige vreugde zijn? Die hoop mag dan nú ons leed verzachten.
Drs. W. Steenbergen (1934) diende tussen 1958 en 1999 een vijftal gemeenten en is momenteel als emerituspredikant woonachtig te Zwolle.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 2013
Ambtelijk Contact | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 2013
Ambtelijk Contact | 20 Pagina's